ECLI:NL:RBDHA:2015:1519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
VK-15_2860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaken met betrekking tot uitzetting naar Albanië

Op 12 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een vreemdeling afkomstig uit Albanië, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd om zijn uitzetting te voorkomen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had het voornemen om verzoeker op 13 februari 2015 uit te zetten. Verzoeker stelde dat zijn medische situatie zodanig was veranderd dat hij niet kon worden uitgezet zonder dat zijn gezondheid in gevaar zou komen. Hij had eerder een aanvraag gedaan op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de uitzetting zou kunnen tegenhouden. De medische rapporten gaven aan dat verzoeker in staat was om te reizen en dat er in zijn land van herkomst adequate medische zorg beschikbaar was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar tegen de uitzetting geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan zonder mondelinge behandeling, omdat de situatie spoedeisend was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/2860
V-nummer: [nummer]
Uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 12 februari 2015
in de zaak tussen

[naam], verzoeker,

gemachtigde mr. A. Kurt-Gecoglu,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. D.B. Deckers.

Procesverloop

Naar aanleiding van het voornemen van verweerder om verzoeker op 13 februari 2015 uit te zetten naar het land van herkomst (Albanië), heeft verzoeker de voorzieningenrechter op
12 februari 2015 verzocht met spoed een voorlopige voorziening te treffen teneinde uitzetting achterwege te laten, opdat hij in de gelegenheid wordt gesteld een nieuw verzoek ex artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in te dienen.
Beide gemachtigden hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 12 februari 2015.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen zijn geschaad. Daartoe bestaat in dit geval aanleiding.
2. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
3. Eiser heeft op 23 juli 2014 een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw (aanvraag 1) gedaan. Het tegen de afwijzing van die aanvraag gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 5 februari 2015 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (AWB 14/27814 en 14/27813) ongegrond verklaard. Bij die uitspraak is de voorlopige voorziening, strekkende tot het achterwege laten van uitzetting tot op het beroep is beslist, afgewezen.
4. De besluitvorming is gebaseerd op een BMA-advies van 22 oktober 2014, waarin is vermeld dat eiser bekend is met onder andere psychische klachten en urethrastrictuur, in verband waarmee eiser tweemaal geopereerd is en tot april 2014 een katheter heeft gehad. Sinds verwijdering van de katheter is sprake van zelfdilatatie. Verzoeker is onder behandeling bij een uroloog, psycholoog, psychiater en huisarts. In het BMA-advies is vermeld dat eiser kan reizen en dat bij terugkeer naar het herkomstland geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is, omdat in het land van herkomst adequate behandelmogelijkheden zijn.
5. Verzoeker heeft op 10 februari 2015 opnieuw een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw (aanvraag 2) ingediend. Deze aanvraag is op 12 februari 2015 om 14.35 uur met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld, vanwege het ontbreken van nieuwe medische informatie. De gevraagde stukken zijn, ondanks dat meermalen uitstel is verleend voor het overleggen daarvan, niet overgelegd.
6. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. Aan het onderhavige - op 12 februari om 16.00 uur ingediende - verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ligt ten grondslag dat de medische situatie van verzoeker na het BMA-advies van 22 oktober 2014 zodanig gewijzigd is, dat opnieuw door een BMA-arts bekeken moet worden of uitzetting mogelijk is. Verzoeker kreeg sinds hij (op 2 februari 2015) in vreemdelingenbewaring is gesteld, problemen met dilateren, waarna opnieuw een katheter is geplaatst. Mogelijk is een nieuwe operatie nodig. Voorts is eiser suïcidaal. De volgende stukken zijn overgelegd: medische informatie verstrekt door de arts van de Penitentiaire Inrichting (PI) te Rotterdam betreffende de periode van 2 tot 10 februari 2015 en een op
12 februari 2015 door de huisarts (Vuijk) ondertekende bijlage ‘bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’.
7. Beoordeeld dient te worden of het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat niet het geval is, op grond van het volgende.
- Uit de medische informatie van de PI-arts blijkt weliswaar dat maatregelen worden toegepast (medicatie en camera-toezicht) vanwege een hoge kans op suïcidaliteit, maar tevens is vermeld dat eiser op 8 februari 2015 heeft verklaard dat hij niet van plan is om binnenkort zelfmoord te plegen. Niet blijkt uit die stukken van een verergering van deze klachten nadien.
- Voor wat betreft de urologische problematiek geldt dat uit de medische informatie blijkt dat omstreeks 3 februari 2015 opnieuw een katheter is geplaatst, omdat het dilateren niet goed ging. Op 10 februari 2015 is vermeld: ‘O: niet ziek, vitaal, katheter loopt goed’. In de onder 3 genoemde uitspraak is overwogen dat uit het BMA-advies volgt dat de kans dat er een noodsituatie ontstaat bijzonder klein is als verzoeker zich kan blijven houden aan instructies voor zelfkatheterisatie, maar dat indien verzoeker daartoe niet in staat blijkt te zijn, behandeling door een uroloog in het land van herkomst aanwezig is.
- Verder is er een fit-to-fly-verklaring, waaruit blijkt dat kennis is genomen van het medisch dossier en dat eiser op 11 februari 2015 geschikt is verklaard om te vliegen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen aannemen dat er geen medische beletselen tegen uitzetting van verzoeker bestaan. Dat in de verklaring van de huisarts van
12 februari 2015 is vermeld dat sprake is van een bijbalontsteking waarvoor antibiotica is gegeven en dat mogelijk een operatie in de toekomst mogelijk is, maakt het voorgaande niet anders.
9. Nu het bezwaar tegen de uitzetting van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft, dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.