ECLI:NL:RBDHA:2015:15103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/820064-13; 09/761200-12 (t.b.g.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen in Den Haag met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers in het centrum van Den Haag. De eerste geweldpleging vond plaats op 31 oktober 2013, waarbij het slachtoffer 1 door de verdachte en een groep jongens werd aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met de vuist in het gezicht geslagen, waarna de anderen ook geweld gebruikten, wat leidde tot ernstig letsel en ziekenhuisopname van het slachtoffer. De tweede geweldpleging vond plaats op 1 september 2012, waarbij het slachtoffer 2 eveneens door de verdachte en anderen werd mishandeld, wat resulteerde in een gebroken kaak en andere verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 43 dagen en een taakstraf van 50 uur. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en de lange tijd die is verstreken sinds de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/820064-13 (t.b.g.: 09/761200-12)
Datum uitspraak: 17 december 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. van Geloven en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M. de Boorder, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer 1] ), al dan niet opzettelijk en met voorbedachten rade (na kalm beraad en rustig overleg), althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
- (meermalen) met kracht met de vuist in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of
- (meermalen) pepperspray, althans een bijtende stof in de ogen heeft gespoten en/of
- (meermalen) met (een) houten stok(ken) en/of (een) balk(en) (waarvan er een voorzien was van een uitstekende schroef) op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
- (meermalen) tegen het lichaam heeft geschopt;
artikel 302 ivm 45 en 47 wetboek van strafrecht
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2013 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Raamstraat en/of de Vlamingstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het:
- (meermalen) met kracht met de vuist(en) in/tegen het gezicht slaan en/of
- (meermalen) pepperspray, althans een bijtende stof in de/het o(o)g(en) spuiten en/of
- (meermalen) met (een) houten stok(ken) en/of balk(en) (waarvan er een voorzien was van een uitstekende schroef) op het hoofd en/of het lichaam slaan en/of
- een uitstekende schroef) op het hoofd en/of het lichaam slaan en/of
- (meermalen) tegen het lichaam schoppen;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Ter berechting gevoegd wordt de zaak geregistreerd onder parketnummer
09.761200-12:
hij op of omstreeks 01 september 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (meermalen) heeft gestompt en/of geslagen in het gezicht en/of tegen het hoofd van een persoon (te weten [slachtoffer 2] ), tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak en/of een schedelbasisfractuur en/of een aangezichtsfractuur en/of een hersenschudding), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 september 2012 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Lutherse Burgwal, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het (meermalen) slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of het schoppen/trappen tegen een been van die [slachtoffer 2] ;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 [1]
3.1
Inleiding
Op 31 oktober 2013 te Den Haag is [slachtoffer 1] (hierna: aangever) op straat door meerdere personen op zijn hoofd en lichaam geslagen.
De aangever heeft hierdoor letsel opgelopen, te weten een wond aan het hoofd en blauwe plekken over zijn hele lichaam. Ook is zijn schouder uit de kom geraakt. [2] [3]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade, in vereniging gepleegd (primair ten laste gelegd), of het openlijk in vereniging gepleegde geweld tegen de aangever (subsidiair ten laste gelegd).
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de aangever niet betrouwbaar is en dat de rechtbank deze dient uit te sluiten van het bewijs. De aangever verklaart anders dan de verdachte. Voorts geeft de aangever geen verklaring over het bij de verdachte ontstane letsel aan de voorkant van zijn hoofd en aanzienlijk letsel op zijn rug. De verdachte stelt dat hij is aangevallen door de aangever. Vervolgens hebben andere jongens de aangever aangevallen, maar bij die geweldpleging is de verdachte niet betrokken geweest.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde het volgende af.
Verklaring aangever [slachtoffer 1]
De rechtbank is – in tegenstelling tot de raadsman – van oordeel dat de verklaring van de aangever als betrouwbaar kan worden aangemerkt en derhalve kan worden gebezigd voor het bewijs. De verklaring wordt op belangrijke punten, onder meer waar het gaat over het ontstaan van de vechtpartij en de rol van de verdachte daarin, ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Dit betreft zowel verklaringen van medeverdachten van de verdachte, waaronder zijn neef [medeverdachte 1] , als processen-verbaal opgesteld door de politie, inhoudende waargenomen gedragingen op de verschillende voorhanden zijnde camerabeelden.
De aangever heeft verklaard dat hij met de verdachte op 31 oktober 2013 had afgesproken bij de Mac Donalds in de Vlamingstraat in Den Haag. De verdachte heeft hem toen, nadat zij elkaar hadden begroet, uit het niets met de gebalde vuist van zijn rechterhand met veel kracht op zijn linkerwang geslagen. Er stonden op dat moment tien tot vijftien personen om de verdachte heen. Deze jongens kwamen naar de aangever toe en begonnen hem te slaan en schoppen op zijn hoofd en lichaam. De aangever werd meermalen met pepperspray in de ogen gespoten. De aangever heeft een kettingslot van zijn scooter gepakt om zich te kunnen verdedigen. Vervolgens kwamen er jongens aanrennen met in hun handen houten balken en/of stokken, voorzien van spijkers. Zij bleven daarmee op de aangever inslaan. [4]
Verklaringen medeverdachten
Voornoemde verklaring van de aangever wordt ondersteund door verschillende bewijsmiddelen in het dossier, waaronder verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Zo heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij heeft gezien dat een jongen met een rode jas, die op een scooter aan was komen rijden, en een jongen in een zwart trainingspak van het merk Adidas elkaar een hand gaven. Ook heeft hij verklaard dat de jongen van de scooter, te weten de aangever, als eerste een vuistslag richting zijn gezicht kreeg van de jongen in het zwarte trainingspak van Adidas. Hij heeft hierover verder verklaard: “De jongen die geslagen werd was denk ik helemaal verbaasd en liep naar achteren en pakte en kettingslot van zijn scooter. De jongen met het kettingslot kwam met zwaaiende bewegingen richting ons lopen.” Eén van de jongens zei toen: “kom we zijn met meer we gaan naar voren”. Vervolgens hebben meerdere jongens houten stokken gepakt, zijn zij in de richting van de aangever gerend en hebben zij hem geslagen. [5]
[medeverdachte 1] heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat de verdachte de eerste klap heeft gegeven aan de aangever en dat de aangever vervolgens het kettingslot heeft gepakt. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat iedereen ineens begon te vechten. De aangever zwaaide vervolgens met een kettingslot, waarop [medeverdachte 1] de aangever vier of vijf keer met een houten plank/stok heeft geslagen. Vervolgens sprongen anderen op de aangever en sloegen zij hem met alles dat zij in handen konden krijgen. [6]
[medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn neef [verdachte] , te weten de verdachte, de aangever met vuisten heeft geslagen. [7]
Camerabeelden
Op de beelden van de camera in de Vlamingstraat, die gericht is op de Raamstraat en de Nieuwstraat te Den Haag, is te zien dat de aangever 27 keer door een groep jongens wordt geslagen en geschopt, al dan niet met stokken. Voorts is op voornoemde beelden te zien dat de verdachte de aangever zesmaal met kracht met zijn rechterhand/vuist klappen richting het hoofd geeft. [8]
Blijkens de camerabeelden van de camera van de McDonald’s, gevestigd op de hoek van de Raamstraat en de Vlamingstraat in Den Haag, loopt de aangever gebogen achteruit terwijl hij met houten staven wordt geslagen door meerdere personen. Op de beelden zijn zeven verdachten zichtbaar betrokken bij het geweld. De verdachte slaat doorlopend met beide vuisten in brede uithalen naar de aangever, waardoor de aangever struikelt. Vervolgens wordt de aangever door verschillende mensen met stokken geslagen. [9]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niet de persoon in het zwarte Adidas trainingspak te zijn die op de camerabeelden te zien is. De rechtbank acht deze verklaring echter ongeloofwaardig. Niet alleen strookt deze verklaring niet met wat de verdachte bij de politie en bij de rechter-commissaris op 23 juni 2014 heeft verklaard (namelijk dat hij wel degelijk de persoon in het zwarte Adidas trainingspak is), ook blijkens het proces-verbaal van aanhouding droeg verdachte die avond een zwart Adidas trainingspak, waarop aan de achterkant van de broekspijp met grote witte letters Adidas stond geschreven. Bovendien verklaren zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] dat de jongen in het zwarte Adidas trainingspak de verdachte is.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang genomen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte en de aangever hadden afgesproken met elkaar bij de McDonalds op de hoek van de Raamstraat. De verdachte is daar met meerdere jongens naar toe gegaan en hij heeft als eerste de aangever geslagen met zijn vuist in het gezicht, waarna de aangever naar zijn scooter is gelopen en een kettingslot heeft gepakt en vervolgens zwaaiend met het kettingslot richting de groep jongens is gelopen. Vervolgens is hij door de aangever en de jongens met stokken en vuisten meerdere malen op het hoofd en lichaam geslagen, is er pepperspray in zijn gezicht gespoten en is hij tegen zijn lichaam geschopt.
Hoe dit te kwalificeren?
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachten niet kunnen worden aangemerkt als de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade in vereniging gepleegd.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat voornoemde gedragingen kunnen worden aangemerkt als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, te weten tegen de aangever.
Ten aanzien van feit 2 [10]
3.2
Inleiding
Op 1 september 2012 te Den Haag is door meerdere personen geweld gebruikt tegen
[slachtoffer 2] (hierna ook te noemen: de aangever). De aangever heeft hierdoor letsel opgelopen, te weten een gebroken kaak, een schedelbasisfractuur, aangezichtsfractuur en hersenschudding. De aangever is opgenomen in het ziekenhuis en heeft daar een nacht doorgebracht. [11] [12]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ten laste gelegde mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg (primair ten laste gelegd) of het openlijk in vereniging gepleegde geweld tegen de aangever (subsidiair ten laste gelegd).
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte degene is geweest die de aangever op 1 september 2012 heeft geslagen. Het in het dossier beschreven geweld richting de aangever is blijkens verschillende verklaringen toegebracht door een jongen in een groen trainingspak, dan wel een persoon genaamd [betrokkene 1] . De verdachte ontkent dat hij aan het geweld richting de aangever heeft deelgenomen. Geweld van de zijde van de verdachte richting de aangever is ook niet waargenomen door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , aldus de raadsman.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit het volgende af.
Verklaring van aangever [slachtoffer 2]
De aangever heeft verklaard dat hij op 1 september 2012 in het centrum van Den Haag liep met een vriend genaamd [betrokkene 2] en dat hij een groep van ongeveer zeven jongens, die hij kent van de straat, tegenkwam. De aangever kent een van die jongens als [verdachte] , bij wie hij eens is blijven slapen. De aangever werd door de jongens geroepen. [verdachte] beschuldigde hem ervan dat hij 50 euro van hem had gestolen. Nadat de aangever tegen [verdachte] zei dat hij geen geld van hem had meegenomen, werd hij door [verdachte] meermalen met een vuist in het gezicht geslagen Vervolgens hebben de jongens die in het bijzijn van [verdachte] waren de aangever geslagen op zijn hoofd en geschopt op zijn rechter bovenbeen. [verdachte] was de hoofdpersoon van het geweld. [13] [14] De aangever verklaart verder dat [verdachte] de jongen met de gouden tand is.
Door voornoemd geweld heeft de aangever letsel opgelopen.
Verklaringen getuigen
De verklaring van de aangever wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 4] . Zij waren in het bijzijn van de verdachte en derhalve getuigen van het incident.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 1 september 2012 met een groepje mensen, waaronder [verdachte] , in het centrum van Den Haag was. [verdachte] liep op een blanke jongen af en zei tegen hem dat deze jongen 50 euro van hem had gestolen. Nadat de jongen zei dat hij dat niet had gedaan, gaf [verdachte] hem met zijn vuist klappen in het gezicht en pakte hij de jongen beet bij zijn vest. Andere mensen uit dat groepje hebben de jongen ook geslagen. Toen [getuige 3] zich omdraaide, zag hij de jongen op de grond liggen. Toen een busje van HTM kwam aanrijden, zijn de jongens met zijn allen weggerend. [15]
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij getuige was van het incident en dat het incident ging over geld. [getuige 4] zag dat [verdachte] die jongen, zonder iets te zeggen, twee klappen gaf. Vervolgens ging er nog een groepje jongens op die jongen af en zij sloegen hem ook. [16]
Voorts wordt de verklaring van de aangever ondersteund door nagenoemde verklaringen van de voor de verdachte en de aangever onbekende getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij waren ten tijde van het incident beiden werkzaam bij HTM en waren getuigen van het geweld van een groep jongens richting de aangever.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij getuige is geweest van een mishandeling op de Lutherse Burgwal in Den Haag. Hij zag vier jongens rennen in de richting van een andere jongen. De jongens pakten deze jongen beet en drukten hem tegen een gebouw aan. De jongen had zijn armen opgetrokken om zichzelf te beschermen. De jongen werd met gebalde vuist geslagen op de linkerkant van zijn gezicht door een jongen in een fel groen trainingspak. De getuige [getuige 1] is naar het slachtoffer toe gegaan. Deze verklaarde dat hij pijn had aan zijn kaak en duizelig werd. [17]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij vier jongens zag staan bij het slachtoffer. De jongens riepen dingen richting het slachtoffer. Het slachtoffer draaide zich om en liep weg. Vervolgens renden drie jongens naar het slachtoffer, waarop het slachtoffer zich omdraaide. De jongen in het groene trainingspak schopte tegen het onderbeen van het slachtoffer en gaf een vuistslag tegen de zijde van zijn hoofd. Een andere jongen gaf een vuistslag in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer dook ineen. Getuige [getuige 2] heeft toen zijn collega [getuige 1] geattendeerd op het geweld en is uitgestapt. Vervolgens zag getuige [getuige 2] de jongens wegrennen. [18]
De rechtbank is – in tegenstelling tot de raadsman – van oordeel dat de verklaringen van de HTM-medewerkers niet tegenstrijdig zijn met hetgeen door de aangever en de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] is verklaard. Uit de verklaringen van de HTM-medewerkers volgt dat zij getuigen waren van het laatste deel van het op de aangever toegepaste geweld door de groep jongens. Uit de verklaringen van de aangever en de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] volgt dat eerst [verdachte] de aangever heeft geslagen en dat daarna de andere jongens hem nog hebben geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van voornoemde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – voldoende komen vast te staan dat op
1 september 2012 te Den Haag geweld is gebruikt richting de aangever door zowel de verdachte als andere jongens. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of dit geweld kan worden gekwalificeerd als mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg of als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de gedragingen van de verdachte en de andere jongens niet kunnen worden aangemerkt als de primair ten laste gelegde mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat voornoemde gedragingen kunnen worden aangemerkt als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, te weten tegen de aangever. De verdachte is een ruzie met de aangever begonnen en heeft hem vervolgens als eerste geslagen, waarna ook de andere jongens de aangever hebben geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voldoende significante bijdrage van de verdachte aan het openlijk geweld door de groep jongens, zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
subsidiair:
hij op 31 oktober 2013 te 's-Gravenhage met anderen, op de openbare weg, Raamstraat en de Vlamingstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het:
- meermalen met kracht met de vuisten in/tegen het gezicht slaan en
- meermalen pepperspray in de ogen spuiten en
- meermalen met houten stokken en/of balken waarvan er een voorzien was van een uitstekende schroef op het hoofd en het lichaam slaan en
- meermalen tegen het lichaam schoppen.
2. Ter berechting gevoegd wordt de zaak geregistreerd onder parketnummer 09/761200-12:
subsidiair:
hij op 1 september 2012 te 's-Gravenhage met anderen, op de openbare weg, de Lutherse Burgwal, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meermalen stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en het schoppen tegen een been van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit betoogd dat – indien de rechtbank van oordeel is dat kan worden vastgesteld dat de verdachte geweld heeft gebruikt – hem een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte is onverwachts aangevallen door de aangever, waarbij de aangever hem heeft geslagen met een kettingslot. De juistheid van deze gang van zaken volgt uit de foto’s die door de politie kort na aanhouding van de verdachte zijn gemaakt. Daarop is bij de verdachte duidelijk letsel te zien aan de voorkant van zijn hoofd en op zijn rug. De aangever is zelf begonnen met het geweld richting de verdachte. De verdachte mag dan terugslaan. Uiteindelijk hebben jongens de verdachte vervolgens moeten ontzetten. De verdachte verkeerde door het geweld van de zijde van de aangever in een zodanige gemoedstoestand dat hij mogelijk met zijn ontzetters mee is gegaan in het geweld richting de aangever.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer in de eerste plaats aannemelijk moet worden dat er sprake was van een noodweersituatie: een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich diende te verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken in het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. De verklaring van verdachte dat de aangever hem als eerste sloeg met een kettingslot wordt immers door geen enkel bewijsmiddel ondersteund. De omstandigheid dat bij de verdachte letsel is waargenomen maakt zijn verklaring evenmin aannemelijk. Dit letsel is goed verklaarbaar ontstaan op een later tijdstip, toen de aangever werd aangevallen door de groep jongens die hem met stokken lukraak tegen het lichaam en hoofd sloegen. Getuige [getuige 5] [19] heeft hierover verklaard dat zij zag dat de jongen met de rode jas (
de aangever -rb) een kettingslot in zijn hand had en daarmee de groep van zich af probeerde te houden en dat er over en weer werd geslagen met stokken en dat kettingslot. Het beroep op noodweer(exces) slaagt reeds daarom niet. Overigens stond niets verdachte in de weg om, nadat een en ander was geëscaleerd als gevolg van het vanuit de groep medeverdachten richting de aangever gebruikte geweld, zich te onttrekken aan de confrontatie.
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 primair en onder feit 2 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing van het jeugdstrafrecht passend is, gelet op de persoon van de verdachte. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de onderbouwing in het reclasseringsadvies, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van de feiten nog bij zijn moeder woonde, een laag IQ heeft, speciaal onderwijs heeft gevolgd en een Wajong-uitkering ontvangt. De verdachte heeft een ontwikkelingsachterstand naast een verstandelijke beperking en psychische klachten. De verdachte kan niet voor zichzelf zorgen. De begeleiding vanuit de reclassering gaat echter al jaren goed.
De rechtbank dient bij het opleggen van een eventuele straf in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat de feiten zeer gedateerd zijn en dat de verdachte zich, vanwege geheugenproblemen, niet goed kan herinneren wat zich heeft afgespeeld. Hierdoor is de verdachte ernstig benadeeld in zijn verdediging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen tweemaal schuldig gemaakt aan de openlijke geweldpleging tegen personen, te weten tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] en het slachtoffer [slachtoffer 2] .
De verdachte heeft eerst het slachtoffer [slachtoffer 2] beschuldigd van diefstal. Nadat het slachtoffer ontkende geld te hebben gestolen, is hij meermalen met de vuist in het gezicht geslagen door de verdachte. Vervolgens hebben de jongens die in het bijzijn van de verdachte waren, het slachtoffer geslagen en geschopt. Dit alles gebeurde op straat in het centrum van Den Haag. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen en moest als gevolg daarvan in het ziekenhuis worden opgenomen. Voorts is hij na het incident zeer angstig geweest.
Ruim een jaar later heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen, tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] . De verdachte en het slachtoffer hebben elkaar in het centrum van Den Haag ontmoet. De verdachte heeft het slachtoffer toen, in het bijzijn van winkelend publiek, uit het niets in het gezicht geslagen. Vervolgens is er op hem ingeslagen door de verdachte en een groep jongens met houten stokken, met vuisten, is hij geschopt en is er pepperspray in zijn ogen gespoten. Naast materiële schade heeft het slachtoffer door voornoemd geweld ernstig en mogelijk blijvend letsel aan zijn schouder opgelopen en is hij behandeld in het ziekenhuis.
De verdachte heeft zich, telkens in het gezelschap van een groep jongens, misdragen en grof geweld gebruikt. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijk geweld zich nog lange tijd angstig en onveilig voelen. Bovendien vonden beide geweldplegingen plaats op straat, waardoor niets vermoedend publiek ermee wordt geconfronteerd. De gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij nemen daardoor in het algemeen toe. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, gepleegd op 23 januari 2013.
De verdediging heeft verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht omdat de verdachte ten tijde van de strafbare feiten 21 respectievelijke 22 jaar was en een verstandelijke beperking heeft.
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van de groep van 18 tot 23 jarigen in beginsel het strafrecht voor volwassenen van toepassing is en dat toepassing van het jeugdstrafrecht ten aanzien van deze groep een uitzondering is. Een uitzondering voor die gevallen waarbij de rechter in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe grond vindt. De enkele omstandigheid dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en tot de groep als bedoeld in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht behoort, betekent derhalve niet zonder meer dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte blijkt uit de reclasseringsadviezen van 30 april 2014 en 19 november 2015 het volgende. De verdachte is gediagnosticeerd met het syndroom van Gilles de la Tourette en heeft een verstandelijke en psychische beperking. Hij ontvangt een Wajong-uitkering. De verdachte is gehuwd en vader geworden. De verdachte en zijn gezin wonen voorlopig nog bij zijn schoonfamilie. De verdachte en zijn echtgenote zijn op zoek naar eigen woonruimte. In de afgelopen periode is de verdachte begeleid door de Reclassering Nederland. Deze begeleiding is goed gegaan en de verdachte is in staat om zich aan afspraken te houden. Behandeling bij de Waag was niet noodzakelijk en het recidiverisico is onverminderd op laag ingeschat. Gelet op hetgeen uit dit advies omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen en de indruk die verdachte zelf ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding om het jeugdsanctierecht toe te passen. Evenmin is daartoe aanleiding gevonden in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank zal verdachte derhalve berechten overeenkomstig het volwassenenstrafrecht.
De reclassering heeft geadviseerd dat een proeftijd met algemene voorwaarden voldoende is en dat het opleggen van bijzondere voorwaarden geen toegevoegde waarde heeft.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapporten over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geen toegevoegde waarde heeft. De verdachte is blijkbaar tot rust gekomen nadat hij is gehuwd, met zijn vrouw bij zijn schoonfamilie in Maarssen is gaan wonen en vader van een zoon is geworden. Blijkens de rapportage heeft de verdachte zich goed gehouden aan de afspraken met de reclassering en zich begeleidbaar opgesteld. Sinds het plegen van de bewezenverklaarde feiten is de verdachte niet meer in aanraking gekomen met de politie en/of justitie.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken. De rechtbank zal ook rekening houden met het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn. Deze termijn voor de behandeling in eerst aanleg kan worden gesteld op 24 maanden (volwassen strafrecht) en in het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 4 september 2012, de dag waarop verdachte werd aangehouden. Gebleken is dat de termijn tussen de dag van aanhouding en de eerste zitting op 3 december 2015 (!) zeer lang is en dat die niet aan de verdachte is te wijten. Ook de termijn ter zake van feit 2, die begint op 31 oktober 2013, toen de verdachte werd aangehouden en de eerste zitting op 3 december 2015 is lang. Weliswaar hebben op verzoek van verdachte op 23 juni en 8 juli 2014 getuigenverhoren plaatsgevonden, maar rekening houdend daarmee is van overschrijding van de redelijke termijn sprake. Ook door het gebrek aan voortvarendheid bij het inplannen van de zaak is er vertraging opgelopen. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van de verdachte rekening houden met overschrijding van deze termijn. Voorts houdt de rechtbank ermee rekening dat de verdachte sindsdien niet meer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. De hoogte van de vrijheidsbenemende straf zal gelijk zijn aan de tijd die door de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Voorts acht de rechtbank na te melden taakstraf passend en geboden, omdat het voor de verdachte duidelijk moet zijn dat voornoemd gewelddadig gedrag gevolgen heeft in de maatschappij en niet wordt getolereerd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf, meer dan de officier van justitie doet, rekening met de omstandigheid dat de feiten dateren van een behoorlijke tijd geleden, .

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.R. Bissessur, advocaat te Den Haag, heeft zich gevoegd als benadeelde partij ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde.
Hij vordert een bedrag van € 12.755,82 aan schadevergoeding bestaande uit de navolgende posten:
Gestolen en beschadigde goederen
Gouden halsketting € 500,-
Contant geld € 1.500,-
Jas € 150,-
Mobiel Black Berry € 300,-
Inkomensderving
5. 3 3 weken revalidatie € 1.950,-
5. 3 13 juni 2014 twee weken € 1.300,-
5. 3 9 november 2014 twee weken € 1.300,-
5. 3 Week 42 t/m 45 € 2.600,-
Revalidatiekosten
9. Conform richtlijn 21 dagen € 294,-
Smartengeld
10. Conform richtlijnen € 2.025,-
Reiskosten
11. Schatting eigen vervoer € 60,-
Advocaatkosten
12. Honorarium + kantoorkosten € 776,82
7.1.1
Het standpunt de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot een gedeeltelijke toewijzing van de posten 3., 10. en 12, waarbij voor deze laatste post het in civiele zaken gebruikelijke liquidatietarief geldt. Omdat de benadeelde partij eerder een bedrag van € 70,- voor de jas heeft gevorderd en er geen duidelijkheid bestaat over de ouderdom en aanschafprijs van de jas, acht de officier van justitie een bedrag van € 100,- redelijk en billijk. Met betrekking tot het smartengeld acht zij een bedrag van € 1.000,- billijk. Voor het overige vordert zij een niet-ontvankelijkverklaring omdat deze vordering te ingewikkeld is om in dit strafgeding af te kunnen doen dan wel omdat het geen rechtstreekse schade betreft. De officier vordert een hoofdelijke veroordeling en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat deze benadeelde partij niet in aanmerking komt voor vergoeding van schade omdat hij zelf de grote agressor is geweest. De raadsman doelt op de beelden waarop te zien is dat de benadeelde partij na afloop van het gevecht zelf een stok oppakt en die agressief opheft alsof hij nog een gevecht wil aangaan. De mate van eigenschuld is zodanig dat geen recht op schadevergoeding meer bestaat.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Gestolen en beschadigde goederen
Voor zover de posten zien op
gestolengoederen betreft dit geen schade die wordt beschermd door de overtreden strafbepaling. De benadeelde partij is zodoende ter zake van zijn vordering onder de schadeposten 1, 2 en 4 niet ontvankelijk.
Met betrekking tot de schade aan de jas geldt dat hoewel aannemelijk is dat deze jas beschadigd is geraakt, het wel op de weg van de benadeelde partij had gelegen om enigszins handvatten aan te reiken om de schade te kunnen begroten, zoals het aankoop jaar van de jas en de aanschafprijs van de jas. De benadeelde partij heeft op dit punt niets gesteld. Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank te weinig concrete aanknopingspunten om de schade te kunnen begroten ex artikel 6:97 BW, zodat de benadeelde partij ook ten aanzien van dit onderdeel van zijn vordering niet ontvankelijk is.
Inkomensderving
Hoewel het voorstelbaar is dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde een tijd niet heeft kunnen werken, had het op zijn weg gelegen zijn vordering op dit punt voldoende te onderbouwen. De enkele, niet onderbouwde stelling, dat hij als ZZP-er werkzaam is in de rozenkwekerij is – gelet op het verweer – onvoldoende. Daarenboven geldt dat inkomensderving niet gelijk is aan het netto uurtarief dat door de benadeelde partij wordt gehanteerd. Ook op dit punt is de vordering niet onderbouwd, zodat de benadeelde partij ook in de gevorderde posten 5 tot en met 8 niet ontvankelijk is.
Revalidatiekosten en reiskosten
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij geen concrete feiten heeft gesteld waaruit volgt dat door hem revalidatie- en reiskosten zijn gemaakt, daargelaten nog de vraag of deze kosten op een bedrag van € 294,- en € 60,- uitkomen.
Smartengeld
De rechtbank zal ten aanzien van de immateriële schade naar billijkheid een bedrag van € 1.200,- toewijzen. Hierbij houdt de rechtbank rekening met bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van het bewezenverklaarde feit voor hem. Het meerdere wordt derhalve afgewezen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal over voormelde bedragen de wettelijke rente toewijzen vanaf 31 oktober 2013 zijnde vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Kosten van rechtsbijstand
Nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte in de kosten die benadeelde partij ter zake van zijn vordering heeft gemaakt worden veroordeeld.
Echter, de kosten voor rechtsbijstand worden niet aangemerkt als schade die rechtstreeks geleden is als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Krachtens vaste rechtspraak worden deze kosten forfaitair begroot conform het liquidatietarief in kantonzaken. In de omvang van het toegewezen bedrag en de omstandigheid dat ook in de zaken van de medeverdachten op basis van hetzelfde inleidende stuk een kostenvergoeding wordt gevorderd, ziet de rechtbank aanleiding om een derde van het gebruikelijke gemachtigde salaris toe te kennen, derhalve een bedrag van € 120,- nog te vermeerderen met de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal voorts de gevorderde hoofdelijke veroordeling, gegrond op de wet en overigens niet bestreden, eveneens toewijzen. De schadevergoedingsmaatregel zal evenwel worden opgelegd voor het aandeel van de verdachte in de schade, te weten een derde deel van de toegewezen vergoeding.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
Mr. G. van der Bom heeft zich als gemachtigde van [slachtoffer 2] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot vergoeding van materiele- en immateriële schade van in totaal € 2.076,-, betreffende smartengeld en eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot toewijzing van het smartengeld tot een bedrag van € 1.500,- en niet-ontvankelijkheid in de vordering tot vergoeding van de eigen bijdrage nu dit bedrag niet is onderbouwd.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Subsidiair wordt gesteld dat de kosten van de eigen bijdrage niet zijn onderbouwd en dat het gevorderde smartengeld te hoog is.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het gevorderde smartengeld schade betreft die rechtstreeks is geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Rekening houdend met de ernst van het letsel, de door de benadeelde partij gestelde gevolgen en met bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.500,-. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen en het meer gevorderde afwijzen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, dient de verdachte te worden veroordeelde in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt. Deze kosten begroot de rechtbank op de gevorderde eigen bijdrage van € 76,- en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal voorts de gevorderde hoofdelijke veroordeling, gegrond op de wet en overigens niet bestreden, eveneens toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de subsidiair bewezenverklaarde feiten onder 1 en onder 2 is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 400,- ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en van een bedrag groot € 1.500,- ten behoeve van [slachtoffer 2] , beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2013 respectievelijk 1 september 2012.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder feit 1 primair en onder feit 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 43 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 50 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
25 DAGEN;
ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 1.200,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 1.200,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft de schadeposten 1 tot en met 9 en 11 niet-ontvankelijk is in de vordering en bepaalt dat deze dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 120,- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 400,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
wijst af het meer of anders gevorderde;
ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 1.500,-, en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 76,-, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
wijst af het meer of anders gevorderde;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Sno, voorzitter,
mr. M. van Loenhoud, rechter,
en mr. H.M. Boone, rechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1512-2013213828, genummerd van blz. 005 t/m 278
2.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 72 t/m 76 en proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] als getuige bij de rechter-commissaris op 23 juni 2014
3.Geneeskundige verklaring, opgesteld door R.R. Sukhram, huisarts, blz. 256
4.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 72 t/m 76 en proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] als getuige bij de rechter-commissaris op 23 juni 2014
5.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] , blz. 210 t/m 212
6.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] , blz. 189 t/m 191
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] als getuige bij de rechter-commissaris op 23 juni 2014
8.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 98 t/m 100
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 113 t/m 115
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1512-2012186478, genummerd van blz. 1 t/m 156
11.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 2] , blz. 24 t/m 26 en proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , blz. 118
12.Een geschrift, te weten medische informatie, afkomstig van Maatschap heelkunde, Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde te Den Haag, blz. 122
13.Proces-verbaal verhoor aangever, blz. 24 en 25
14.Proces-verbaal verhoor aangever, blz. 29 en 30
15.Proces-verbaal van bevindingen, verhoor getuige [getuige 3] , blz. 123 en 124 en proces-verbaal van verhoor
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , blz. 130 en 131
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , blz. 39 en 40
18.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , blz. 41 en 42
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 143, laatste alinea