Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 11 juli 2014 tegen de eerste rolzitting van 23 juli 2014;
- de akte van 23 juli 2014 met de producties E1 t/m E21;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie van 1 oktober 2014, met de producties G1 t/m G55;
- het comparitievonnis van 22 oktober 2014, waarin een comparitie voor de meervoudige civiele kamer van de rechtbank is gelast, en de beschikking datumbepaling van 29 december 2014;
- de op 13 mei 2015 ter civiele griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte vermeerdering van eis tevens akte overlegging producties, met de producties E22 t/m E42;
- de op 19 mei 2015 ter civiele griffie ontvangen brief van mr. Douma met de producties G56 t/m G61;
- het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 28 mei 2015;
- de brief van mr. Douma van 22 juni 2015 met commentaar op dat proces-verbaal;
- de brief van mr. Van Biezen van 25 juni 2015 met commentaar op dat proces-verbaal.
2.De feiten
holdingE-Quez. De heer [B] (hierna: [B] ) is sinds 2009 DGA van zijn
holdingThasha Holding. E-Quez en Thasha Holding stonden beide tot september 2012 als moedervennootschappen aan het hoofd van groepen van vennootschappen die actief waren op diverse IT-gebieden.
holdingsE-Quez en Thasha Holding de (groot)moedervennootschappen waren. De fusie heeft geleid tot vele conflicten tussen enerzijds [A] en E-Quez en anderzijds [B] en Thasha Holding.
holdingE-Quez toen nog DGA van moedervennootschap Omnit Groep B.V. (hierna: Omnit Groep), die als (klein)dochtervennootschappen had Omnit B.V. (hierna: Omnit), BestelNu Hardware B.V. en Pass Software B.V. Anderzijds was
holdingThasha Holding toen nog DGA van moedervennootschap SQL Integrator B.V. (hierna: SQL Integrator), die op haar beurt DGA was van haar (klein)dochtervennootschappen Forest & Fields IT B.V. (hierna: Forest & Fields IT), C.C.-Group B.V. en CCG Consulting B.V. (hierna: CCG Consulting). Schematisch weergegeven zag de situatie er in 2010 en 2011 dus als volgt uit:
management feevoor beide
holdings. In juli 2011 zijn de vennootschappen verhuisd naar een nieuw gezamenlijk kantooradres in Rijswijk, waar de
backofficevan de beide groepen van vennootschappen verder werd geïntegreerd en waar – voordat de (aandelen)fusie formeel tot stand was gekomen – al verder werd samengewerkt onder de nieuwe merknaam
CC-Group. In juli 2011 werd ook alvast een offerte voor een nieuw gezamenlijk groepskrediet van € 800.000 bij ABN AMRO aangevraagd.
deadlinevoor de formele totstandkoming van de overeengekomen (aandelen)fusie was feitelijk 7 september 2012, de uiterste datum waarop ABN AMRO bereid was om een nieuw groepskrediet van € 800.000 te verlenen aan de nieuw te vormen CC-Group en haar (klein)dochtervennootschappen, zulks onder vele voorwaarden maar tegen een relatief gunstig tarief. Van medio december 2011 tot juni 2012 maakten [B] en [A] nog geen haast met realisering van de overeengekomen fusie en werd er vanaf het nieuwe gezamenlijke kantooradres in Rijswijk met gezamenlijke
backofficeonder de gezamenlijke nieuwe merknaam
CC-Groupfeitelijk verder samengewerkt door de beide groepen van vennootschappen van [B] en [A] .
CC‑Groupna de fusie ge(re)organiseerd en geleid moest worden en over de (tegenvallende) financiële resultaten van de diverse (klein)dochtervennootschappen aan beide zijden. In augustus 2012 meenden [B] en [A] :
point of no returnvoor de (klein)dochtervennootschappen allang was gepasseerd en omdat het prijstechnisch gunstige nieuwe krediet van ABN AMRO wenselijk en/of noodzakelijk was, maar
twee kapiteins op één schipin de praktijk onwerkbaar zou zijn zodat beide
kapiteinszo spoedig mogelijk na de totstandkoming van de (aandelen)fusie in september 2012 weer uit elkaar zouden moeten gaan door middel van
exit-overeenkomstenmet daarin een (door [A] , [B] en hun adviseurs zogenoemde)
Texas shoot outconstructie.
- de intentieovereenkomst tot verkoop aandelen van 30 augustus 2012 (productie E2);
- het addendum op intentieovereenkomst verkoop aandelen van 6 september 2012 met drie bijlagen, waaronder een memo van de fiscalist mr. Sander Bins FB (productie E3);
- het addendum fusieovereenkomst SQL Integrator - Omnit van 7 september 2012 (productie G11);
- de koopovereenkomst aandelen Omnit Groep & SQL Integrator van 7 september 2012 (productie G16);
- de overeenkomst van contractsoverneming tussen E-Quez, Thasha Holding en Omnit Groep van 7 september 2012 (productie G17);
- de overeenkomst van contractsoverneming tussen E-Quez, Omnit Groep en Omnit van 7 september 2012 (productie G18);
- de overeenkomst verrekening vordering en schuld tussen E-Quez en CC-Group (voorheen Omnit Groep) van 7 september 2012 (productie G19);
- de notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van Thasha Holding van 7 september 2012 (productie G20);
- de notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van E-Quez van 7 september 2012 (productie G21);
- de notariële akte statutenwijziging CC-Group (voorheen Omnit Groep) van 7 september 2012 (productie E5);
- de notariële akte levering van aandelen in het kapitaal van CC-Group van 7 september 2012 (productie E6);
- de notariële akte levering van (60) aandelen in het kapitaal van SQL Integrator van 7 september 2012 (productie G22).
Texas shoot outin werking, zoals vastgelegd in de intentieovereenkomst tot verkoop aandelen van 30 augustus 2012 (hierna: de intentieovereenkomst) en het bijbehorende addendum van 6 september 2012 (zie hiervoor bij 2.7 en 2.8). Kort gezegd had E-Quez volgens die
exit-overeenkomstenin de eerste periode van 7 september 2012 tot 7 maart 2013 een koopoptie op de 60% aandelen van Thasha Holding in CC-Group voor een koopprijs van € 600.000 en daarna in de tweede periode van 7 maart 2013 tot 7 september 2013 een verkoopoptie van haar eigen 40% aandelen in CC-Group aan Thasha Holding voor een verkoopprijs van € 400.000. Voor de eerste zes maanden werd voorts overeengekomen dat vooral E-Quez en [A] de zeggenschap over kort gezegd het bestuur van CC-Group zouden krijgen; voor de tweede zes maanden zouden vooral Thasha Holding en [B] die zeggenschap krijgen. In de intentieovereenkomst en in het bijbehorende addendum zijn ook boetebedingen overeengekomen. Op de inhoud van de intentieovereenkomst en van het bijbehorende addendum komt de rechtbank hierna waar nodig bij de beoordeling nog terug.
management fee.
management feevoor Thasha Holding.
bezorgdheid over de financiële ontwikkelingen binnen uw ondernemingondergebracht bij haar afdeling Bijzonder Beheer. Op 23 december 2013 zijn uiteindelijk bij notariële akten de statuten van CC-Group gewijzigd en zijn de 1.810.000 nieuwe aandelen in CC-Group geplaatst en uitgegeven aan Thasha Holding, waarbij Thasha Holding de koopsom van € 181.000 heeft betaald door verrekening met een door SQL Integrator aan Thasha Holding gecedeerde vordering van
€ 217.000 op CC-Group. Daardoor werd het eigen vermogen van CC-Group op papier per saldo met € 181.000 versterkt, maar is het aandelenbelang van E-Quez in CC-Group per 23 december 2013 feitelijk verwaterd van 40% naar 3,8%.
€ 340.000 =) van (Thasha Holding en) [B] .
€ 0,30 per stuk. Ter zitting van 28 mei 2015 in deze civiele bodemprocedure was dit AVA-besluit nog niet gevolgd door formele plaatsing en uitgifte van die nieuwe aandelen en door een nieuwe statutenwijziging van CC-Group bij notariële akten.
3.De geschillen
in conventiedat de rechtbank bij vonnis (hierna zo kort en letterlijk mogelijk weergegeven):
€ 315.323,70, te vermeerderen met incassokosten van € 3.351,62 en met contractuele rente vanaf 1 april 2014;
4.De beoordeling in conventie
De eerste vordering in conventie
door gedaagden of haar dochterondernemingen, subsidiair zonder recht op verrekening van het in artikel 7 van de fusieovereenkomst gestelde.
overname aandelen E-Quezluidt als volgt:
Texas shoot outconstructie eenzelfde financieringsvoorbehoud gold en geldt als voor E‑Quez bij de koopoptie voor € 600.000 van de artikelen 3 en 7 van de intentieovereenkomst;
koopprijs aandelen 40% CC Groupluidt als volgt (productie G37):
targetvennootschapCC-Group aan Thasha Holding en/of over de verkoopoptie voor € 400.000 van artikel 8 van de intentieovereenkomst. Door nadien tot en met de in de intentieovereenkomst genoemde
deadlinevan 7 september 2013 (zie bij 2.11) ook niet meer (alsnog) duidelijk en ondubbelzinnig de verkoopoptie van artikel 8 van de intentieovereenkomst jegens Thasha Holding in te roepen, was die verkoopoptie van E‑Quez op 7 september 2013 naar het oordeel van de rechtbank hoe dan ook uitgewerkt en heeft E‑Quez aldus en in zoverre, in de woorden van Thasha Holding, per 7 september 2013 haar
recht verwerktom die aldus vervallen verkoopoptie jegens Thasha Holding alsnog in te roepen bij dagvaarding van 11 juli 2014 in deze civiele bodemprocedure.
nettoafwijzen.
management feevan Thasha Holding in diezelfde AVA en het ontbreken van de noodzaak tot die emissie, aldus E-Quez.
CC-Group. Dit wegens de slechte financiële resultaten, waardoor ABN AMRO vermogensverbetering eiste of zou gaan eisen. Meer in detail en in reactie op de desbetreffende stellingen van E‑Quez worden de volgende verweren gevoerd. Met het eerdere ontslag van E-Quez als bestuurder was juridisch en feitelijk niets mis. De nominale prijs van de aandelen was niet te laag gelet op het door E-Quez als eerdere bestuurder veroorzaakte grote verlies van ruim € 1.000.000 in 2012. Er zijn vooraf twee waarderingen uitgevoerd, waarvan [A] de twee rapporten voorafgaand aan de AVA van 15 augustus 2013 heeft ingezien en die de prijs van € 181.000 rechtvaardigden. E-Quez is bovendien van 2 september 2013 tot 23 december 2013 in de gelegenheid gesteld en geweest om 40% van die nieuwe aandelen te kopen voor € 72.400, maar heeft in plaats daarvan gekozen om te investeren in de concurrenten Inzights en Red Data Search, aldus Thasha Holding en CC-Group.
management feevan Thasha Holding van € 9.000 naar € 20.000 per maand is gerechtvaardigd omdat Thasha Holding alle bestuurstaken van E-Quez heeft moeten overnemen. Bovendien liet en laat Thasha Holding anders dan E-Quez haar
management feeuitsluitend uitbetalen indien de financiële situatie van de groep dat toeliet en toelaat. [B] heeft na zes maanden bestuur van [A] in maart/april 2013
het roer van het zinkende schip overgenomenen voor de hoognodige saneringen gezorgd. Er waren grote belastingschulden ontstaan, er dreigden beslagleggingen en huisbankier ABN AMRO signaleerde dat de fusieonderneming opnieuw onder de solvabiliteitsrisico’s dreigde te raken. ABN AMRO eiste versterking van het eigen vermogen en verhoging van de borgstelling van [B] en Thasha Holding. Het krediet is daarna in november 2013 met een risico-opslag voor CC-Group ondergebracht bij de afdeling Bijzonder Beheer van ABN AMRO. Om aan al deze problemen het hoofd te bieden is (onder meer) besloten tot uitgifte van nieuwe aandelen. Daar is niets mis mee. E-Quez is daarin gekend maar verscheen pas op de derde daartoe aangekondigde AVA op 15 augustus 2013, aldus samengevat de verweren van Thasha Holding en CC-Group.
management feevan Thasha Holding van € 9.000 naar maar liefst € 20.000 per maand de benarde financiële positie van de groep van vennootschappen geen goed doet en de kortstondige vermogensverbetering door de emissie op langere termijn weer teniet zal doen. Dat Thasha Holding die beloning nog niet laat uitbetalen doet daarbij niet terzake: er ontstaan immers wel vorderingen van € 20.000 per maand van Thasha Holding op CC-Group. Deze kanttekening en dit voorlopig oordeel kan de rechtbank alles afwegende en gelet op al het voorgaande echter niet brengen tot de gevorderde vernietiging van het besluit van de AVA van 15 augustus 2013 tot uitgifte van nieuwe aandelen voor € 181.000. E-Quez vordert in deze procedure voorts géén vernietiging van het besluit van de AVA van 15 augustus 2013 tot verhoging van de
management feevan Thasha Holding.
het klopt dat de rapporten op basis waarvan de waarde van de aandelen bij de emissie is bepaald niet zijn geproduceerd en dat deze rapporten zo nodig alsnog in het geding kunnen worden gebracht, ook al heeft [A] deze rapporten voorafgaand aan de AVA van 15 augustus 2013 wel kunnen inzien en ook ingezien. Naar de rechtbank begrijpt, gaat het om twee bestaande rapportages met waarderingen (zie hiervoor bij 4.11). Overige aan de emissie en/of de AVA ten grondslag liggende stukken zijn niet of onvoldoende gesteld of gebleken.
emailwisseling waaruit blijkt dat [A] voorafgaande aan de aandeelhouders-vergadering van 26 januari 2015 stukken heeft ingezien en vragen heeft gesteld, waarover anderhalf uur werd gesproken. Tijdens de uitgebreide zitting van 28 mei 2015 is relatief weinig en ook weinig concreet gesproken over het na eiswijziging relatief kort voor de zitting bijgekomen extra geschilpunt over de AVA van 26 januari 2015. Uit de houding van Thasha Holding en CC-Group ter zitting en uit de inhoud van de desbetreffende producties E38 en G61 leidt de rechtbank echter af dat men het aan die zijde niet eens is met deze vordering, omdat het besluit tot de nieuwe aandelenemissie van (1.500.000 x € 0,30 =) € 450.000 volgens Thasha Holding en CC-Group net als het eerdere emissiebesluit van 15 augustus 2013 van € 181.000 is genomen ter noodzakelijke of wenselijke versterking van het eigen vermogen en genoegzaam is onderbouwd met cijfers en overige relevante stukken, die [A] namens E-Quez vooraf heeft ingezien en waarover ter AVA ook is gesproken, evenals over de door E-Quez vooraf gestelde schriftelijke vragen. Ter zitting van 28 mei 2015 is namens Thasha Holding en CC‑Group voorts nog opgemerkt blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal:
Tijdens de laatste AVA heeft [A] gezegd dat hij een andere manier wist om aan geld te komen dan een nieuwe emissie van aandelen. Vervolgens is [A] daarop niet meer teruggekomen.
Excel sheetmet enkele losse bijlagen (productie E20). In de punten 133 t/m 140 van het antwoord in conventie heeft CC-Group de juistheid van de dragende onderdelen van dit losse
Excel sheetvan E-Quez, zoals bij dagvaarding kort aangestipt in punt 76, gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar haar daartoe overgelegde producties G43 en G44. E-Quez heeft daarna ter zitting van 28 mei 2015 niet meer of onvoldoende concreet op die gemotiveerde betwistingen door CC-Group gereageerd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is voorts niet begrijpelijk waarom, zoals E-Quez hier via de rekening-courant mede vordert, moedervennootschap CC-Group aan E-Quez zou moeten betalen voor door E-Quez ten behoeve van de inmiddels gefailleerde dochtervennootschap Omnit na 15 april 2013 verrichte en aan Omnit gefactureerde werkzaamheden. Datzelfde geldt voor de hier via de rekening-courant medegevorderde Vpb-belastingaanslagen 2009, 2010 en 2011 die door de belastingdienst aan E-Quez en niet aan CC-Group zijn opgelegd.
E-Quez en [A] voor het
oudekrediet van € 800.000 in 2014 is
vrijgevallenbij het verlenen van het
nieuwekrediet van € 800.000 met verhoogde borgstelling van (Thasha Holding en) [B] tot € 400.000 (zie hiervoor bij 2.16). E-Quez heeft daar ter zitting niet op gereageerd, maar dit meest algemene verweer tegen de zesde vordering in conventie komt de rechtbank vooralsnog onjuist voor. Productie G46 bevat immers geen duidelijke, ondubbelzinnige en aan E-Quez en [A] zelf gerichte afstand door ABN AMRO van haar rechten uit de borgtocht van € 40.000. Een dergelijke afstand van zekerheidsrechten door ABN AMRO is vooralsnog praktisch gezien ook niet aannemelijk, zulks gelet op de faillissementen per 1 april 2014 van Omnit, Forest & Fields IT en CCG Consulting, aan welke failliete vennootschappen (naar de rechtbank uit het partijdebat begrijpt) ABN AMRO ook het (door partijen niet geproduceerde)
oudegroepskrediet mede heeft verleend.
5.De beoordeling in reconventie
De eerste vordering in reconventie
knippen en plakkenvan [B] en/of zijn adviseurs en ondersteund is met valse en tegenstrijdige schriftelijke verklaringen van die adviseurs. Ten tweede voert E-Quez tegen deze eerste pijler van de vordering het subsidiaire verweer dat de betwiste borgtocht van 12 december 2011, indien de echtheid daarvan onverhoopt zou kunnen worden bewezen door Thasha Holding, om meerdere redenen negen maanden later bij een geheel gewijzigde situatie in september 2012
teniet is gegaan. Ten derde voert E-Quez uitgebreid verweer tegen de gestelde omvang van € 315.323,70 van de aan Thasha Holding gecedeerde rekening-courant vordering van SQL Integrator op de failliete vennootschap Omnit.
€ 424.998,07, welke laatste twee bedragen deel uitmaken van de begin september 2012 door de adviseurs Bins en Van der Loos bedachte – buitengewoon omslachtige en complexe – constructie om een groot aantal voor de
deadlinevan 7 september 2012 gerezen financieel-juridische problemen op te lossen, waaronder de door ABN AMRO gestelde voorwaarden om het krediet van € 800.000 te verlenen. Zie ook de feitenvaststelling bij 2.6 t/m 2.8.
dat SQL Integrator en Omnit gezamenlijke kosten hebben;
dat deze banden aanleiding (zullen) zijn tot geldtransacties tussen SQL Integrator en Omnit;
dat het voornamelijk SQL Integrator zal zijn welke gelden zal verschaffen aan Omnit, ter financiering van de bedrijfsactiviteiten van Omnit;
dat partijen – om de genoemde transacties te vergemakkelijken – een overeenkomst zijn aangegaan teneinde tussen hen een rekening-courant verhouding te doen ontstaan;
dat SQL Integrator aan E-Quez een bedrag zal betalen (ter opheffing van de koppeling van de rekeningen van Omnit en E-Quez die zij gezamenlijk houden) (…) van 421.000 (...).
dat E-Quez derhalve haar vorderingen betaald krijgt terwijl Omnit gezien de huidige investeringen die zij moet doen nog geld nodig zal hebben welke SQL Integrator hoofdzakelijk zal financieren.
dat E-Quez borg zal staan voor een bedrag niet groter dan wat zij heeft ontvangen, te weten de eerder genoemde 421.000 euro.
Deze rekening-courantovereenkomst is een overeenkomst tot wederzijdse vereffening van de betalingsverplichtingen en wederzijdse kredietverlening.
Zowel SQL Integrator als Omnit richt in haar financiële administratie een rekening in genaamd rekening-courant. Op deze rekening boeken respectievelijk SQL Integrator en Omnit alle op hun onderlinge verhouding betrekking hebbende betalingsverplichtingen uit welke oorzaak ook ontstaan, welke vervolgens worden verrekend.
E-Quez zal zich als borg verbinden voor alles dat uit deze overeenkomst voortspruit en thans bestaat, dit alles beperkt tot een maximum van het bedrag van 421.000 (…).
SQL Integrator kan naar haar keuze een beroep doen op deze borg, los van de afgegeven pandrechten (immers de bank heeft het eerste pandrecht).
voor alles dat uit deze overeenkomst voortspruit en thans bestaat. Indien de rechtbank er echter opnieuw bij wijze van veronderstelling met Thasha Holding vanuit gaat dat daarmee op 12 december 2011 ook werd bedoeld de onderhavige, eveneens omstreden rekening-courantvordering van € 315.323,70 van SQL Integrator op de naderhand gefailleerde vennootschap Omnit per 1 april 2014, geldt naar het oordeel van de rechtbank het volgende.
in aanmerking nemende dat) van deze omstreden overeenkomst kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat op 12 december 2011 de veronderstelde contractspartijen en ondertekenaars als reden en voorwaarde voor de omstreden borgstelling van E-Quez ervan uitgingen dat
SQL Integrator een bedrag van € 421.000 zal betalen aan E-Quezter opheffing van de koppeling van de rekeningen van Omnit en E-Quez die zij gezamenlijk houden,waardoor
E-Quez derhalve haar vorderingen betaald krijgt terwijl Omnit gezien de huidige investeringen die zij moet doen nog geld nodig zal hebben welke SQL Integrator hoofdzakelijk zal financieren. Ook deze hier nogmaals geciteerde tekst is overigens zonder nadere toelichting, die ontbreekt, nogal raadselachtig en voor meerderlei uitleg vatbaar.
deadlinemoest worden opgelost om het gewenste nieuwe krediet van € 800.000 van ABN AMRO te kunnen verkrijgen. Kort gezegd was op enig moment vóór de fusie gebleken dat E-Quez € 421.000 debet stond bij haar toenmalige huisbankier ING Bank wegens door DGA [A] feitelijk al opgenomen
management fees,die Omnit feitelijk echter nog moest betalen aan E-Quez. Daardoor bestond er vóór de fusie ook een vordering van E-Quez op Omnit van € 421.000 wegens nog onbetaalde
management fees. ABN AMRO (toen al de huisbankier aan de zijde van [B] ) stelde als voorwaarden voor kredietverstrekking aan de nieuwe CC-Group echter onder meer dat (kort weergegeven) enerzijds de debetstand van E-Quez van (ruim) € 421.000 bij ING Bank moest verdwijnen ter opheffing van de daarmee samenhangende zekerheden (pandrechten) van ING Bank en dat anderzijds E-Quez haar vordering van (ruim) € 421.000 op Omnit moest omzetten in eigen vermogen, net zoals Thasha Holding haar vordering van (ruim) € 1.171.000 op SQL Integrator van ABN AMRO moest omzetten in eigen vermogen.
management feesvoor DGA [A] –) denken partijen en hun advocaten blijkens de processtukken en het verhandelde ter zitting volstrekt verschillend. Wat daar ook van moge zijn, de rechtbank herhaalt hier (zie ook bij 5.9) dat in ieder geval wel duidelijk is dat de veronderstelde borgstelling op 12 december 2011 van maximaal € 421.000 van E-Quez aan SQL Integrator destijds zag op een door
SQL Integrator te betalen bedrag van € 421.000 aan E-Quezter opheffing van die debetstand van E-Quez bij ING Bank, waardoor E-Quez (DGA [A] ) haar vordering van € 421.000 op Omnit voor
management feesalsnog betaald kreeg en waardoor ook het vroegere gekoppelde combinatiekrediet van E-Quez en Omnit (DGA [A] ) bij ING Bank (met de bijbehorende zekerheden waaronder pandrechten van ING Bank) vóór de fusie en de voorgenomen nieuwe kredietverstrekking door ABN AMRO zou zijn verdwenen.
niet door SQL Integrator maar door CC-Group is betaald, waardoor de omstreden borgstelling van € 421.000 uit december 2011 ten behoeve van SQL Integrator hoe dan ook (zie het eerdere punt 46)
nooit is uitgevoerd, dan wel teniet is gegaan en ook daarom niet zou kunnen worden ingeroepen. Ter ondersteuning van die feitelijke stelling heeft E-Quez zich ook beroepen op de inhoud van haar producties E23 en E30, waaruit blijkt dat SQL Integrator in september 2012 ten behoeve van het doorgaan van de fusie hooguit tijdelijk en boekhoudkundig een deelbedrag van € 205.000 ten behoeve van E-Quez heeft betaald maar dat ook dit deelbedrag van € 205.000 kort daarna boekhoudkundig weer ten goede van SQL Integrator is gekomen en feitelijk door CC-Group is betaald uit haar nieuwe ABN AMRO krediet van € 800.000.
SQL Integrator– zoals vereist voor het met succes kunnen inroepen van de onderhavige omstreden borgstelling jegens E-Quez – in of omstreeks september 2012 daadwerkelijk een bedrag van € 421.000 of enig ander relevant (deel)bedrag aan of ten behoeve van E-Quez heeft betaald ter
ontkoppelingvan het vroegere ING combinatiekrediet van E-Quez en Omnit, zoals door ABN AMRO vereist en door alle bij de fusie betrokken (rechts)personen gewenst en bedoeld.
terstond na het verstrekken van de lening door ABN AMRO(productie E2). Zoals echter blijkt uit de inhoud van beide overeenkomsten in onderling verband en samenhang beschouwd, voert E-Quez tegen deze boetevordering van € 97.000 onder meer het terechte verweer dat op de gestelde maar betwiste overtreding van artikel 3 van het bij de intentieovereenkomst behorende addendum, anders dan op overtreding van het aldus vervangen en vervallen artikel 2 van de intentieovereenkomst, in dat addendum géén contractuele boete is gesteld. Reeds daarom moet deze eerste deelvordering van € 97.000 worden afgewezen.
aan Thasha en partij 2( [B] ; rechtbank)
een vrijwaring geven voor de helft van diens borgstelling ten behoeve van de lening van ABN AMRO aan de vennootschap(CC-Group; rechtbank)
, zijnde een bedrag van€ 30.000,- (…).
geleegdmaar dat E-Quez uitsluitend een kopie van haar eigen mailbox heeft achtergehouden om zich zo nodig later nog inhoudelijk te kunnen verweren, zoals bijvoorbeeld in deze procedure nodig is gebleken. Daardoor is zij de boete niet verschuldigd, aldus E-Quez. Ook op dat verweer heeft Thasha Holding ter zitting niet meer of onvoldoende inhoudelijk gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt mede daarom en na ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden door de rechtbank dat feitelijk verweer van E-Quez. Het is in dit concrete geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op voorhand immers materieel onaanvaardbaar, dat Thasha Holding een contractuele boete van € 97.000 zou kunnen inroepen voor een door E-Quez jegens haar DGA [B] – niet Thasha Holding, maar [B] is immers partij 2 uit de overeenkomst – formeel gepleegde wanprestatie, die er slechts uit bestaat of zou bestaan dat E-Quez ter verdediging van haar eigen positie in dit aandeelhoudersconflict kennelijk een
back upvan haar eigen e-mails van en aan [B] uit 2012 heeft achtergehouden. Reeds daarom moet ook deze derde deelvordering van € 97.000 worden afgewezen. Overigens komt het de rechtbank voor dat artikel 16 van de intentieovereenkomst geen betrekking heeft op de eigen mailbox van E-Quez, omdat deze mailbox van E-Quez zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden aangemerkt als een
email account van partij 2( [B] ; rechtbank). Ook om die reden kan de derde deelvordering niet slagen.
verleiden om met Red Data in zee te gaan, waaronder de in productie G59 bedoelde en ter zitting van 25 mei 2015 nader besproken klant en/of beoogde medewerker [D] . Het in artikel 11 van de intentieovereenkomst geformuleerde en zogenoemde
relatiebedingluidt als volgt:
verboden gedurende een periode van twee (2) jaren, na datum van uittreding van Thasha als aandeelhouder van de vennootschap(CC-Group; rechtbank),
activiteiten welke direct concurreren met die van de vennootschap, bij klanten van de vennootschap, te ontplooien dan wel mede of te doen ontplooien, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijk bedrijf belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben.
relatiebedingformuleerden:
op straffe van de boete zoals bedoeld in artikel 18 van de intentieovereenkomst tot verkoop aandelen.
uittreding als aandeelhouderis derhalve niet voldaan, aldus
E-Quez. Thasha Holding heeft daar ter zitting tegen in gebracht dat
het niet zo kan zijn dat het concurrentiebeding pas geldt vanaf het moment van uittreding door E-Quez. Dit is echter wel dat wat woordelijk is overeengekomen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat E‑Quez de bepaling desondanks in de concrete omstandigheden van het geval anders had moeten begrijpen of interpreteren. Voor rekening en risico van penvoerder Thasha Holding moet blijven dat zij haar eventuele andersluidende bedoelingen niet of onvoldoende aan E‑Quez heeft duidelijk gemaakt, mede gelet op de evidente (financiële) belangen aan beide zijden bij duidelijkheid over het in de toekomst al dan niet “overtreden” van een dergelijk contractueel beding. Reeds daarom zal de rechtbank ook de vierde deelvordering van € 176.000 afwijzen.
exit-overeenkomstenvooral [A] CC‑Group bestuurde en [B] zich
knarsetandendop de achtergrond hield, aldus CC-Group. Een ander deel van die facturen is nadien onbetaald gelaten, waarna DDG op 28 mei 2013 failliet werd verklaard en CC-Group de resterende vordering uit onbetaalde facturen voor € 8.500 van de curator of
de doorstartende partijheeft gekocht en gecedeerd heeft gekregen, aldus CC-Group. Uit de specificaties van alle acht facturen blijkt echter dat het hier uitsluitend advieskosten en werkzaamheden betrof van de consultants van DDG in opdracht van [A] en ten behoeve van E-Quez als eventuele overnemende partij volgens de koopoptie van de
Texas shoot outen niet om advieskosten en werkzaamheden ten behoeve van de
targetvennootschapCC-Group. E-Quez moet de gefactureerde
€ 35.357,20 dus uiteindelijk aan CC-Group betalen, stelt CC-Group.
doorstartende partij. Ook heeft CC-Group niet de cessie-akte in het geding gebracht volgens welke zij de onbetaalde facturen voor € 8.500 ter incasso zou hebben gekocht van de curator of
de doorstartende partij, waardoor de rechtbank met E-Quez niet kan vaststellen of hier sprake was van een afkoop van eigen verplichtingen van CC-Group of van een cessie ter incasso. Ook heeft CC-Group na de betwisting daarvan door E-Quez haar eigen algemene stelling dat de onderhavige advieskosten en werkzaamheden van DDG uitsluitend het belang van E‑Quez hebben gediend onvoldoende concreet toegelicht en onderbouwd. De juistheid van die te algemene stelling kan zonder nadere toelichting ook niet worden afgeleid uit bijvoorbeeld de specificatie bij de factuur van 31 augustus 2012 voor
overleg ondernemersplanen voor
ESF rapportage.
ter bescherming van hun bedrijfsdebiet, temeer nu is gebleken dat EQ thans in weerwil van de overeenkomst deelnemingen heeft welke rechtstreekse concurrenten vormen van CC‑Group. Zij sommen in punt 87 van hun conclusie van eis in reconventie voorts een aantal stukken op waarover E-Quez ten onrechte nog zou beschikken.
back upvan de zakelijke mailbox van E-Quez zouden (kunnen) zitten. Om deze redenen zal de rechtbank ook de vierde vordering in reconventie afwijzen.