ECLI:NL:RBDHA:2015:15160
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel na niet-naleving door de veroordeelde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2015 een beslissing genomen over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1998, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar, waarbij hij zich diende te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Echter, de officier van justitie heeft op 4 november 2015 de aanhouding van de veroordeelde bevolen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden en was weggelopen uit de gesloten jeugdinstelling.
Tijdens de zitting op 4 december 2015 heeft de officier van justitie de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel ingediend, terwijl de verdediging pleitte voor afwijzing van deze vordering. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde zijn moeder wilde helpen en dat er nog minder ingrijpende alternatieven beschikbaar waren. De officier van justitie daarentegen benadrukte de risico's van recidive en de noodzaak van een gedwongen behandeling in het kader van de PIJ-maatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd en dat er zorgen zijn over zijn gedrag en de kans op recidive. Gezien de omstandigheden en de noodzaak voor begeleiding en behandeling, heeft de rechtbank besloten de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel te gelasten. De rechtbank heeft daarbij de relevante wetsartikelen, zoals artikel 77dd en 77ee van het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen.