ECLI:NL:RBDHA:2015:15463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
C/09/499834 KG ZA 15/1729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot staken executie van privé-woning door Rabobank

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen de Rabobank, waarin zij vorderden de executie van hun privé-woning te staken. De eisers hebben zich in privé borg gesteld voor de schulden van hun vennootschappen aan de Rabobank, maar zijn in gebreke gebleven met hun betalingsverplichtingen. De Rabobank heeft de executie aangekondigd, wat de eisers als onterecht beschouwen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers hun verplichtingen uit hoofde van de borgtochtovereenkomsten niet zijn nagekomen, en dat de Rabobank derhalve bevoegd is om tot executie over te gaan. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eisers afgewezen, omdat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid door de Rabobank. De eisers zijn veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 4 december 2015.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/499834 / KG ZA 15/1729
Vonnis in kort geding van 4 december 2015
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.C. Blom te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tegen:

1.de naamloze vennootschap Rabohypotheekbank N.V.,

statutair gevestigd te Amsterdam,
2. de coöperatie
Coöperatieve Rabobank Ridderkerk Midden-IJsselmonde U.A.,
statutair gevestigd te Ridderkerk,
gedaagden,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [eisers] ’ en ieder afzonderlijk respectievelijk als ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [eiser 2] ’. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de Rabobank’ (vrouwelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 november 2015 met producties;
- de door de Rabobank op 26 november 2015 overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de faxberichten van 26 november 2015 van de zijde van beide partijen;
- de op 27 november 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eisers] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Op 4 december 2015 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
1.3.
De Rabobank heeft in de tijd die in deze procedure was uitgetrokken voor de mondelinge behandeling (een uur) en de afwijzing van haar verzoek om haar extra spreektijd toe te kennen, aanleiding gezien om haar verweer tegen het gevorderde op voorhand aan de voorzieningenrechter en aan [eisers] toe te zenden in de vorm van een conclusie van antwoord. Het verzoek van [eisers] om deze conclusie buiten beschouwing te laten, gezien de omvang hiervan (25 pagina’s) en nu deze minder dan 24 uur voor de zitting is ingediend, is door de voorzieningenrechter afgewezen, omdat [eisers] door deze handelwijze van de Rabobank niet in hun verdediging worden geschaad. Integendeel, in een kort geding wordt eerst ter zitting verweer gevoerd tegen het gevorderde en de conclusie had (in de vorm van een pleitnota) ook eerst op dat moment voorgedragen kunnen worden. In dit geval is de conclusie ter zitting als voorgedragen beschouwd, nu is gebleken dat [eisers] reeds van de inhoud hiervan kennis hadden genomen. Voor zover het bezwaar van [eisers] ook zag op de door de Rabobank bij de conclusie van antwoord overgelegde producties (zijnde overigens met name correspondentie tussen de Rabobank en (adviseurs van) [eisers] , die bij hen bekend mag worden verondersteld), hebben [eisers] dit bezwaar ter zitting niet langer gehandhaafd, zodat hierop niet behoefde te worden beslist.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eisers] hebben in eigendom de woning, gelegen aan het [adres 1] te [plaats 1] . Zij bewonen deze woning (hierna: de privé-woning) tezamen met hun kinderen.
2.2.
In twee hypotheekaktes, verleden op 5 april 2002, hebben [eisers] hypotheek verleend aan de Rabobank (en in de tweede hypotheekakte ook aan de Stichting Waarborgfonds Kinderopvang) op de privé-woning. Het in de eerste akte vermelde hypotheekbedrag is € 295.000,- en het in de tweede akte vermelde hypotheekbedrag is € 50.000,-. Deze hypotheekverleningen strekken blijkens de aktes tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van [eisers] , zowel van hen tezamen als van ieder van hen afzonderlijk, te vorderen heeft of mocht hebben “uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welke anderen hoofde ook”. De Rabobank heeft aan [eisers] ten behoeve van de financiering van de privé-woning meerdere geldleningen verstrekt.
2.3.
[eisers] hadden voorts een zakelijke relatie met de Rabobank. Zij exploiteerden diverse vennootschappen die zich bezig hielden met kinderopvang. [eiser 2] was bestuurder en (indirect) mede aandeelhouder van diverse van deze vennootschappen. Hiertoe behoorde onder meer Kinderwereld Holding B.V. (hierna: Kinderwereld Holding). [eiser 1] was mede bestuurder en mede aandeelhouder van Pari Beleggingen B.V. (hierna: Pari Beleggingen), welke vennootschap onder meer panden verhuurde aan de hiervoor bedoelde kinderopvangvennootschappen. Alle vennootschappen tezamen worden hierna aangeduid als ‘de Kinderopvangwereld’. Rabobank heeft aan de Kinderopvangwereld diverse geldleningen verstrekt.
2.4.
Voor de terugbetaling van de door de Rabobank aan de Kinderopvangwereld verstrekte geldleningen zijn diverse zekerheden aan de Rabobank gegeven. Hiertoe behoren onder meer borgstellingen van [eisers] Zij hebben zich in 2009 in vijf schriftelijke overeenkomsten jegens de Rabobank borg gesteld voor al hetgeen de Rabobank te vorderen heeft van Pari Beleggingen of Kinderwereld Holding, en wel aldus:
  • [eiser 1] heeft zich borg gesteld voor al hetgeen de Rabobank te vorderen heeft van Pari Beleggingen tot een bedrag van € 1.420.000,- en tot een bedrag van € 1.460.000,-;
  • [eiser 2] heeft zich borg gesteld voor al hetgeen de Rabobank te vorderen heeft van Pari Beleggingen tot een bedrag van € 1.420.000,- en tot een bedrag van € 1.460.000,-;
  • De [eiser 1] en [eiser 2] hebben zich – hoofdelijk – borg gesteld voor al hetgeen de Rabobank te vorderen heeft van Kinderwereld Holding tot een bedrag van € 570.000,-.
2.5.
In 2014 zijn diverse vennootschappen van de Kinderopvangwereld failliet gegaan. Naar aanleiding hiervan heeft de Rabobank op 11 april 2014 de aan de Kinderwereldopvang verstrekte financiering opgezegd. Dit betreft een financiering aan de groep, waarvoor ook niet gefailleerde vennootschappen, waaronder Kinderwereld Holding, hoofdelijk aansprakelijk waren.
2.6.
Bij brief van 5 augustus 2014 heeft de Rabobank aan [eisers] meegedeeld, samengevat, dat op dat moment al duidelijk is dat de vordering van de Rabobank op Kinderwereld Holding, niet uit de gestelde zekerheden zal worden voldaan en dat [eisers] zullen worden aangesproken op grond van hun borgstelling. De Rabobank verzoekt in deze brief om een voorlopig afwikkelingsvoorstel.
2.7.
Bij brief van diezelfde datum heeft de Rabobank de financiering van een beleggingspand van (onder andere) [eisers] (gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] , hierna: het beleggingspand) opgezegd. In deze brief staat vermeld, samengevat, dat de Rabobank in dit kader aan onder andere [eisers] een lening heeft verstrekt tot een bedrag van € 634.000,-, dat [eisers] al geruime tijd hun financiële verplichtingen uit dien hoofde niet nakomen en dat er een achterstand is per 1 augustus 2014 van € 8.004,57 aan rente en € 16.904,- aan aflossing. Voorts is in de brief opgenomen “Dit verzuim is naar uw opgave toe te schrijven aan het wegvallen van inkomsten door faillissement van de huurder. U hebt aangegeven dat de mogelijkheid om voornoemde achterstanden terug te brengen ontbreekt en dat met oplopend verzuim rekening moet worden gehouden. Dit laatste is voor ons onacceptabel, zodat onze bank nu tot opzegging van de financiering overgaat”. [eisers] worden in deze brief gesommeerd om het nog openstaande bedrag van € 433.265,- te betalen. Voorts wordt meegedeeld dat de verstrekte woningfinanciering nog niet wordt opgezegd, maar dat hiertoe wel kan worden overgegaan indien niet aan de sommatie wordt voldaan of indien gemaakte afspraken niet worden nagekomen.
2.8.
Bij brief van 29 december 2014 heeft de Rabobank aan [eisers] meegedeeld dat, nu zij hun schuld aan de Rabobank ter zake van het beleggingspand niet hebben voldaan en zij tevens geen contact met de Rabobank hebben opgenomen om te overleggen over de mogelijkheden om gedwongen uitwinning te voorkomen, tot uitwinning van zekerheden zal worden overgegaan. De Rabobank wijst er in deze brief nogmaals op dat tot opzegging van de woningfinanciering kan worden overgegaan.
2.9.
Pari Beleggingen is in januari 2015 failliet gegaan.
2.10.
Bij brief van 24 februari 2015 heeft de Rabobank aan [eisers] meegedeeld, onder verwijzing naar haar eerdere brieven, dat zij hun afspraken niet zijn nagekomen en dat de Rabobank zich genoodzaakt ziet om afscheid van hen te nemen als klant, hetgeen betekent dat ook de ten behoeve van de privé-woning verstrekte lening met onmiddellijke ingang wordt opgezegd. De nog openstaande schuld van [eisers] in dat kader bedraagt volgens deze brief € 315.776,-. De Rabobank deelt mee dat dit bedrag in één keer door [eisers] aan de Rabobank dient te worden betaald, alsmede dat zij er rekening mee houdt dat [eisers] daar niet toe in staat zijn, in welk geval tot verkoop van de privé-woning zal moeten worden overgegaan. De Rabobank verzoekt [eisers] binnen tien dagen mee te delen of zij bereid zijn medewerking te verlenen aan onderhandse verkoop, nu dat doorgaans een hogere opbrengst oplevert.
2.11.
In de maanden daarna is er overleg geweest tussen de Rabobank en (een adviseur van) [eisers] Bij brief van 21 mei 2015 heeft de Rabobank aan [eisers] een concept vaststellingsovereenkomst toegestuurd.
2.12.
In een brief van 21 september 2015 heeft de Rabobank aan [eisers] meegedeeld dat opdracht zal worden gegeven tot executoriale verkoop van de privé-woning. De Rabobank verwijst hiertoe naar haar eerdere brieven en naar de omstandigheden dat [eisers] de vaststellingsovereenkomst niet hebben ondertekend, geen medewerking hebben verleend aan onderhandse verkoop van de privé-woning en geen afwikkelingsvoorstel voor de borgtochten hebben gedaan.
2.13.
Op 2 november 2015 heeft de Rabobank aan [eisers] de executieveiling van de privé-woning laten aanzeggen. Deze staat gepland op 9 december 2015.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – zakelijk weergegeven – de Rabobank te gebieden de aangezegde veiling te staken en de executie gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dan wel een andere voorziening te treffen, zoals bijvoorbeeld een schorsing van de executie met een gebod aan de Rabobank om tot een minnelijke regeling met hen te komen, met veroordeling van de Rabobank in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voeren [eisers] – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aan. Om diverse redenen is het niet toegestaan om tot executoriale verkoop van de privé-woning over te gaan. Het is [eisers] niet duidelijk op grond waarvan de Rabobank hiertoe overgaat. Voor zover het gaat om het uitwinnen van zakelijke financiële verplichtingen van inmiddels failliete bedrijven van [eisers] , die ook nog dateren van jaren ná het passeren van de hypotheekakte, kan de hypotheekakte niet dienen als executoriale titel. [eisers] hebben de lasten van de leningen die zij ten behoeve van de privé-woning zijn aangegaan altijd betaald, zodat ook dat geen grondslag kan zijn. De basis kan voorts niet gelegen zijn in het niet nakomen door [eisers] van de verplichtingen uit hoofde van de borgtochtovereenkomsten en met betrekking tot het beleggingspand. Dit staat niet als zodanig in de aanzegging van de executie vermeld. Voor zover dit wel de basis zou zijn, heeft te gelden dat de Rabobank diverse zekerheden nog niet heeft uitgewonnen en andere borgstellingen niet heeft ingeroepen. Dat moet zij eerst doen. Ook dient de Rabobank haar schade te beperken, maar dat laat zij na door geen toestemming te geven om het beleggingspand te verhuren. Verder is van belang dat de Rabobank aan de faillissementen van de diverse vennootschappen van de Kinderopvangwereld heeft bijgedragen met haar onzorgvuldige handelen. [eisers] hebben in dat kader diverse klachten tegen de Rabobank ingediend en daar moet eerst meer duidelijkheid over komen. Tekenend in dit kader is het feit dat een van de vennootschappen van de Kinderopvangwereld is verkocht aan een vennootschap, waarvan een medewerker van de Rabobank directeur was. Dit roept de schijn van belangenverstrengeling op. De Rabobank heeft verder niet voldoende onderbouwd op grond waarvan er sprake is van een vertrouwensbreuk. Ook een belangenafweging valt uit in het voordeel van [eisers] Zij hebben een groter belang bij behoud van de privé-woning dan Rabobank heeft bij verkoop hiervan. [eisers] en hun kinderen verliezen hun vertrouwde woonomgeving, waarbij zij om meerdere redenen een bijzonder belang hebben. Ook zal vervangende woonruimte duurder zijn voor [eisers] , waardoor zij mogelijk in de bijstand belanden. Voorts resteert bij verkoop een onacceptabele restschuld, hetgeen te meer klemt nu de waarde van woningen in de huidige markt stijgt.
3.3.
Rabobank voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Vast staat dat [eisers] aan de Rabobank het recht van hypotheek hebben verleend op de privé-woning. Deze hypotheekverstrekking strekt tot zekerheid voor, kort gezegd, de betaling van al hetgeen de Rabobank blijkens haar administratie van [eisers] te vorderen heeft of mocht hebben onder meer uit hoofde van nog te verstrekken geldleningen en toekomstige borgstellingen. De Rabobank stelt voorts een aanzienlijke vordering op [eisers] te hebben uit hoofde van aan hen verstrekte geldleningen alsmede uit hoofde van borgstellingen. Voor zover de stellingen van [eisers] zo moeten worden begrepen dat zij het standpunt innemen dat de Rabobank desondanks niet bevoegd is tot executie, wordt het volgende overwogen.
4.2.
Voormeld standpunt is, zo begrijpt de voorzieningenrechter, onder meer gebaseerd op de wijze waarop de executie is aangezegd, maar [eisers] hebben enkel een brief van de notaris overgelegd. Zij hebben nagelaten het deurwaardersexploot in het geding te brengen, dat zij blijkens hun stellingen wel hebben ontvangen. Het had op hun weg gelegen om dat in het geding te brengen. Wat daar echter ook van zij, uit de stellingen van [eisers] kan worden afgeleid dat de Rabobank de executie heeft laten aanzeggen bij deurwaardersexploot alsmede dat hierin het door [eisers] aan de Rabobank verschuldigde bedrag wordt genoemd op grond waarvan de Rabobank tot executie wil overgaan. [eisers] stellen in de dagvaarding immers ”gedaagden stellen de vordering op eisers vooralsnog op € 816.239,44, alsmede uit hoofde van borgtocht de in het deurwaardersexploit genoemde bedragen”. Bij gebreke van een andersluidende stelling wordt aangenomen dat het exploot voorts melding maakt van de notaris ten overstaan van wie de verkoop zal plaatsvinden. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor de aanzegging van een executie als vermeld in artikel 544, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.3.
Voorts is voormeld standpunt, zo begrijpt de voorzieningenrechter, er op gebaseerd dat de grondslag voor de executie voor [eisers] onduidelijk is. Op grond van hetgeen in het exploot is opgenomen, mede bezien in het licht van de inhoud van de diverse brieven van de Rabobank aan [eisers] zoals vermeld onder de feiten, moet voor [eisers] echter zonder meer duidelijk zijn geweest wat voor de Rabobank de reden is om tot executie over te gaan. Deze is er in gelegen dat [eisers] hun verplichtingen uit hoofde van de borgtochtovereenkomsten als onder 2.4 vermeld – in ieder geval ten behoeve van Kinderwereld Holding, waar de Rabobank aanspraak op heeft gemaakt – en van de lening(en) met betrekking tot het beleggingspand niet zijn nagekomen. Voorts blijkt uit deze stukken dat de niet nakoming van die verplichtingen reden is geweest voor het opzeggen door de Rabobank van álle betrekkingen tussen partijen. De reden voor executie is onmiskenbaar niet gelegen in de omstandigheid dat [eisers] hun betalingsverplichtingen uit hoofde van de ten behoeve van de privé-woning verstrekte geldleningen niet zouden nakomen. Tussen partijen staat immers vast dat [eisers] die verplichtingen altijd zijn nagekomen. Voorts is ook niet gebleken dat de Rabobank dit op enig moment als reden naar voren heeft gebracht. De suggesties in de dagvaarding hieromtrent kunnen dan ook niet worden gevolgd.
4.4.
Aan de stelling van [eisers] dat de hypotheekakte niet kan dienen als executoriale titel voor een zakelijke restschuld van een vennootschap aan de Rabobank, wordt voorbij gegaan. De Rabobank gaat immers tot executie over vanwege door [eisers] – in privé – niet nagekomen betalingsverplichtingen, zo blijkt genoegzaam uit het voorgaande.
4.5.
Uitgaande van de bevoegdheid van de Rabobank tot executie heeft bij een executiegeschil als het onderhavige te gelden dat geen inhoudelijke bezwaren tegen de executoriale titels – de notariële aktes – aangevoerd kunnen worden, behoudens die welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
4.6.
[eisers] hebben in dit geding diverse opmerkingen gemaakt over het onzorgvuldige handelen van de Rabobank in het kader van de faillissementen van diverse vennootschappen van de Kinderopvangwereld. De Rabobank heeft gemotiveerd betwist dat zij in dit kader onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft toegelicht, kort gezegd, dat zij de vennootschappen voordien heeft aangesproken op continuïteits- en liquiditeitsproblemen, heeft verzocht een plan van aanpak op te stellen en heeft aangeboden hierover in gesprek te gaan. Voorts verwijst zij naar een verklaring die de curator heeft afgelegd over de oorzaak van de faillissementen en de opmerking daarin dat de curator “geen concrete aanwijzingen [heeft] dat de bank (in belangrijke) mate blaam treft aan deze deconfiture, in het bijzonder niet dat zij het faillissement veroorzaakt zou hebben of daar bewust op aangestuurd heeft.” In dit kort geding kan niet worden vastgesteld of en hoeverre de Rabobank bij de faillissementen van de diverse vennootschappen onzorgvuldig heeft gehandeld en zo ja, welke gevolgen dat zou moeten hebben. Daarvoor leent dit geding, waarin geen plaats is voor nader onderzoek en bewijslevering, zich niet. [eisers] erkennen dit ook, gezien hun uitlatingen in de pleitnota (“het voert te ver om dit (…) hier allemaal tot in detail te behandelen” en “dit kort geding biedt te weinig ruimte om die discussie volledig te voeren”). [eisers] hebben, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de Rabobank en de vermelde verklaring van de curator, in dit geding in ieder geval voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Rabobank bij de faillissementen van de diverse vennootschappen onzorgvuldig heeft gehandeld, althans zodanig dat zij daardoor thans misbruik maakt van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan.
4.7.
[eisers] hebben in deze procedure niet althans niet gemotiveerd betwist dat de Rabobank de door haar gestelde vordering op hen heeft vanwege, kort gezegd, hun borgstelling voor schulden van Kinderwereld Holding en de leningen verstrekt ten behoeve van het beleggingspand. Voorts staat vast dat [eisers] , ondanks meerdere verzoeken die de Rabobank vanaf augustus 2014 heeft gedaan, de door hen verschuldigde bedragen niet aan de Rabobank hebben betaald. Ook hebben [eisers] niet ingestemd met een afwikkelingsvoorstel van de Rabobank en hebben zij zelf geen, althans geen acceptabel voorstel aan de Rabobank gedaan hoe zij een en ander zouden willen afwikkelen. Dat de Rabobank niet is ingegaan op een voorstel waarbij zij diverse vorderingen buiten invordering zou moeten stellen en waarbij [eisers] de komende jaren een jaarlijks inkomen behouden van € 50.000,- acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk. Voorts hebben [eisers] niet ingestemd met onderhandse verkoop van de privé-woning. Tegenover de nader toegelichte en met stukken onderbouwde stellingen van de Rabobank omtrent haar handelwijze hebben [eisers] hun stellingen dat de Rabobank niet zorgvuldig heeft gehandeld alvorens tot executie over te gaan, onvoldoende nader onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
4.8.
Naar aanleiding van het standpunt van [eisers] dat de Rabobank eerst andere zekerheden zou moeten uitwinnen alvorens tot executie over te gaan, heeft de Rabobank een overzicht overgelegd van haar vorderingen en de daartegenover gestelde zekerheden. Daaruit volgt dat (nog afgezien van renteachterstanden) tegenover de vordering van de Rabobank op Kinderwereld Holding van € 1.571.058,92 zekerheden staan ter hoogte van € 1.048.793,- en tegenover haar vordering op grond van de ten behoeve van het beleggingspand verstrekte lening van € 454.835,55 een zekerheid van € 150.000,-. Dit is nog afgezien van de vordering van de Rabobank vanwege de financiering van de privé-woning van € 315.776,- met een zekerheid ter hoogte van € 210.000,- en een vordering vanwege de borgstelling voor Pari Beleggingen van € 2.217.946,30 met zekerheden ter hoogte van € 1.064.140,-. Gelet daarop moet voorshands worden aangenomen dat de vorderingen van de Rabobank de waarde van de daartegenover staande zekerheden overstijgen, ook als de verwachting van de Rabobank ten aanzien van de hoogte van de gestelde zekerheden aan de lage kant is. Voor zover [eisers] wijzen op vrije verkoopwaardes moet worden vastgesteld dat niet is gebleken dat zij aan onderhandse verkoop hun medewerking hebben willen verlenen. Ook kan gelet op de huidige situatie niet van de Rabobank worden verlangd dat zij haar medewerking verleent aan verhuur van panden, nu dit een waarde drukkend effect heeft. De – bij gebrek aan wetenschap door [eisers] betwiste – stelling van de Rabobank dat SWK pas uitbetaalt nadat alle zekerheden zijn uitgewonnen, acht de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk.
4.9.
Dat [eisers] er belang bij hebben dat de privé-woning niet (executoriaal) wordt verkocht, kan zonder meer worden aangenomen, nu dit de vertrouwde woonomgeving van [eisers] en hun kinderen is, vervangende woonruimte voor dezelfde lasten niet eenvoudig te vinden zal zijn, als ook gezien de situatie op de woningmarkt de afgelopen jaren. De voorzieningenrechter acht deze belangen echter niet zo uitzonderlijk dat aangenomen kan worden dat de Rabobank misbruik maakt van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan. De geschetste gevolgen zijn veelal inherent aan een executoriale verkoop. Wat betreft de stelling van [eisers] dat de privé-woning een onderwaarde heeft, wordt overwogen dat door de Rabobank niet is betwist dat de leningen die [eisers] ten behoeve van deze woning zijn aangegaan hoger zijn dan de huidige waarde van de woning. De Rabobank heeft er in dit verband echter terecht op gewezen dat zij zich niet op de opbrengst van de privé-woning verhaalt vanwege de niet nakoming van de betalingsverplichtingen uit hoofde van die leningen, maar vanwege haar vorderingen op [eisers] vanwege de borgstellingen en de opgezegde lening betreffende het beleggingspand.
4.10.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geconcludeerd dat de Rabobank niet bevoegd is om tot executie over te gaan, dan wel misbruik maakt van haar bevoegdheid daartoe. Het gevorderde zal derhalve worden afgewezen.
4.11.
[eisers] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Rabobank begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
ts