ECLI:NL:RBDHA:2015:15518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
09/842215-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke brandstichting met levensgevaar en materiële schade

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn vriendin brand heeft gesticht in hun restaurant met de bedoeling om geld van de verzekering te ontvangen. De brandstichting vond plaats op 17 februari 2015 te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte open vuur in aanraking bracht met motorbenzine, wat leidde tot een gedeeltelijke verbranding van het restaurant en gemeen gevaar voor de levens van omwonenden. De verdachte heeft het feit bekend en er is geen verweer gevoerd door de verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onaanvaardbare risico's heeft genomen, wat resulteerde in grote materiële schade en levensgevaar voor anderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de brand.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842215-15
Datum uitspraak: 23 december 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Alphen aan den Rijn”, te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 31 juli 2015 (
inhoudelijk), 28 oktober 2015 (
pro forma) en 9 december 2015 (
inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2015 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan [restaurant] en/of [restaurant] en/of het pand aan de [adres] , geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat restaurant en/of de inboedel van dat restaurant en/of het pand [adres] en/of bovengelegen en/of belendende panden ( [adres] en/of [huisnummer] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die belendende panden ( [adres] en/of [huisnummer] ), te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt kortgezegd verweten dat hij op 17 februari 2015 te Den Haag samen met de [medeverdachte] brand heeft gesticht in het [restaurant] , waarbij er levensgevaar voor de omwonenden en gevaar voor het restaurant en de belendende panden te duchten was. De verdachte heeft het feit bekend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het tenlastegelegde feit geen verweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Nu de verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde overeenkomstig artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 49;
- het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 53 t/m 56, en de daarbij behorende fotobijlagen (p. 58 t/m 69);
- een geschrift, te weten een NFI rapport ‘Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in ’s-Gravenhage op 17 februari 2015’, p. 75 t/m 78, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 53 t/m 56;
- het proces-verbaal bevindingen ontruiming naastgelegen panden, p. 410 en de daarbij behorende bijlagen (p. 411 en 412);
- het aanvullend proces-verbaal, p. 413;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 juli 2015.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 17 februari 2015 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, ten gevolge waarvan [restaurant] en het pand aan de [adres] gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat restaurant en de inboedel van dat restaurant en het pand [adres] en bovengelegen en belendende panden [adres] en [huisnummer] ) en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die belendende panden ( [adres] en/of [huisnummer] ) te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling, indien de reclassering dit nodig acht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte ten opzichte van de eis van de officier van justitie beperkt dient te worden. Ten aanzien van eventuele bijzondere voorwaarden heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft samen met zijn vriendin brand gesticht in hun restaurant om geld van de verzekering te ontvangen. De verdachte heeft daarmee onaanvaardbare risico’s genomen ten aanzien van de levens van omwonenden. Voorts is door de brand grote materiële schade ontstaan. Dit alles heeft de nodige schrik en ongemak veroorzaakt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, zonder rekening te houden met de belangen van anderen, tot deze daad is gekomen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging van de verdachte rekening met een uittreksel Justitiële Documentatie van 19 april 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, van 24 november 2015. In het rapport wordt vermeld dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Er is sprake van een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. De verdachte vertoont over een lange periode van jaren reeds habitueel antisociaal gedrag vanuit zijn grootheidsfantasieën, overwaardige ideeën en zelfoverschatting. De eventuele gevolgen van dit problematische gedrag worden door hem in onvoldoende mate gezien, dan wel gebagatelliseerd, aldus de deskundige. Enerzijds ziet de verdachte door zijn gebrekkig sociaal vermogen het gevaar of de consequenties van zijn gedrag niet afdoende, anderzijds laat hij zich door zijn behoefte aan gelding (narcistische kwetsbaarheid) en zijn zelfoverschatting, vermoedelijk gemakkelijk leiden tot het uiten van ongewenst antisociaal gedrag. Ten tijde van het tenlastegelegde was, aldus de psychiater, sprake van voornoemde problematiek en de persoonlijkheidsstoornis is van invloed geweest op het tenlastegelegde. De psychiater is echter van mening dat de verdachte voldoende mogelijkheden had om een eventueel andere gedragslijn te kiezen. Hij is weloverwogen geraffineerd en calculerend te werk gegaan. Op basis hiervan adviseert de deskundige de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het Pro Justitia rapport van A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog, met supervisant S.L. van Woerden, GZ-psycholoog, van 24 november 2015. Ook volgens deze deskundige is bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Dit wordt voornamelijk terug gezien in de wijze hoe hij naar zichzelf kijkt, anderen afkeurt en devalueert. Ook is er sprake van preoccupatie met macht en status, grootsheidsfantasie waarbij hijzelf ideaal is en een grote mate van krenkbaarheid. Op de momenten dat hij wordt gekrenkt in zijn eigenwaarde en eergevoel heeft hij zijn eigen emoties niet meer onder controle. Hierdoor raakt hij ook de grip op zijn eigen handelen kwijt. Ten tijde van het tenlastegelegde was hiervan sprake en dit heeft invloed gehad op het tenlastegelegde. Hij beschikt niet over de copingvaardigheden om met gevoelens van onmacht, frustratie en woede om te gaan, aldus de psycholoog. Op basis hiervan adviseert de deskundige de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De conclusies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid zijn evenwel verschillend. De rechtbank is van oordeel dat zij in dit geval dient uit te gaan van de conclusie van de psycholoog dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over.
Als het gaat om de zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden acht de psycholoog het met het oog op voorkoming van recidive van belang dat de verdachte leert omgaan met zijn persoonlijkheidsstoornis. Stabiliteit op het gebied van relaties, wonen, werk en vrijetijdsbesteding zijn hierbij zeer belangrijk. De psycholoog adviseert een langdurig psychotherapeutische behandeling bij een stevig kader van een voorwaardelijke detentie en begeleiding vanuit de reclassering.
De psychiater acht de recidivekans bij de verdachte groot bij het uitblijven van behandeling en begeleiding. Ook de psychiater adviseert ambulante psychotherapie. Tijdens de psychotherapie kan de verdachte werken aan het leren stellen van realistische doelen, het leren verdragen en accepteren van kritiek, het zich leren verplaatsen in de behoeftes en gevoelens van anderen en het leren ontwikkelen van een meer realistisch zelfbeeld.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland, van 1 december 2015. Ook de reclassering signaleert bovengenoemde problematiek bij de verdachte en is van oordeel dat een langdurige en intensieve behandeling is geïndiceerd. Ten aanzien van een advies met betrekking tot de te volgen behandeling conformeert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
De ernst van het feit brengt de rechtbank tot het oordeel dat slechts een straf op haar plaats is die vrijheidsbeneming van aanmerkelijke duur met zich brengt, zij het dat een gedeelte daarvan in voorwaardelijke vorm kan worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de hoogte van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij straffen die opgelegd plegen te worden in soortgelijke zaken. Op grond van hetgeen in de hierboven genoemde rapporten over de verdachte naar voren is gekomen en de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid, zal de rechtbank de adviezen van de psychiater en de psycholoog overnemen en ziet zij aanleiding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor een kortere duur dan door de officier van justitie geëist. Daarbij heeft tevens een rol gespeeld de noodzaak om de verdachte enig perspectief te bieden bij de voortzetting van zijn bestaan, wat mogelijk bij een langere vrijheidsstraf zou komen te ontbreken. Het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf zal langdurig moeten zijn, enerzijds teneinde de verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken, en anderzijds vanwege het evidente belang dat zowel de verdachte als de maatschappij heeft bij behandeling van zijn problematiek. Om de verdachte de noodzakelijke hulp en steun te bieden, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland te Den Haag en zich moet houden aan de aanwijzingen van de Reclassering. Daarnaast wordt hij verplicht zich ambulant te laten behandelen bij een zorginstelling zoals de Jutters of een soortgelijke instelling. Nu vanwege de problematiek van de verdachte niet kan worden uitgesloten dat een behandeling niet binnen twee jaren zal zijn afgerond in combinatie met het als hoog ingeschatte recidiverisico, acht de rechtbank een proeftijd van drie jaren geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[betrokkene] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 620,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, betreft materiële schade (€ 100,00) en immateriële schade (€ 520,00).
7.2
De conclusie van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zou moeten worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘schilderswerkzaamheden’ (de materiële schade), de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
De vordering, voor zover betrekking hebbend op immateriële schade, is voldoende onderbouwd. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit acht de rechtbank het gevorderde bedrag als vergoeding ter zake van immateriële schade toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 520,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2015 (de dag waarop de schade is ontstaan). De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte tevens hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 520,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2015, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [betrokkene] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (twaalf) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
3 (drie) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179 te (2594 AH) Den Haag) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan alle aanwijzingen van de reclassering;
- zich onder behandeling stelt van De Jutters of een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 520,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 520,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [betrokkene] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting door de verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting door de verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. S. Staals, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Manintveld en mr. M.A. Schaap, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015053114, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 662).