ECLI:NL:RBDHA:2015:15397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
C/09/483890 / FA RK 15-1547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter in internationale kinderontvoeringszaak

In deze zaak heeft de moeder, woonachtig in Nederland, verzocht om de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige kinderen bij haar vast te stellen, nadat zij de kinderen vanuit Polen naar Nederland had ontvoerd. De vader, die in Polen woont, heeft verweer gevoerd en gesteld dat de Poolse rechtbank al had beslist dat de kinderen bij hem moesten wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Polen was voordat zij naar Nederland werden gebracht. De rechtbank heeft de relevante bepalingen van de verordening Brussel IIbis toegepast, die bepaalt dat de rechter van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd is om te oordelen over zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat de moeder de kinderen zonder toestemming van de vader in Nederland heeft gehouden. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het verzoek van de moeder kennis te nemen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15-1547
Zaaknummer: C/09/483890
Datum beschikking: (bij vervroeging) 23 december 2015

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 26 februari 2015 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. drs. J. de Visser te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] , Polen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 7 oktober 2015, met bijlage, en de brief d.d. 4 november 2015 van de vader.
De minderjarige [minderjarige] heeft zich in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Op 29 oktober 2015 is de zaak ter terechtzitting van de enkelvoudige kamer behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van de [tolk] , alsmede de vader. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden, teneinde de vader in de gelegenheid te stellen zich te wenden tot een advocaat.
Op 15 december 2015 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van de [tolk] . Van de zijde van de moeder is een nader stuk overgelegd.
De vader is – hoewel goed opgeroepen – niet ter terechtzitting verschenen.
Na de terechtzitting is het volgende stuk ontvangen:
- de brief d.d. 11 december 2015 van de vader.
De rechtbank heeft op de inhoud van deze brief geen acht geslagen, nu deze na de terechtzitting, namelijk op 16 december 2015, ter griffie is ingekomen en de moeder geen gelegenheid meer heeft gehad om op de inhoud van deze brief te reageren.

Verzoek en verweer

De moeder heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar vast te stellen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd, in die zin dat hij heeft aangegeven dat door de Poolse rechtbank is beslist dat de minderjarigen bij hem wonen en dat de moeder de minderjarigen na de zomervakantie in 2014 niet naar hem in Polen heeft teruggebracht. De vader wil dat de minderjarigen bij hem blijven wonen.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaats] , Polen.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Polen,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Polen.
- Bij vonnis van 15 maart 2012 heeft de Arrondissementsrechtbank in [plaats] , Polen, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
- De vader is bij genoemd vonnis de uitvoering van de ouderlijke macht over genoemde minderjarigen toegekend, onder voorbehoud van het recht voor de moeder tot het nemen van gemeenschappelijke beslissingen in belangrijke zaken die de minderjarigen aangaan, zoals de keuze van een beroep en een school, alsmede de mogelijkheid tot het kunnen onderhouden van persoonlijke contacten op door partijen vast te stellen tijdstippen en plaatsen, en tevens één maand van de zomervakantie, zoals vast te stellen door partijen.
- Vanaf eind juni 2014 verblijven de minderjarigen bij de moeder in Nederland. Zij zijn vanaf 19 augustus 2014 ingeschreven in de gemeente [woonplaats] .
- De vader en de moeder hebben de Poolse nationaliteit.

Beoordeling

Rechtsmacht
Eerst dient beoordeeld te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van het verzoek van de moeder.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in ieder geval op het grondgebied van een EU-lidstaat (Polen of Nederland) is gelegen is de verordening Brussel IIbis (hierna: de verordening) in de onderhavige zaak van toepassing.
Artikel 8 van de verordening luidt als volgt:
“1. Ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.

2. Het bepaalde in lid 1 geldt onder voorbehoud van de artikelen 9, 10 en 12.”

Artikel 10 van de verordening luidt als volgt:
In geval van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van het kind blijven de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd totdat het kind in een andere lidstaat een gewone verblijfplaats heeft verkregen en:
a.
enige persoon, instelling of ander lichaam die gezagsrecht bezit, in de overbrenging of het niet doen terugkeren heeft berust;

of

het kind gedurende ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling of het lichaam met gezagsrecht kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, in die andere lidstaat heeft verbleven en in zijn nieuwe omgeving geworteld is, en aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
i.
er is bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarheen het kind is overgebracht of waar het wordt vastgehouden, geen verzoek tot terugkeer ingediend binnen een jaar nadat de persoon die gezagsrecht bezit, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind;
ii.
een door de persoon met gezagsrecht ingediend verzoek tot terugkeer is ingetrokken en binnen de onder i. gestelde termijn is geen nieuw verzoek ingediend;
iii.
een voor een gerecht in de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, dienende zaak is overeenkomstig artikel 11, lid 7, gesloten verklaard;
iv.
een gezagsbeslissing die niet de terugkeer van het kind met zich brengt, is uitgesproken door de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had.
Niet in geschil is dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen voorafgaande aan de zomervakantie van 2014 in Polen was gelegen.
Niet in geschil is voorts dat de vader de minderjarigen aan het begin van de zomervakantie in 2014 aan de moeder heeft overgedragen en dat de minderjarigen in overeenstemming met genoemd Pools vonnis voor één maand bij de moeder in Nederland zouden verblijven. De moeder heeft de minderjarigen na deze maand niet meer terug laten keren naar Polen. De moeder heeft gesteld dat zij de minderjarigen aan het einde van de vakantie in Nederland naar Polen wilde terugbrengen en dat de minderjarigen haar toen duidelijk maakten dat zij volstrekt niet terug wilden naar hun vader in Polen. De moeder heeft de minderjarigen vervolgens bij haar in Nederland gehouden. Hierover heeft zij de vader – zo stelt zij – wel ingelicht, maar zij heeft geen overleg met of toestemming van de vader gevraagd of gekregen.
De vraag is allereerst of de gewone verblijfplaats van de minderjarigen is gewijzigd van Polen in Nederland. Dit moet op grond van artikel 8 van de verordening worden beoordeeld naar de situatie ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoekschrift.
Het begrip gewone verblijfplaats als bedoeld in artikel 8 van de verordening is – anders dan het Nederlandse internrechtelijke begrip woonplaats of domicilie – een feitelijk begrip. Aan dit begrip dient inhoud te worden gegeven door de omstandigheden en feiten van het concrete geval. Hierbij spelen onder meer de intentie van de gezaghebbende ouders en het bestaan van nauwe maatschappelijke banden een belangrijke rol.
Vast staat dat de minderjarigen sinds juni 2014 in Nederland bij hun moeder verblijven en dat zij vanaf 19 augustus 2014 zijn ingeschreven in de gemeente [woonplaats] . Sinds september 2014 gaan zij hier in Nederland naar school en hebben zij hier vriendjes en vriendinnetjes. [minderjarige] gaat naar zwemles en [minderjarige] heeft een sterke wil om hier in Nederland zijn opleiding af te ronden.
Het vorenstaande – in onderling verband en samenhang genomen – leidt de rechtbank tot de slotsom dat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de minderjarigen Nederland was. Echter, nu de moeder ter terechtzitting van 15 december 2015 heeft aangegeven dat zij de minderjarigen zonder toestemming van de vader in Nederland heeft achtergehouden en dat de vader (mede) met het gezag over hen is belast, staat voorts vast staat dat sprake is van ongeoorloofde achterhouding als bedoeld in artikel 10 van de verordening. Dit betekent dat de rechter van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen voorafgaand aan de ongeoorloofde achterhouding, in dit geval Polen, bevoegd blijft om van het verzoek van de moeder kennis te nemen totdat aan een van de voorwaarden als genoemd in artikel 10 van de verordening onder a of b is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de voorwaarde onder a van artikel 10 van de verordening niet voldaan. De vader heeft zich gewend tot de Poolse Centrale Autoriteit met een verzoek tot teruggeleiding. In dit kader doet niet ter zake dat in Nederland (nog) geen formeel verzoek tot teruggeleiding is ingediend. Ter terechtzitting van 29 oktober 2015 heeft de vader immers duidelijk aangegeven dat hij wil dat de minderjarigen bij hem blijven wonen. Van berusting door de vader in het niet doen terugkeren van de minderjarigen is dus niet gebleken.
Aan de voorwaarde onder b van artikel 10 van de verordening is evenmin voldaan, omdat de minderjarigen ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoek nog geen jaar in Nederland verbleven. De vraag of aan de voorwaarden onder i tot en met iv is voldaan behoeft dus geen beantwoording meer.
Het voorgaande betekent dat niet de Nederlandse rechter, maar de Poolse rechter bevoegd is om van het verzoek van de moeder kennis te nemen. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om van het verzoek van de moeder kennis te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek van de moeder kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, I.D. Bellaart en H.M. Boone, kinderrechters, in tegenwoordigheid van P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2015.