ECLI:NL:RBDHA:2015:15559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
15/11852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de geloofwaardigheid van asielrelaas in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 december 2015, wordt de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een Afghaanse asielzoeker beoordeeld. De rechtbank behandelt de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, die eerder door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft zijn asielaanvraag gebaseerd op verschillende elementen, waaronder bedreigingen door gewapende personen en zijn ervaringen in Afghanistan. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet voldoende heeft onderbouwd waarom bepaalde aspecten van het asielrelaas niet geloofwaardig zijn, en dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de afwijzing te rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de staatssecretaris ook veroordeelt in de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en deugdelijke motivering bij de beoordeling van asielaanvragen, en de noodzaak voor de overheid om voldoende bewijs te leveren voor de afwijzing van dergelijke aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/11852

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen, advocaat te Groningen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Hanje).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tevens is verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is op 3 juli 2015 ter zitting behandeld, waarna bij uitspraak van 10 juli 2015 (Awb 15/11853) is bepaald dat uitzetting van eiser achterwege blijft totdat in beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, omdat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig wordt geacht.
2. Ingevolge artikel II, eerste lid, van de Wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) zoals gepubliceerd in Staatsblad (Stb.) 2015, nr. 292, is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, waarop is besloten vóór inwerkingtreding van deze wet en intrekkingen vóór inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing is, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000, tenzij het onderzoek door de rechtbank gesloten is.
Op grond van het bepaalde in artikel 83a van de Vw 2000 omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
Nu de gewijzigde Vw 2000 op 20 juli 2015 in werking is getreden (Stb. 2015, 293), dient de toetsing van de rechtbank het in artikel 83a van de Vw 2000 bedoelde volledige en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden te omvatten.
Voor zover het betreft de rechterlijke toetsing van de door verweerder in het bestreden besluit neergelegde beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas dat door een asielzoeker aan de aanvraag ten grondslag wordt gelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding daarbij (enige) terughoudendheid te betrachten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de tekst van artikel 83a van de Vw 2000 (in het bijzonder het gebruik van het woord “volledig”), en het gegeven dat blijkens de tekst van artikel 31 van de Vw 2000 voor beantwoording van de vraag of aan een asielzoeker een vergunning moet worden verleend doorslaggevend is of de asielzoeker al dan niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. De rechtbank ziet daarin geen beoordelingsruimte voor verweerder gelegen. Wel ziet de rechtbank mogelijk aanleiding voor een terughoudender toets indien en voor zover verweerder aannemelijk maakt (op onderdelen van het besluit) over een specifieke deskundigheid te beschikken. In het enkele gegeven dat verweerder meer asielrelazen ziet dan de rechtbank en mogelijkerwijs daarbij enige vergelijking tussen die asielrelazen kan maken, ziet de rechtbank echter geen aanleiding een specifieke deskundigheid bij verweerder te vooronderstellen.
3. Het asielrelaas van eiser bestaat uit vier elementen (a t/m d):
a. a) eiser stelt dat hij [eiser] is, dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft en behoort tot de Hazara bevolkingsgroep en dat hij sjiitisch moslim is. Verweerder acht dit element geloofwaardig.
b) Eiser stelt in 2007 in zijn toenmalige woonplaats Deh Mirdad, in de provincie Meydar Vardak problemen te hebben ondervonden met [personen] rond een stuk grond dat hij aan die [personen] af zou moeten staan. Eiser is daarop naar Noorwegen gegaan, waar hij asiel heeft gevraagd. In Juli 2014 is hij teruggekeerd in Afghanistan, en is hij in Kabul gaan wonen.
Verweerder acht geloofwaardig dat eiser in 2014 vanuit Noorwegen is teruggekeerd naar Afghanistan. Voor wat betreft de overige aspecten heeft verweerder in het voornemen en het bestreden besluit een standpunt ingenomen. Dat standpunt heeft verweerder ter zitting van 3 juli 2015 laten vallen. Verweerder heeft met betrekking tot de geloofwaardigheid van deze overige aspecten geen standpunt ingenomen, zodat van de geloofwaardigheid van dit element uit zal worden gegaan.
c) Eiser stelt na zijn aankomst in Kabul een winkel te hebben geopend op 4 of 5 augustus 2014. In de vierde week van augustus werd hij in die winkel bezocht door (bewapende) [personen] onder leiding van [persoon], een stamgenoot van eiser. Zij eisten van eiser dat hij alsnog de eigendomsakten van de grond in Deh Mirdad binnen twee maanden aan hen over zou dragen. Eiser is daarop gestopt met het werk in de winkel. De [personen] hebben in de daaropvolgende maanden, ook na het verstrijken van de twee maanden, enkele keren eisers schoonvader bezocht en gezegd dat als eiser de eigendomsakten van de grond niet zou brengen, de [personen] zijn vader uit Pakistan zouden halen en zijn moeder uit het graf. Na die bedreiging heeft eiser het contact met zijn schoonvader, bij wie eisers vrouw woonde en die eiser ook in de periode na het verstrijken van de twee maanden enkele malen heeft bezocht, verbroken.
Verweerder acht dit element ongeloofwaardig, en voert daartoe het volgende aan:
 omdat de aanwezigheid van eiser (die eerder in een ander deel van Afghanistan woonde en zeven jaren in Noorwegen heeft verbleven) in de miljoenenstad Kabul, met een mediocre infrastructuur, binnen enkele weken bekend zou zij geworden, moet dat zijn gebeurd via persoonlijke contacten. Eiser geeft daarover slechts summiere informatie en heeft geen inspanningen verricht om meer informatie te verkrijgen;
 eiser maakt niet duidelijk waarom zijn stamgenoot informatie over eisers terugkeer deelt met de [personen], met wie eiser eerder problemen heeft gehad;
 eiser maakt niet duidelijk waarom de [personen], nadat zij eiser persoonlijk in de winkel hadden benaderd, nadien alleen eisers schoonvader benaderen en via hem eiser bedreigen;
 eiser heeft ook na het verstrijken van de termijn van twee maanden zijn schoonvader bezocht omdat hij zijn vrouw wilde zien. Dat verhoudt zich niet tot de vrees die eiser stelt te hebben voor de [personen]. Dat eiser zijn schoonvader alleen ’s avonds bezocht, zijn auto niet in de buurt van de woning van zijn schoonvader parkeerde en gedurende de wandeling naar de woning een shawl om zijn hoofd droeg, maakt dat niet anders,
Aldus heeft verweerder voldoende (inzichtelijk) gemotiveerd dat en waarom dit element niet geloofwaardig wordt geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.
d) eiser stelt dat zijn taxi is beschoten op het moment dat hij Hazara studentes naar school bracht.
Verweerder acht dit element ongeloofwaardig, omdat eiser Daesh en Taliban door elkaar haalt en niet met zekerheid kan zeggen wie hem heeft aangevallen. Volgens verweerder noemt eiser in het nader gehoor eerst Daesh en Taliban (pagina 6), terwijl hij later aangeeft dat het een om van deze twee groeperingen ging (pagina 8). Daarnaast weet eiser niet precies te vertellen wat Daesh is en of Daesh en Taliban samenwerken (pagina 14). Van eiser, als taxichauffeur in een gevaarlijk gebied, mag worden verwacht dat hij weet hoe de machtsverhoudingen liggen in dat gebied en dat hij daarover meer details en informatie kan verschaffen. Verder acht verweerder niet aannemelijk dat eiser jonge studentes vervoerde in zijn taxi, zonder dat zij daarbij door een man werden begeleid.
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat leden van de Taliban overlopen naar Daesh en dat de Taliban wisselend gebruik maken van de zwarte en de witte vlag. Voorts heeft eiser verklaard dat zowel Daesh als Taliban actief zijn in het gebied, dat beiden worden beschouwd als terroristen en dat beiden hun oorsprong hebben in de Taliban. Eiser heeft in dit kader verwezen naar bijlage 9 van het beroepschrift van 2 juli, een artikel van CNN genaamd ‘Afghanistan’s changing of the guard: ISIS recruits in Taliban territory’. Uit het artikel blijkt dat onduidelijkheid bestaat over de activiteiten van ISIS (Daesh) in Afghanistan en over de verhouding tussen ISIS en Taliban, dat lokale autoriteiten niet kunnen bevestigen wie bij ISIS of Taliban hoort en dat Taliban ook de zwarte vlag voert.
Gelet op de verklaring van eiser ter zitting, het artikel van CNN en het gegeven dat verweerder de toelichting die eiser ter zitting heeft gegeven niet heeft weersproken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom dit aspect van dit element niet geloofwaardig wordt geacht.
Eiser verwijst met betrekking tot dit element voorts naar pagina 57 van het Algemeen Ambtsbericht van Afghanistan van september 2014, waarin wordt vermeld dat Hazara’s veel belang hechten aan (hoger) onderwijs, ook voor hun dochters. In Hazara-gebieden zijn meer meisjesscholen en Hazara-vrouwen nemen makkelijker hun boerka af dan Pashtun-vrouwen. Volgens eiser zijn Hazara’s in het algemeen progressiever. Eiser stelt dat verweerder daarom niet kan concluderen dat het onmogelijk is dat eiser vrouwelijke studenten zonder mannelijke begeleider zou hebben vervoerd. Ter zitting heeft eiser voorts toegelicht dat hij een regeling had getroffen met de families van de studentes die hij vervoerde, dat het woon-werkverkeer betrof en dat iemand garant voor hem stond.
Verweerder heeft geen kanttekeningen geplaatst bij hetgeen eiser in dit kader heeft gesteld, noch is in het nader gehoor doorgevraagd over het reizen door deze studentes.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom dit aspect van dit element ongeloofwaardig wordt geacht.
3. Het besluit ontbeert in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht een deugdelijke motivering en het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen nadere bespreking.
4. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980,--, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en mr. W.R.H. Lutjes, leden, in aanwezigheid van mr. Y. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.
Voorzitter
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.