ECLI:NL:RBDHA:2015:15160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
09/920292-12; 09/024557-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel na niet-naleving door de veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2015 een beslissing genomen over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1998, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar, waarbij hij zich diende te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Echter, de officier van justitie heeft op 4 november 2015 de aanhouding van de veroordeelde bevolen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden en was weggelopen uit de gesloten jeugdinstelling.

Tijdens de zitting op 4 december 2015 heeft de officier van justitie de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel ingediend, terwijl de verdediging pleitte voor afwijzing van deze vordering. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde zijn moeder wilde helpen en dat er nog minder ingrijpende alternatieven beschikbaar waren. De officier van justitie daarentegen benadrukte de risico's van recidive en de noodzaak van een gedwongen behandeling in het kader van de PIJ-maatregel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd en dat er zorgen zijn over zijn gedrag en de kans op recidive. Gezien de omstandigheden en de noodzaak voor begeleiding en behandeling, heeft de rechtbank besloten de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel te gelasten. De rechtbank heeft daarbij de relevante wetsartikelen, zoals artikel 77dd en 77ee van het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/920292-12 en 09/024557-14 (tul)
Datum uitspraak: 18 december 2015

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling

De veroordeelde; de opgelegde maatregel

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag rechtdoende in jeugdstrafzaken d.d. 28 mei 2014 is

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans verblijvende in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim,
veroordeeld tot  onder meer  een voorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering (William Schrikker Groep (hierna: WSG)), zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien deze aanwijzingen inhouden dat hij zich onder behandeling van een bepaalde deskundige of bepaalde instantie zal stellen.
De officier van justitie heeft op 4 november 2015 de aanhouding van de veroordeelde ex artikel 77cca van het Wetboek van Strafrecht bevolen, waarna deze op 8 november 2015 is aangehouden. Op 9 november 2015 heeft de officier van justitie de voorlopige tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling gevorderd en heeft de rechter-commissaris, tevens kinderrechter, deze voorlopige tenuitvoerlegging bevolen.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 9 november 2015 strekt ertoe dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal gelasten van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).

De behandeling ter zitting

Op 4 december 2015 vond een gecombineerde behandeling plaats van de schriftelijke vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk aan de veroordeelde opgelegde PIJ-maatregel en van het verzoek van de WSG tot machtiging de veroordeelde te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 15 mei 2016.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F. Kellouh, is ter zitting verschenen en op de vordering gehoord.
De raadsvrouw en de veroordeelde hebben ter zitting het woord gevoerd en bepleit dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
Daarbij is – kort samengevat  door hen aangevoerd dat de veroordeelde uit de besloten jeugdinstelling is weggelopen, omdat hij zijn moeder wilde helpen die te kampen heeft met financiële problemen. Voordat de veroordeelde van een gesloten jeugdinstelling naar een besloten groep werd overgeplaatst, heeft hij aan diverse behandelingen meegewerkt. Het ging goed met hem en hij had diverse behandelingen al afgerond. Tenuitvoerlegging van de eerder aan hem voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel is een te zware maatregel en dient slechts te worden opgelegd als alle andere middelen niet meer mogelijk zijn. Thans is er nog een minder ingrijpend en verstrekkend alternatief voorhanden, namelijk de veroordeelde weer laten opnemen in een gesloten jeugdinstelling. Na het bereiken van de leeftijd van 18 jaren wil de veroordeelde graag bij zijn stiefvader op Curaçao gaan wonen. Dit is inmiddels met de stiefvader en de WSG besproken en men is bezig die mogelijkheid te onderzoeken, aldus de raadsvrouw en de veroordeelde.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging. Hij heeft daarbij aangevoerd dat uit de Rapportage negatieve terugmelding Jeugdreclassering d.d. 24 september 2015, opgesteld door mevrouw M. H.J. Zeilstra, duidelijk blijkt dat de veroordeelde zich niet aan de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Zo blijkt uit de rapportage dat de veroordeelde is weggelopen uit de gesloten jeugdinstelling, dat hij vervolgens gedurende een langere periode onvindbaar was en dat het vermoeden bestaat dat hij mogelijk bij criminele activiteiten betrokken is geweest. In dit kader heeft de officier van justitie meegedeeld dat er een concrete verdenking is dat de veroordeelde gedurende zijn proeftijd een diefstal heeft gepleegd. Hij moet zich hiervoor nog voor de rechter verantwoorden. Indien de veroordeelde in een civiele jeugdinstelling wordt geplaatst, bestaat het risico dat hij wederom zal weglopen en dat hij zich aldus aan het gezag zal onttrekken. Het risico op recidive is onverminderd hoog en het is de vraag of behandeling van de veroordeelde in het civiele kader voldoende is om daadwerkelijk gedragsverandering bij hem te bewerkstelligen. Bij tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel kan de veroordeelde behandeld worden zonder dat sprake is van een risico op onttrekking. Daarnaast is binnen het PIJ-traject voldoende tijd om de veroordeelde  ook na zijn 18e jaar  te behandelen, mocht dit nodig zijn. Gelet hierop handhaaft de officier van justitie de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel.
Uit voornoemde Rapportage negatieve terugmelding Jeugdreclassering, blijkt dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bij voormeld vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden. Tijdens de behandeling ter zitting is door mevrouw Zeilstra voornoemd aangegeven dat de WSG na het opstellen van genoemde rapportage op 11 november 2015 van de veroordeelde heeft vernomen dat er mogelijk een bende achter hem aan zou zitten. Dit was reden voor de WSG om een verzoek tot plaatsing van de veroordeelde in een gesloten jeugdinstelling te doen. Achterliggende gedachte van dat verzoek was het waarborgen van de veiligheid van de veroordeelde. Thans stelt de WSG zich op het standpunt dat een plaatsing van de veroordeelde in een civiele (gesloten) jeugdinstelling niet de voorkeur heeft van de WSG. Mevrouw Zeilstra heeft daarbij aangegeven dat het nog maar de vraag is of de tijd die nog resteert totdat de veroordeelde de leeftijd van 18 jaren bereikt, genoeg is om hem te behandelen. Bij de veroordeelde is ondanks diverse behandelingen nog steeds sprake van forse agressieregulatie problematiek. Gelet op het belang van de veroordeelde op de lange termijn acht de WSG tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel de meest aangewezen maatregel.

De beoordeling van de vordering

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden die bij vonnis van deze rechtbank d.d. 28 mei 2014 aan hem zijn opgelegd, niet heeft nageleefd. Gebleken is dat de veroordeelde zich (meermalen) aan de voor hem noodzakelijk geachte begeleiding en behandeling heeft onttrokken en dat, ondanks diverse behandelingen in het civiele traject, in het verleden sprake is geweest van betrokkenheid van de veroordeelde bij (forse) geweldsincidenten. Dit alles maakt dat de rechtbank grote zorgen heeft ten aanzien van de veroordeelde en dat zij het risico op recidive onverminderd hoog inschat. De rechtbank acht het dan ook van belang voor een goede ontwikkeling van de veroordeelde op de lange termijn dat hij binnen strikte kaders de voor hem noodzakelijk geachte begeleiding en behandeling krijgt en dat hij in die omgeving kan werken aan zichzelf. De PIJ-maatregel is daarvoor thans, gelet op zijn gedrag waarbij hij zich duidelijk meermalen en voor een langere periode heeft onttrokken aan begeleiding en behandeling, het aangewezen traject voor de veroordeelde. Begeleiding c.q. behandeling van de veroordeelde in een ambulant/civiel kader acht de rechtbank onvoldoende om het risico op recidive te verminderen, nu het eerder ingezette civiele behandeltraject niet tot het gewenste resultaat (te weten daadwerkelijke gedragsverandering bij de veroordeelde) heeft geleid en de rechtbank er niet van overtuigd is dat de veroordeelde voldoende gemotiveerd is en zal blijven om zich in een civiel kader te laten behandelen. Daarbij acht de rechtbank, juist omdat de veroordeelde volgend jaar de leeftijd van 18 jaren zal bereiken, het nu aangewezen dat de behandeling van de veroordeelde in een gedwongen strafrechtelijk kader plaatsvindt.
De rechtbank acht aldus termen aanwezig de tenuitvoerlegging te gelasten van de voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 77dd en 77ee van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
gelast dat de voorwaardelijke maatregel die bij vonnis van 28 mei 2014 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 09/920292-12 alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, te weten:

de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Deze beslissing is gegeven door
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter plv.,
in tegenwoordigheid van mrs. K.K. Paap en C. van Oorschot, griffiers,
en uitgesproken ter zitting van deze rechtbank van 18 december 2015.
Mr. Janssen is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.