ECLI:NL:RBDHA:2015:15102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/777211-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van schadelijke XTC-pil aan slachtoffer met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het verstrekken van een XTC-pil, ook wel bekend als de dominopil, aan een slachtoffer. De verdachte heeft de pil aan het slachtoffer gegeven onder valse voorwendselen, waardoor het slachtoffer de pil heeft ingenomen. Dit heeft geleid tot aanzienlijke schade aan de gezondheid van het slachtoffer, die vijf dagen in het ziekenhuis moest doorbrengen vanwege de gevolgen van het gebruik van de pil. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de gezondheid van het slachtoffer heeft benadeeld door de schadelijke effecten van de pil te verzwijgen. De rechtbank heeft verschillende getuigenverklaringen en een toxicologisch rapport in overweging genomen, waaruit bleek dat de pil amfetamine, MDMA en MDA bevatte. De verdachte heeft geen empathie getoond voor de toestand van het slachtoffer en heeft zelfs gelachen om de effecten die de pil op het slachtoffer had. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het verstrekken van een schadelijke stof en opzettelijke mishandeling, en heeft een jeugddetentie van 90 dagen opgelegd, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777211-14
Datum uitspraak: 3 december 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. H.F. van Kregten, advocaat te Waddinxveen, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Zij op of omstreeks 29 juni 2014 in Gouda, althans in Nederland, een waar, te weten een tablet welke amfetamine en/of MDMA en/of MDA bevatte, heeft verkocht en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of heeft uitgedeeld, terwijl verdachte wist dat die tablet voor het leven of de gezondheid schadelijk was en verdachte dat schadelijke karakter heeft verzwegen;
art 174 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
zij op of omstreeks 29 juni 2014 te Gouda opzettelijk mishandelend, een persoon, te weten [slachtoffer] , ertoe heeft gebracht een voor de gezondheid schadelijke stof, te weten amfetamine en/of MDMA en/of MDA, in te nemen althans aan die [slachtoffer] een tablet bevattende amfetamine en/of MDMA en/of MDA heeft verstrekt ten gevolge waarvan die [slachtoffer] een ontsteking van de mond en/of wonden op de lip en/of zwelling van het gelaat althans letsel heeft opgelopen, in elk geval schade voor de gezondheid heeft ondervonden en/of de gezondheid van die [slachtoffer] is benadeeld;
art. 300 lid 4 Wetboek van Strafrecht
art 174 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 29 juni 2014 te Gouda opzettelijk heeft vervoerd/verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [slachtoffer] , in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een tablet welke amfetamine en/of MDMA en/of MDA bevatte, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 1 ahf/ond a alinea Opiumwet

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
[slachtoffer] (hierna ook te noemen: het slachtoffer), heeft op 29 juni 2014 te Gouda een XTC pil ingenomen. [2] Blijkens het rapport betreffende het toxicologische onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut, bevatte de urine van de aangeefster amfetamine, MDMA en MDA. [3]
Door overmatig bijten (een bekend bijverschijnsel van XTC-gebruik) heeft ze een ontsteking aan de mond, wonden op haar lip en zwellingen van de lippen en het gelaat ontwikkeld. Na het mislukken van ambulante therapie, moest de aangeefster vijf dagen opgenomen worden in het ziekenhuis. [4]
De verdachte wordt ervan verdacht dat zij voornoemde XTC pil, een zogenoemde XTC dominopil, aan het slachtoffer heeft verstrekt, terwijl zij wist dat deze schadelijk was voor de gezondheid van het slachtoffer en dat schadelijke karakter heeft verzwegen (feit 1 eerste cumulatief) en dat zij daarmee verantwoordelijk kan worden gehouden voor de mishandeling, te weten het opzettelijk benadelen van de gezondheid van het slachtoffer (feit 1 tweede cumulatief).
Voorts is aan de verdachte ten laste gelegd dat zij opzettelijk een tablet, welke amfetamine, MDMA en MDA bevatte, heeft verstrekt aan het slachtoffer (feit 2).
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of voornoemde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de onder 1 eerste cumulatief en tweede cumulatief ten laste gelegde feiten en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van de verdachte. Allereerst heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster [slachtoffer] onbetrouwbaar is. Zij heeft mogelijk bewust onjuist verklaard en zich als slachtoffer voorgedaan, om te voorkomen dat haar ouders boos op haar zouden worden in verband met het innemen van een tablet met amfetamine. Daarnaast komt de verklaring van de aangeefster op belangrijke punten niet overeen met andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen omtrent de feitelijke gang van zaken van de verdachte en van de getuige [getuige 1] .
Uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt naar aanleiding van het geluidsfragment blijkt niet dat sprake is van een stemherkenning.
De verdachte ontkent ten stelligste dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een bewezenverklaring.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van het onder 1 eerste cumulatief ten laste gelegde feit
Verklaring aangeefster
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 29 juni 2014 naar Gouda is gefietst om daar haar vriendin [getuige 1] te ontmoeten. De aangeefster zag dat [verdachte] , te weten de verdachte, kwam aanlopen. De aangeefster hoorde dat de verdachte na een paar minuten vroeg of zij een snoepje wilde. Zij gaf een klein witkleurig hard snoepje met de afdruk van een dominosteen. De aangeefster dacht dat het een pepermuntje was en stak het in haar mond. Nadat de aangeefster het snoepje had doorgeslikt, zag en hoorde zij dat de verdachte heel hard begon te lachten en zei “het was geen snoepje maar een XTC-pil”. [5]
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar kan worden aangemerkt en voor het bewijs kan worden gebezigd. De verklaring wordt, voor wat betreft de gevolgen van het innemen van de pil, ondersteund door de verklaring van de arts Dalhuijsen. Daarnaast is uit het toxicologische onderzoek gebleken dat de urine van de aangeefster daadwerkelijk amfetamine, MDMA en MDA bevatte.
Verklaring getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3]
Voorts wordt de verklaring van de aangeefster ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] . Zij heeft verklaard dat zij zich met [slachtoffer] en [verdachte] bevond in Oosterwei te Gouda. Na een tijdje kwam [slachtoffer] naar haar toe en zei dat [verdachte] haar een pil had gegeven. [verdachte] had gezegd dat zij het met cola moest innemen. [slachtoffer] wist niet wat zij moest doen en zei dat zij de pil had ingenomen omdat zij dacht dat het een snoepje was. [getuige 1] hoorde [verdachte] zeggen “Nee joh [slachtoffer] , dat was geen pilletje”. [6]
Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat zij niet aanwezig was bij het verstrekken van de pil aan de aangeefster, zodat het niet meer dan logisch is dat zij over deze feitelijke gang van zaken geen verklaring heeft afgelegd.
Daarnaast hebben de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] een belastende verklaring afgelegd omtrent de verdachte, waarin de verklaring van de aangeefster wordt ondersteund. Zo heeft [getuige 2] verklaard dat zij na het voorval tussen [verdachte] en [slachtoffer] een gesprek tussen [verdachte] , [getuige 3] en [getuige 1] heeft opgenomen en dat zij [verdachte] hoorde zeggen “ [slachtoffer] was zelf zo dom dat ze het genomen had” en “als ze dood gaat kan het mij niet schelen, ik zeg toch dat ik haar niet ken, ik ben een harteloos persoon”. [7] [getuige 3] heeft verklaard dat [verdachte] haar vertelde dat zij een pil aan [slachtoffer] had gegeven, waarvan [slachtoffer] niet wist dat het XTC was. [verdachte] moest telkens lachen toen zij het verhaal vertelde en zij zei dat het de beste dag van haar leven was geweest. [getuige 3] heeft voorts verklaard dat [verdachte] tegen haar zei dat het om een domino XTC-pil ging. [8]
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat zij sinds het incident en de in haar ogen valse beschuldigingen geen contact meer heeft gehad met [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , acht de rechtbank op grond van vorenstaande verklaringen niet aannemelijk.
Geluidsfragment
Het geluidsfragment dat door de [getuige 2] is opgenomen, is overhandigd aan [slachtoffer] en haar moeder. [9] De politie heeft het geluidsfragment beluisterd en vergeleken met de stem en de wijze van praten tijdens het verhoor van de verdachte. Het is [verbalisant] opgevallen dat de manier van praten mogelijk hetzelfde is, met name als de verdachte haar stem verhief en geïrriteerd raakte, waardoor haar accent veranderde van Nederlands naar Nederlands met een Marokkaanse tongval. [10]
Facebook- en WhatsAppgesprek met getuige [broer van aangeefster]
De [broer van aangeefster] , heeft ook een verklaring afgelegd naar aanleiding van gesprekken die hij met de verdachte heeft gevoerd via Facebook en WhatsApp. Hij maakte zich zorgen over de toestand van de aangeefster na het innemen van de pil en heeft contact gezocht met de verdachte. [11] De print screens van de gesprekken zijn aan de politie overhandigd en achter het proces-verbaal gevoegd. [12] [13]
De print screens van de gesprekken zijn aan de verdachte ter terechtzitting voorgehouden. Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat zij de genoemde WhatsApp en Facebook-gesprekken heeft gevoerd, zij heeft slechts ontkend dat zij in het gesprek heeft gezegd dat zij in Rotterdam was op de dag van het incident, zoals te lezen is op de print screen op bladzijde 31. Zij heeft voorts verklaard dat zij alleen ’s nachts contact heeft gehad met [broer van aangeefster] en dat de genoemde tijden bij de berichten niet juist zijn. Op de vraag of zij verstand heeft van pillen, zoals zij blijkens de print screen op bladzijde 35 heeft gezegd, heeft de verdachte verklaard dat haar ex-vriend verstand had van pillen. [14]
Getuigen [getuige 4] en [getuige 5]
Voorts zijn [getuige 4] en de [getuige 5] gehoord door de politie. Beide getuigen hebben verklaard dat getuige [getuige 4] in de periode van april tot het begin van de zomervakantie zowel op straat als via Facebook is benaderd door de verdachte met de vraag of hij XTC-pillen wilde kopen, dan wel mensen wist die XTC-pillen wilden kopen. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte een zakje bij zich had met daarin een soort dominosteentje, een klein wit pilletje van anderhalve centimeter. [getuige 4] heeft verklaard dat [verdachte] hem foto’s heeft gestuurd van een pil met een dominosteentje. [15] [16]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen voldoende is gebleken dat de verdachte een pil, welke amfetamine, MDMA en MDA bevatte, aan de aangeefster heeft verstrekt. Dat de aangeefster niet wist dat dit een XTC-pil was, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken uit de verklaring van de aangeefster en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Blijkens de aangifte heeft de aangeefster de pil opgegeten in de veronderstelling dat het een pepermuntje was. De rechtbank acht ook voldoende aannemelijk dat het door de verdachte is gepresenteerd aan de aangeefster als een snoepje of pepermuntje en niet als XTC en dat zij daarmee het schadelijke karakter heeft verzwegen. Gelet op de verklaringen van [getuige 4] en getuige [getuige 5] en de print screen van het gesprek tussen de getuige [broer van aangeefster] en de verdachte, waarin zij heeft verklaard dat zij veel verstand heeft van pillen, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte wist dat het tablet dat zij aan de aangeefster heeft verstrekt voor het leven of de gezondheid schadelijk was. Het betrof immers een zogenoemde domino XTC-pil, waarvan uit onderzoek door Trimbos is gebleken dat deze pil een gevaarlijk hoge dosis MDMA bevat en fatale gevolgen kan hebben.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich op 29 juni 2014 te Gouda schuldig heeft gemaakt aan het uitdelen van een tablet, welke amfetamine, MDMA en MDA bevatte, terwijl zij wist dat dit tablet voor het leven of de gezondheid schadelijk was en zij dat schadelijke karakter heeft verzwegen, zoals ten laste gelegd onder 1 eerste cumulatief.
Ten aanzien van het onder 1 tweede cumulatief ten laste gelegde feit
Dat bij de aangeefster pijn en letsel is ontstaan als gevolg van het onder 1 eerste cumulatief ten laste gelegde feit, staat buiten discussie. De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich met voornoemde handeling ook schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke mishandeling, te weten het benadelen van de gezondheid van de aangeefster.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de mishandeling van de aangeefster door de verdachte. De verdachte heeft aan de aangeefster een tablet uitgedeeld, welke amfetamine, MDMA en MDA bevatte, en welke, blijkens het voornoemde onderzoek van het Trimbosinstituut, een gevaarlijk hoge dosis MDMA bevat en fatale gevolgen kan hebben. Dat verdachte op de hoogte was van het gevaar van deze pil blijkt (onder meer) uit het geluidsfragment waarin is te horen dat verdachte vertelt dat het levensgevaarlijke pillen zijn en dat er iemand aan is overleden. [17] Dit heeft de verdachte er echter niet van weerhouden om het tablet toch aan de aangeefster te geven en haar aan te sporen de tablet ook daadwerkelijk in te nemen. Hiermee heeft zij dan ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door het innemen van deze pil schade aan haar gezondheid zou oplopen.
Ingevolge art. 300 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht is met mishandeling als bedoeld in artikel 300 lid 1 van die wet gelijkgesteld het opzettelijk benadelen van de gezondheid.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich op 29 juni 2014 te Gouda, met het onder 1 eerste cumulatief ten laste gelegde feit, voorts schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke mishandeling van de aangeefster, te weten de opzettelijke benadeling van haar gezondheid, zoals ten laste gelegd onder 1 tweede cumulatief.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de onder 1 eerste cumulatief en tweede cumulatief ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte op 29 juni 2014 te Gouda opzettelijk een tablet, welke amfetamine, MDMA en MDA bevatte – zijnde een middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, heeft verstrekt aan de aangeefster. De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij op 29 juni 2014 in Gouda, een waar, te weten een tablet welke amfetamine en/of MDMA en/of MDA bevatte, heeft uitgedeeld, terwijl verdachte wist dat die tablet voor het leven of de gezondheid schadelijk was en verdachte dat schadelijke karakter heeft verzwegen;
en
zij op 29 juni 2014 te Gouda opzettelijk mishandelend, een persoon, te weten [slachtoffer] , ertoe heeft gebracht een voor de gezondheid schadelijke stof, te weten amfetamine en/of MDMA en/of MDA, in te nemen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] een ontsteking van de mond en wonden op de lip en zwelling van het gelaat althans letsel heeft opgelopen, en de gezondheid van die [slachtoffer] is benadeeld;
2.
zij op 29 juni 2014 te Gouda opzettelijk heeft verstrekt aan [slachtoffer] , een tablet welke amfetamine en/of MDMA en/of MDA bevatte, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding onder 1 eerste cumulatief en tweede cumulatief en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring komt, zij in de strafmaat rekening dient te houden met het volgende. De verdachte heeft open en consistente verklaringen afgelegd. Zij heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden in het kader van de voorlopige hechtenis. Ondanks dat zij een moeilijke tijd heeft gehad, mede door de valse beschuldigingen, heeft zij haar leven goed opgepakt en haar diploma behaald. Het gaat goed met de verdachte op school en zij heeft de behandeling bij het Palmhuis goed afgerond. Zij heeft geen behandeling en begeleiding meer nodig van de jeugdreclassering. De verdachte is first offender en sinds het incident niet meer met politie en/of justitie in aanraking gekomen. De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank toch komt tot strafoplegging, een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van een XTC-pil, beter bekend als de zogenoemde dominopil, aan het slachtoffer en heeft daarmee opzettelijk de gezondheid van het slachtoffer schade toegebracht. Het slachtoffer heeft de pil - na aandringen door verdachte - onder valse voorwendselen ingenomen. Ten gevolge hiervan heeft het slachtoffer pijn en letsel opgelopen. Blijkens verschillende verklaringen heeft de verdachte veel lol gehad om het feit dat het slachtoffer de pil had ingenomen en de effecten daarvan op haar toestand. De verdachte heeft geen enkele empathie getoond in de toestand en het gevaar voor de gezondheid van het slachtoffer. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring heeft het slachtoffer veel last ondervonden van het voorval. Het letsel was aanzienlijk en het slachtoffer heeft als gevolg van hevige pijn en zwellingen aan lippen, neus en gezicht een vijftal dagen in het ziekenhuis door moeten brengen. Zij heeft in de eerste dagen na het incident de angst gehad om dood te gaan. Het slachtoffer heeft op school een achterstand opgelopen – welke zij in de zomervakantie moest inhalen – en zij heeft een week niet kunnen werken. Sinds het voorval heeft zij minder vertrouwen in nieuwe mensen en neemt zij niet zo snel meer eten of drinken aan.
De rechtbank acht bij de strafoplegging van belang het feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, is de verdachte in het verleden wel eerder veroordeeld voor overtredingen, maar niet voor een (soortgelijk) misdrijf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 12 november 2015, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is de verdachte begeleid door de jeugdreclassering en heeft zij intensieve behandeling gevolgd bij het Palmhuis. Er bestonden zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte, ook in verband met niet verwerkte trauma’s uit het verleden. Inmiddels is de behandeling bij het Palmhuis positief afgerond en is de verdachte uitbehandeld. Toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering is niet meer noodzakelijk. De Raad heeft geadviseerd een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank acht het evenwel van belang te vermelden dat, hoewel het rapport van de Raad positief is over de ontwikkeling van de verdachte, de gewetensontwikkeling van de verdachte – waarover niet is gerapporteerd – de rechtbank zorgen baart. De verdachte was zeer stellig in haar ontkenning, was verontwaardigd over de in haar ogen valse beschuldigingen en heeft haar eigen drugsgebruik ten stelligste ontkend. Daarenboven is het zorgelijk zij, zoals uit het dossier blijkt, ook feitelijk plezier heeft gehad in de gevolgen van haar daad.
De rechtbank acht – gelet op de ernst van de feiten – een onvoorwaardelijke jeugddetentie, conform de eis van de officier van justitie, passend en geboden. Teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden, zal de rechtbank een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal de proeftijd daarbij bepalen op één jaar, nu de verdachte first offender is, zij sinds het incident niet meer in aanraking is gekomen met politie en/of justitie en er blijkens het rapport van de Raad sprake is van een positieve ontwikkeling.
Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie heeft de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank zal daarnaast een werkstraf aan de verdachte opleggen. Bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf houdt de rechtbank, meer dan de officier van justitie, rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte en met het feit dat zij first offender is.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.395,09. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 395,09, bestaande uit de posten reiskosten, parkeerkosten, apart voedsel en opname ziekenhuis, telefoonkosten en medicijnkosten, en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.000,-.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij – gelet op de ontkenning van de verdachte – in het geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering is, hoewel namens de verdachte betwist, voldoende onderbouwd door de benadeelde partij, voor zover het betreft de posten reiskosten, parkeerkosten, apart voedsel en ziekenhuisopname en medische kosten. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder feit 1 eerste cumulatief en tweede cumulatief en onder 2 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post telefoonkosten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien het causaal verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de ontstane schade ontbreekt. De schade aan de telefoon is niet rechtstreeks toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 750,-, als vergoeding van de immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, aangezien de benadeelde partij behoorlijke last heeft ondervonden van het incident en zij doodsangsten heeft uitgestaan.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 1.295,09.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 eerste cumulatief en tweede cumulatief en onder 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.245,09, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
  • 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 174 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
  • 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de haar bij dagvaarding onder 1 eerste en tweede cumulatief en onder feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
de eendaadse samenloop van
feit 1, eerste cumulatief:
EEN WAAR UITDELEN, WETENDE DAT DEZE VOOR HET LEVEN OF DE GEZONDHEID SCHADELIJK IS, TERWIJL DAT SCHADELIJK KARAKTER WORDT VERZWEGEN;
en
feit 1 tweede cumulatief:
MISHANDELING, BESTAANDE UIT DE OPZETTELIJKE BENADELING VAN DE GEZONDHEID, DOOR EEN WAAR UIT TE DELEN, WETENDE DAT DEZE VOOR HET LEVEN OF DE GEZONDHEID SCHADELIJK IS, TERWIJL DAT SCHADELIJK KARAKTER WORDT VERZWEGEN;
ten aanzien van feit 2:
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2 ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 90 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
75 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 1 jaar onder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
60 DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijktoe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer], een bedrag van
€ 1.245,09,
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.245,09, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
24 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.E. Voskens, rechter,
en mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter plv.,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 december 2015.
Mr. Janssen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014135434, doorgenummerd van blz. 1 t/m 137
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , blz. 8 t/m 10
3.Het rapport van het toxicologisch onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut, opgesteld door de apotheek-toxicoloog dr. M. Verschraagen op 6 augustus 2014, blz. 62 t/m 66
4.De verklaring van arts A. Dalhuijsen d.d. 1 augustus 2014, betreffende de letselbeschrijving van [slachtoffer] , blz. 18
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , blz. 8 t/m 10
6.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] d.d. 25 augustus 2014, blz. 49 en 50
7.Proces-verbaal verhoor [getuige 2] d.d. 24 juli 2014, blz. 44
8.Proces-verbaal verhoor [getuige 3] d.d. 25 juli 2014, blz. 46 en 47
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2014, blz. 53 en 54
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2014, blz. 55
11.Proces-verbaal verhoor [broer van aangeefster] d.d. 30 juni 2014, blz. 27
12.Print screens van gesprek via WhatsApp tussen [broer van aangeefster] en de verdachte, blz. 29 t/m 31
13.Print screens van gesprek via Facebook tussen [broer van aangeefster] en de verdachte, blz. 32 t/m 43
14.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 19 november 2015
15.Proces-verbaal verhoor [getuige 4] d.d. 17 september 2014, blz. 107 t/m 111
16.Proces-verbaal verhoor [getuige 5] d.d. 22 september 2014, blz. 117 en 118
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2014, blz. 53 en 54