ECLI:NL:RBDHA:2015:15427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
31 december 2015
Zaaknummer
AMS 15 17649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op asielaanvraag met betrekking tot Iraakse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraakse eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 28 november 2013 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris had hierop niet tijdig beslist. De eiser heeft op 30 september 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn, die was verlengd tot 4 juni 2016 vanwege een besluitmoratorium, inmiddels was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op 27 augustus 2015 een besluit had moeten nemen, maar dit niet had gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De proceskosten van de eiser zijn vastgesteld op € 122,50, die door de staatssecretaris moeten worden vergoed aan de rechtsbijstandsverlener.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/17649
V-nr: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] , van Iraakse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. F.K.H. Blom,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder.

Procesverloop

Op 30 september 2015 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 28 november 2013.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 15 augustus 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 28 november 2013 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Op 16 oktober 2014 is met het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2014/31 een besluitmoratorium bekendgemaakt dat is ingegeven door de situatie in Irak. In de toelichting van WBV 2014/31 is opgenomen dat het besluitmoratorium geldt voor vreemdelingen afkomstig uit de provincies [namen provincies] . Individuele beslistermijnen worden verlengd met zes maanden.
1.3.
Bij brief van 4 juni 2015 heeft verweerder het besluit van 15 augustus 2014 ingetrokken vanwege het voornoemde besluitmoratorium dat op 17 oktober 2014 in werking is getreden. Verder heeft verweerder aangegeven dat opnieuw op de asielaanvraag zal worden beslist. Verweerder heeft daarbij op grond van artikel 43 van de Vw 2000 de beslistermijn met maximaal een jaar verlengd, hetgeen betekent dat de wettelijke termijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser eindigt op 4 juni 2016. Eiser mag deze beslissing in Nederland afwachten.
1.4.
Bij brief van 8 juni 2015 heeft eiser verzocht het beroep aan te merken als een schriftelijke weigering van verweerder tot het nemen van een beslissing.
1.5.
Bij uitspraak van 21 juli 2015 (AWB 14/20831) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel de weigering om een besluit te nemen ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft geoordeeld dat er momenteel een besluit- en vertrekmoratorium geldt voor asielzoekers afkomstig uit de provincies [namen provincies] in Irak en in het geval van eiser ten gevolge hiervan de termijn waarbinnen verweerder een beslissing dient te nemen wordt verlengd tot 4 juni 2016. Aangezien die beslistermijn nog niet is verstreken, is van het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder nog geen sprake. Voor zover eiser zich beroept op het antwoord op vragen van Tweede Kamerleden (Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vergaderjaar 2014-2015, Aanhangsel van de Handelingen, 673) heeft deze rechtbank overwogen dat verweerder in het antwoord heeft aangegeven dat het besluitmoratorium de mogelijkheid geeft om beslissingen aan te houden, maar dit geen verplichting is.
1.6.
Bij brief van 10 september 2015 heeft eiser een ingebrekestelling naar verweerder verzonden wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 28 november 2013.
1.7.
Bij brief van 25 september 2015 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld. Op 4 juni 2015 is de beslistermijn op grond van artikel 43 van de Vw 2000 met maximaal een jaar verlengd in verband met het besluitmoratorium dat op 17 oktober 2014 in werking is getreden. De ingebrekestelling is ongeldig, omdat de beslistermijn verstrijkt op 4 juni 2016.
1.8.
Op 30 september 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn aanvraag van 28 november 2013. Eiser heeft de rechtbank verzocht verweerder op te dragen alsnog een besluit op de aanvraag te nemen op straffe van een dwangsom. Verder heeft eiser verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
2.1.
Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.2.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.3.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.4.
Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 beslist het bestuursorgaan binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 28 dan wel artikel 33 van de Vw 2000.
2.5.
Op 20 juli 2015 is de wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is onder meer artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000 gewijzigd. Uit het overgangsrecht en de Memorie van Toelichting (MvT) (Kamerstukken II 2014-2015, 34 088, nr. 3, blz. 56) volgen dat de eerbiedigende werking is beperkt tot aanvragen waarop reeds een besluit is genomen. Op aanvragen waarop nog geen besluit is genomen, is het nieuwe recht onmiddellijk van toepassing. Besluiten die na vernietiging in beroep of hoger beroep opnieuw moeten worden genomen, worden behandeld volgens het nieuwe recht. Ditzelfde geldt voor besluiten die gedurende het beroep door de IND worden ingetrokken en waar een nieuw besluit moet worden genomen. Aangezien de aanvraag is ingediend op 28 november 2013 en het besluit van 15 augustus 2014 is ingetrokken, is het nieuwe recht op deze aanvraag van toepassing.
2.6.
Op grond van artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000 kan bij besluit van Onze Minister voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 hebben ingediend, de termijn, bedoeld in artikel 42, eerste lid, worden verlengd tot ten hoogste eenentwintig maanden, indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 kan worden ingewilligd.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat verweerder nog geen beslissing op de aanvraag heeft genomen. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de in artikel 43 van de Vw 2000 genoemde bevoegdheid. De rechtbank stelt vast dat de verlenging van de beslistermijn op grond van artikel 43 van de Vw 2000 tot uiterlijk eenentwintig maanden inmiddels is verstreken. Blijkens de MvT (Kamerstukken II 2014-2015, 34 088, nr. 3, blz. 53) is de totale beslistermijn maximaal eenentwintig maanden. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 27 augustus 2015 een besluit op de aanvraag van eiser had moeten nemen. Gelet op de onmiddellijke inwerkingtreding van het nieuwe recht is de verlenging van de beslistermijn tot 4 juni 2016 door verweerder bij brief van 4 juni 2015, ongeldig geworden.
2.8.
Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 27 augustus 2015 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank constateert dat deze beslistermijn is overschreden. Gelet op de door eiser overgelegde faxbevestiging houdt de rechtbank het ervoor dat verweerder de ingebrekestelling op 10 september 2015 heeft ontvangen. De rechtbank constateert voorts dat sindsdien twee weken zijn verstreken. De rechtbank stelt vast dat eiser het onderhavige beroep heeft ingesteld bij brief van 30 september 2015 en is van oordeel dat aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is voldaan. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder vooralsnog geen besluit op eisers aanvraag van 28 november 2013 heeft genomen.
3. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
5. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 122,50 (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 122,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.