3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1 en 2
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op fotoafdrukken van de camerabeelden die de politie naar aanleiding van de rellen in de Schilderswijk heeft bekeken, wordt de verdachte door een tweetal verbalisanten herkend als één van de verdachten die op de beelden is te zien.
Bij het bekijken van de camerabeelden (BD-14.05.V.01.F.61 en F.055), opgenomen tijdens de ongeregeldheden op 29 juni 2015, beschrijft een buitengewoon opsporingsambtenaar van politie eenheid Den Haag dat hij het volgende ziet: de verdachte duwt om 00:00 uur tegen de achterkant van de bouwkeet richting het vuur. Hij maakt onderdeel uit van een groep van ongeveer 10 personen. Even later loopt de bouwkeet vast op een verkeerszuil.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bouwkeet heeft geduwd, maar dat hij hem niet het vuur in heeft geduwd.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting zijn de camerabeelden (BD-14.05.V.02) getoond en heeft de rechtbank uit eigen waarneming kunnen zien dat de verdachte bij 00:22 seconden de bouwkeet aan het duwen is. De verdachte heeft een zwarte trui, met een gele, witte en blauwe baan erop aan en is duidelijk waar te nemen. Bij 00:29 seconden duwt de verdachte nog tegen de bouwkeet. Vlak daarna loopt de bouwkeet vast tegen de verkeerszuil en wordt deze vervolgens een stukje terug geduwd. De verdachte loopt bij 00:32 seconden uit beeld. Op de daarop volgende beelden, vanuit een ander camerastandpunt, wordt de bouwkeet verder geduwd en lijkt hij in het vuur te gaan.
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte korte tijd samen met een groot aantal anderen de bouwkeet heeft geduwd, maar dat hij op een gegeven moment, toen de bouwkeet vastliep op een verkeerszuil, weg is gegaan. Op dat moment was de bouwkeet nog niet in het vuur geduwd. Anderen hebben de bouwkeet bij de verkeerszuil weggeduwd, verder geduwd en uiteindelijk in het vuur geduwd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is de kwalificatie van medeplegen alleen gerechtvaardigd indien de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit in de onderhavige zaak niet het geval. De rol van de verdachte, zoals hiervoor vastgesteld, is te klein en van onvoldoende gewicht geweest om van medeplegen van brandstichting te kunnen spreken.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van feit 1 vrijspreken.
Bij het bekijken van de camerabeelden (BD-17.03.V.012.F.3 t/m F.7) heeft een verbalisant waargenomen dat de verdachte om 22:12:07 en 22:12:08 een op een stok gelijkend voorwerp in de richting van de Mobiele Eenheid gooit en vervolgens wegrent over
De Heemstraat.
De verdachte heeft verklaard dat hij een hele groep mensen zag, die gingen stenen gooien, brand maken en als er een politieauto langs kwam, gingen zij naar die auto gooien. Voorts heeft hij verklaard dat hij een steentje naar de politie heeft gegooid op de Heemstraat.Ook ter terechtzitting heeft de verdachte, mede naar aanleiding van de ter terechtzitting bekeken beelden, verklaard dat hij een steen, geen stok, richting de politie heeft gegooid.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 11 juni 2015 omstreeks 20.32 uur wordt de verdachte bij de Albert Heijn op het Stationsplein te Den Haag aangehouden nadat hij samen met een ander wordt aangetroffen bij een gestolen fiets. Verbalisant [slachtoffer 1] loopt naar de verdachte toe, zegt dat hij mee moet werken en pakt de verdachte bij zijn arm. De verdachte trekt zijn arm met kracht naar zich toe. Verbalisant [slachtoffer 1] probeert de arm van de verdachte te strekken, maar de verdachte houdt zijn arm met kracht gebogen. Verbalisant [slachtoffer 1] wil om de verdachte onder controle te krijgen een nekklem aanleggen en doet zijn rechterarm om de nek van de verdachte. De verdachte houdt zijn lichaam strak en gespannen en trekt zich wederom los en beweegt in een andere richting dan waar verbalisant [slachtoffer 1] hem wil hebben.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van het bekijken van de camerabeelden heeft een verbalisant daarop waargenomen dat de verdachte verbalisant [slachtoffer 1] bij zijn hals/kraag vastpakt. Ook overigens is op de beelden te zien dat de verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding, zoals in het proces-van aanhouding is beschreven.
De verdachte heeft bij de politie allereerst verklaard dat hij niet mee wilde werken omdat hij niets had gedaan en dat hij zich niet heeft verzet, maar alleen de verbalisant die hem wilde pakken, wilde ontwijken. Als de verdachte met de camerabeelden wordt geconfronteerd, verklaart hij dat hij zich wel heeft verzet.Ook ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij niet heeft meegewerkt.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 23 april 2015 betaalt de verdachte bij broodjeszaak [benadeelde] ” te Den Haag met een biljet van 50 euro, dat vals blijkt te zijn. De verdachte heeft het bankbiljet van zijn moeder gekregen.
De verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat het een vals biljet van 50 euro betrof.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat de verdachte wist dat het bankbiljet, dat zijn moeder hem had gegeven, een vals bankbiljet was en dat bij de verdachte derhalve de opzet op het uitgeven van een vals bankbiljet van 50 euro ontbrak.
De rechtbank zal de verdachte van feit 4 vrijspreken.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding door burger,
opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2015212056-2, op 15 juli 2015
opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, met als bijlage een landelijk
aangifteformulier d.d. 15 juli 2015 van Albert Heijn BV;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte
d.d. 15 juli 2015, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2015212056-6,
inhoudende de verklaring van [verdachte]
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
17 december 2015.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 6
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 28 juli 2015 ziet verbalisant [verbalisant] op het fietspad aan de Laakweg te Den Haag een tweetal jongemannen. Een van de jongens loopt te voet over het fietspad en de andere jongeman rijdt op een bromfiets. Ze lopen in de richting van verbalisant. Opeens keert de jongeman op de bromfiets om en rijdt weg. Hij laat vervolgens de bromfiets op het fietspad vallen en rent weg. De motor van de bromfiets is nog ingeschakeld. Verbalisant zet de achtervolging in, roept dat hij van de politie is en dat de jongen moet stoppen met rennen.
Uiteindelijk kan verbalisant de verdachte aanhouden.Ondertussen is bekend geworden dat de bromfiets tussen 26 juli 2015 20.00 uur en 27 juli 2015 10.30 uur was gestolen in de Van Vlotenstraat te Den Haag.
De verdachte heeft bij de politie in zijn eerste verhoor verklaard dat hij de brommer had geleend. Hij wist dat de brommer gestolen was, omdat degene die hem uitleende dat tegen hem had gezegd. In zijn tweede verklaring heeft de verdachte verklaard dat hij eerder niet geheel de waarheid heeft gezegd en dat hij wil vertellen wat er is gebeurd. Vervolgens heeft hij verklaard op 26 juli 2015 in de avond in de wijk Spoorwijk de brommer te hebben gestolen door met een kleine knipschaar het kabelslot van de bromfiets dat vastzat aan de muur door te knippen, de bromfiets aan te duwen en aldus mee te nemen.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zijn eerste verklaring bij de politie de juiste was en dat hij dus op de bromfiets heeft gereden terwijl hij wist dat deze was gestolen. De verdachte heeft ontkend deze diefstal zelf te hebben gepleegd en heeft verklaard dit alleen maar te hebben gezegd omdat hij dan naar huis mocht.
De verdachte heeft verklaard te hebben verzonnen hoe de bromfiets is gestolen.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ter terechtzitting niet geloofwaardig, nu de tweede verklaring van de verdachte bij de politie zogeheten daderkennis bevat.
De beschrijving van het tijdstip, de plaats (wijk) en de wijze waarop de diefstal heeft plaatsgevonden komt precies overeen met de informatie uit de aangifte.
Hoewel de verdachte ter terechtzitting de diefstal heeft ontkend, acht de rechtbank aan de hand van zijn tweede verklaring bij de politie wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.