In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 september 2015 uitspraak gedaan over de weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om een Braziliaanse geboorteakte in te schrijven. De man, die op de geboorteakte als vader staat vermeld, heeft de minderjarige pas op 16 januari 2015 erkend, terwijl de minderjarige in juni 2010 is geboren. De rechtbank oordeelt dat de erkenning volgens Braziliaans recht niet uit een afzonderlijke akte hoeft te blijken. De man heeft verklaard de vader te zijn van de minderjarige, en op basis van artikel 10:101 juncto 10:100 BW moeten in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten in Nederland worden erkend, tenzij dit in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met de openbare orde en gelast de ambtenaar de inschrijving van de geboorteakte.
De procedure begon met een verzoekschrift van de vrouw, die de inschrijving van de geboorteakte van de minderjarige vroeg. De ambtenaar had eerder geweigerd de akte in te schrijven, omdat deze volgens hem een juridische onwaarheid bevatte. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 augustus 2015, waarbij de man en de vrouw aanwezig waren, maar de ambtenaar niet. De rechtbank heeft alle relevante stukken in overweging genomen, waaronder het verzoekschrift en correspondentie van de ambtenaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van de minderjarige en dat de Braziliaanse geboorteakte conform de plaatselijke voorschriften is opgemaakt. De rechtbank heeft de ambtenaar gelast de geboorteakte in te schrijven, en het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is genomen door mr. A. Zonneveld, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier.