ECLI:NL:RBDHA:2015:15517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
09/842204-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke brandstichting met levensgevaar voor omwonenden en materiële schade

Op 23 december 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met haar vriend brand heeft gesticht in hun restaurant in ’s-Gravenhage. De brandstichting vond plaats op 17 februari 2015, met als doel om verzekeringsgeld te ontvangen. De verdachte heeft hierbij onaanvaardbare risico's genomen voor de levens van omwonenden, wat resulteerde in grote materiële schade aan het restaurant en de omliggende panden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte een gezamenlijk plan hadden om de brand te stichten, waarbij de medeverdachte het feit heeft bekend. De verdachte ontkende echter enige betrokkenheid, maar de rechtbank oordeelde dat haar verklaring niet geloofwaardig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de brand.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842204-15
Datum uitspraak: 23 december 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Utrecht" te Nieuwersluis.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 31 juli 2015 (
inhoudelijk), 28 oktober 2015 (
pro forma) en 9 december 2015 (
inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 februari 2015 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan restaurant [restaurant] en/of [restaurant] en/of het pand aan de [adres] , geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat restaurant en/of de inboedel van dat restaurant en/of het pand [adres] en/of bovengelegen en/of belendende panden ( [adres] en/of [huisnummer] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die belendende panden ( [adres] en/of [huisnummer] ), te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt kortgezegd verweten dat zij op 17 februari 2015 te Den Haag samen met de medeverdachte [medeverdachte] brand heeft gesticht in hun restaurant, waarbij levensgevaar voor de omwonenden en gevaar voor het restaurant en de belendende panden te duchten was. De medeverdachte heeft het feit bekend. De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de brandstichting.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De brand
Op 17 februari 2015, kort voor middernacht, is heeft brand gewoed in het [restaurant] / [restaurant] aan de [adres] te Den Haag. Als gevolg daarvan is de inboedel van het restaurant gedeeltelijk verbrand en is er schade ontstaan aan het pand. [2] Uit forensisch onderzoek is gebleken dat sprake is geweest van brandstichting met gebruikmaking van motorbenzine. [3] Op last van de brandweer hebben twee gezinnen met jonge kinderen, woonachtig in de naastgelegen panden aan de [adres] en [huisnummer] , hun woning enige tijd moeten verlaten. [4] Als de brand niet tijdig was ontdekt en geblust, had er gemeen gevaar voor de omliggende woningen en de bewoners daarvan kunnen ontstaan, aldus de forensisch onderzoeker. [5]
De verklaring van de medeverdachte
De medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ) heeft bekend de brand te hebben gesticht en verklaard dat de verdachte hierbij aanwezig was. Hij heeft verklaard dat hij heeft voorgesteld brand te stichten om zo het verzekeringsgeld op te strijken. Nadat [medeverdachte] en de verdachte hier samen over hadden gesproken, heeft de verdachte uiteindelijk met dit plan ingestemd. Een andere persoon heeft motorbenzine gehaald en de verdachte en [medeverdachte] hebben in de tussentijd twee vogels weggebracht naar een kennis, te weten [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). Ook hebben ze nog persoonlijke eigendommen uit het restaurant gehaald. Toen ze weer terug waren bij het restaurant, heeft [medeverdachte] de benzine in het restaurant over de vloer gesprenkeld en vervolgens aangestoken. Daarna hebben de verdachte en hij gezamenlijk de achterdeur dicht gedrukt en zijn zij weggegaan. Behoudens een korte periode waarin hij, [medeverdachte] geld heeft gepind zijn hij en verdachte de gehele avond samen geweest, aldus [medeverdachte] . [6]
De verklaring van [betrokkene]
heeft verklaard dat de verdachte en de medeverdachte samen naar zijn woning zijn gekomen en de vogels bij hem hebben gebracht. [7]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [betrokkene] niet gebruikt kan worden als bewijsmiddel, nu hij oud en dementerend is en pas twee maanden na de brand is gehoord. De rechtbank acht de verklaring van [betrokkene] evenwel bruikbaar nu er geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die aanleiding geven aan zijn verklaring te twijfelen.
Telefoongegevens
De woning van [betrokkene] ligt in het straalgebied van twee zendmasten die de telefoons van de verdachte en [medeverdachte] die avond hebben aangestraald tussen ongeveer 22:12 uur en 22:31 uur. De telefoon van de verdachte heeft deze masten ook al eerder die avond, om 21:13 uur aangestraald. [8]
De verklaring van de verdachte
De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de brandstichting. Zij heeft verklaard dat zij eerder op de avond, na een ruzie met de medeverdachte, het restaurant heeft verlaten. Zij is toen naar haar moeder gegaan en is daar slechts heel kort gebleven. Volgens de verdachte heeft haar telefoon op dat moment de zendmasten in de omgeving van de woning van [betrokkene] aangestraald, nu dit op de route ligt van het restaurant naar de woning van haar moeder. Uiteindelijk is zij naar de moeder van [medeverdachte] gegaan. Over wat zij die avond tussen tien en twaalf uur heeft gedaan, heeft zij, daarnaar ter terechtzitting gevraagd, geen verklaring willen afleggen.
De telefoon van de verdachte heeft diezelfde avond rond 23.30 uur een zendmast in [plaats] aangestraald. [9] Desgevraagd heeft verdachte daarvoor geen verklaring kunnen geven.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte, dat zij ten tijde van de brandstichting niet samen met [medeverdachte] was, geen geloof verdient en derhalve niet aannemelijk is geworden. Ten eerste is van belang dat de verdachte de rechtbank geen inzicht heeft gegeven in waar zij die avond dan wel is geweest tussen tien en twaalf uur, de uren direct voorafgaand aan de brandstichting. Voorts heeft zij geen verklaring gegeven voor het gegeven dat haar telefoon die avond de zendmasten in de omgeving van de woning van [betrokkene] tussen 22.12 en 22.31 uur heeft aangestraald, terwijl de telefoon van [medeverdachte] tegelijkertijd die masten aanstraalde. Dat gegeven vormt een bevestiging van de verklaring van [medeverdachte] , dat zij die avond samen naar de woning van [betrokkene] zijn gegaan om de vogels weg te brengen en daar korte tijd zijn verbleven, waarna de brand is gesticht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte] over de rol van verdachte bij de brandstichting.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan de verdachte zo bewust en nauw met de medeverdachte heeft samengewerkt dat zij kan worden aangemerkt als medepleger van de brandstichting in hun restaurant. Er was sprake van een gezamenlijk vooropgezet plan, persoonlijke eigendommen zijn weggehaald, de vogels zijn gezamenlijk in veiligheid gebracht, ze waren beiden in het restaurant aanwezig toen de brand werd gesticht en hebben gezamenlijk de deur dichtgedrukt waarna ze samen weg zijn gegaan.
De rechtbank is dan ook op grond van de bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten is verwezen, en hetgeen daarover in dit vonnis nader is overwogen van oordeel dat hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
zij op 17 februari 2015 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, ten gevolge waarvan [restaurant] of [restaurant] en het pand aan de [adres] gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat restaurant en de inboedel van dat restaurant en het pand [adres] en bovengelegen en belendende panden ( [adres] en/of [huisnummer] ) en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die belendende panden ( [adres] en/of [huisnummer] ) te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het haar tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling, indien de reclassering dit nodig acht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit, in geval van bewezenverklaring, de straf ten opzichte van de eis van de officier van justitie te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft samen met haar vriend brand gesticht in hun restaurant om geld van de verzekering te ontvangen. De verdachte heeft daarmee onaanvaardbare risico’s genomen ten aanzien van de levens van omwonenden. Voorts is door de brand grote materiële schade ontstaan. Dit alles heeft de nodige schrik en ongemak veroorzaakt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij, zonder rekening te houden met de belangen van anderen, tot haar daad is gekomen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging van de verdachte rekening met een uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juli 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 17 juli 2015. De reclassering ziet de gezins- en liefdesrelaties als voornaamste risicofactoren voor herhaling van delictgedrag. Daarnaast is er sprake van een scheefgroei in de persoonlijkheid van de verdachte, mogelijk in verband met haar problematische gezins- en relatieverleden. Behandeling is geïndiceerd, aldus de reclassering. De reclassering adviseert een (gedeeltelijke) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg. Hoewel er twijfels zijn, heeft de reclassering ten slotte geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat binnen een eventueel reclasseringstraject de begeleiding binnen het gezinssysteem, de scholing en onderontwikkelde/scheefgroeiende persoonlijkheid op de voorgrond staat. De raadsman heeft verzocht dit advies te volgen.
De rechtbank ziet in de in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen aanleiding toepassing te geven aan het vermelde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank volgt het advies van de reclassering derhalve niet en zal een straf opleggen overeenkomstig het volwassenenstrafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit, alleen worden volstaan met een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur, zij het dat een gedeelte deel daarvan in voorwaardelijke vorm kan worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de hoogte van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij straffen die opgelegd plegen te worden in soortgelijke zaken. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank zal hierbij de adviezen met betrekking tot de op te leggen bijzondere voorwaarden overnemen. De rechtbank zal bepalen dat de verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland te Den Haag en zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast wordt zij verplicht zich ambulant te laten behandelen bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 620,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, betreft materiële schade (€ 100,00) en immateriële schade (€ 520,00).
7.2
De conclusie van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zou moeten worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘schilderswerkzaamheden’ (de materiële schade), de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
De vordering, voor zover betrekking hebbend op immateriële schade, is voldoende onderbouwd. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit acht de rechtbank het gevorderde bedrag als vergoeding ter zake van immateriële schade toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 520,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2015 (de dag waarop de schade is ontstaan). De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte tevens hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 520,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2015, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179 te (2594 AH) Den Haag) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan alle aanwijzingen van de reclassering;
- zich onder behandeling stelt van De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor de scheefgroei in haar persoonlijkheid, zolang als de reclassering dat nodig acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 520,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
17 februari 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 520,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting door de verdachte of haar mededader aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting door de verdachte of haar mededader aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. S. Staals, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Manintveld en mr. M.A. Schaap, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015053114, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 662).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49; proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 53 t/m 56, en de daarbij behorende fotobijlagen (p. 58 t/m 69).
3.Geschrift, te weten een NFI rapport ‘Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in ’s-Gravenhage op 17 februari 2015’, p. 75 t/m 78, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 53 t/m 56.
4.Proces-verbaal bevindingen ontruiming naastgelegen panden, p. 410 en de daarbij behorende bijlagen (p. 411 en 412).
5.Aanvullend proces-verbaal, p. 413.
6.Verklaring van [medeverdachte] ter terechtzitting van 31 juli 2015; proces-verbaal verhoor [medeverdachte] door de rechter-commissaris d.d. 21 oktober 2015, onder punten 7, 8, 9, 14, 17 en 18 van het aangehechte proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] door de rechter-commissaris d.d. 21 oktober 2015.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene] , p. 535 en 536.
8.Proces-verbaal analyse histo’s 1902 en 3567, p. 256 t/m 260, en de daarbij behorende bijlage (p. 261); proces-verbaal overzicht bevindingen vogels uit restaurant, p. 492 t/m 496, en de daarbij behorende bijlage (p. 497 t/m 499).
9.Proces-verbaal analyse histo’s 1902 en 3567, p. 256 t/m 260, en de daarbij behorende bijlage (p. 261);