6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft samen met zijn vriendin brand gesticht in hun restaurant om geld van de verzekering te ontvangen. De verdachte heeft daarmee onaanvaardbare risico’s genomen ten aanzien van de levens van omwonenden. Voorts is door de brand grote materiële schade ontstaan. Dit alles heeft de nodige schrik en ongemak veroorzaakt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, zonder rekening te houden met de belangen van anderen, tot deze daad is gekomen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging van de verdachte rekening met een uittreksel Justitiële Documentatie van 19 april 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, van 24 november 2015. In het rapport wordt vermeld dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Er is sprake van een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. De verdachte vertoont over een lange periode van jaren reeds habitueel antisociaal gedrag vanuit zijn grootheidsfantasieën, overwaardige ideeën en zelfoverschatting. De eventuele gevolgen van dit problematische gedrag worden door hem in onvoldoende mate gezien, dan wel gebagatelliseerd, aldus de deskundige. Enerzijds ziet de verdachte door zijn gebrekkig sociaal vermogen het gevaar of de consequenties van zijn gedrag niet afdoende, anderzijds laat hij zich door zijn behoefte aan gelding (narcistische kwetsbaarheid) en zijn zelfoverschatting, vermoedelijk gemakkelijk leiden tot het uiten van ongewenst antisociaal gedrag. Ten tijde van het tenlastegelegde was, aldus de psychiater, sprake van voornoemde problematiek en de persoonlijkheidsstoornis is van invloed geweest op het tenlastegelegde. De psychiater is echter van mening dat de verdachte voldoende mogelijkheden had om een eventueel andere gedragslijn te kiezen. Hij is weloverwogen geraffineerd en calculerend te werk gegaan. Op basis hiervan adviseert de deskundige de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het Pro Justitia rapport van A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog, met supervisant S.L. van Woerden, GZ-psycholoog, van 24 november 2015. Ook volgens deze deskundige is bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Dit wordt voornamelijk terug gezien in de wijze hoe hij naar zichzelf kijkt, anderen afkeurt en devalueert. Ook is er sprake van preoccupatie met macht en status, grootsheidsfantasie waarbij hijzelf ideaal is en een grote mate van krenkbaarheid. Op de momenten dat hij wordt gekrenkt in zijn eigenwaarde en eergevoel heeft hij zijn eigen emoties niet meer onder controle. Hierdoor raakt hij ook de grip op zijn eigen handelen kwijt. Ten tijde van het tenlastegelegde was hiervan sprake en dit heeft invloed gehad op het tenlastegelegde. Hij beschikt niet over de copingvaardigheden om met gevoelens van onmacht, frustratie en woede om te gaan, aldus de psycholoog. Op basis hiervan adviseert de deskundige de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De conclusies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid zijn evenwel verschillend. De rechtbank is van oordeel dat zij in dit geval dient uit te gaan van de conclusie van de psycholoog dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over.
Als het gaat om de zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden acht de psycholoog het met het oog op voorkoming van recidive van belang dat de verdachte leert omgaan met zijn persoonlijkheidsstoornis. Stabiliteit op het gebied van relaties, wonen, werk en vrijetijdsbesteding zijn hierbij zeer belangrijk. De psycholoog adviseert een langdurig psychotherapeutische behandeling bij een stevig kader van een voorwaardelijke detentie en begeleiding vanuit de reclassering.
De psychiater acht de recidivekans bij de verdachte groot bij het uitblijven van behandeling en begeleiding. Ook de psychiater adviseert ambulante psychotherapie. Tijdens de psychotherapie kan de verdachte werken aan het leren stellen van realistische doelen, het leren verdragen en accepteren van kritiek, het zich leren verplaatsen in de behoeftes en gevoelens van anderen en het leren ontwikkelen van een meer realistisch zelfbeeld.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland, van 1 december 2015. Ook de reclassering signaleert bovengenoemde problematiek bij de verdachte en is van oordeel dat een langdurige en intensieve behandeling is geïndiceerd. Ten aanzien van een advies met betrekking tot de te volgen behandeling conformeert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
De ernst van het feit brengt de rechtbank tot het oordeel dat slechts een straf op haar plaats is die vrijheidsbeneming van aanmerkelijke duur met zich brengt, zij het dat een gedeelte daarvan in voorwaardelijke vorm kan worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de hoogte van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij straffen die opgelegd plegen te worden in soortgelijke zaken. Op grond van hetgeen in de hierboven genoemde rapporten over de verdachte naar voren is gekomen en de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid, zal de rechtbank de adviezen van de psychiater en de psycholoog overnemen en ziet zij aanleiding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor een kortere duur dan door de officier van justitie geëist. Daarbij heeft tevens een rol gespeeld de noodzaak om de verdachte enig perspectief te bieden bij de voortzetting van zijn bestaan, wat mogelijk bij een langere vrijheidsstraf zou komen te ontbreken. Het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf zal langdurig moeten zijn, enerzijds teneinde de verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken, en anderzijds vanwege het evidente belang dat zowel de verdachte als de maatschappij heeft bij behandeling van zijn problematiek. Om de verdachte de noodzakelijke hulp en steun te bieden, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland te Den Haag en zich moet houden aan de aanwijzingen van de Reclassering. Daarnaast wordt hij verplicht zich ambulant te laten behandelen bij een zorginstelling zoals de Jutters of een soortgelijke instelling. Nu vanwege de problematiek van de verdachte niet kan worden uitgesloten dat een behandeling niet binnen twee jaren zal zijn afgerond in combinatie met het als hoog ingeschatte recidiverisico, acht de rechtbank een proeftijd van drie jaren geboden.