ECLI:NL:RBDHA:2015:15101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/777281-14; 09/231229-14; 09/162646-14; 09/266731-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens straatroof, poging tot inbraak en diefstal

Op 5 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten. De verdachte heeft samen met een ander een straatroof gepleegd op een dertienjarige jongen, waarbij het slachtoffer met geweld werd overvallen en zijn koptelefoon werd afgenomen. Dit leidde tot angst bij het slachtoffer, die niet meer durft te hardlopen op de plaats van de overval. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd in te breken in een café/restaurant, waarbij hij en zijn mededader grof geweld hebben gebruikt en schade hebben veroorzaakt. Ook heeft hij samen met een ander geprobeerd een bromfiets te stelen en een scooter voorhanden gehad waarvan hij had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten en rekent het hem zwaar aan dat hij geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers en de maatschappij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van één maand, die voorwaardelijk is, en een taakstraf van 80 uren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en medewerking aan diagnostiek en onderzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers 09/777281-14; 09/231229-14; 09/162646-14; 09/266731-14
Datum uitspraak: 5 november 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de (door de kinderrechter naar de meervoudige strafkamer verwezen) zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 11 december 2014 en 22 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. van Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. J.I. Echteld, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/777281-14:
hij op of omstreeks 21 januari 2014 te ’s-Gravenhage op de openbare weg Asmanweg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een koptelefoon, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [slachtoffer 1] van achteren aan het lichaam werd beetgepakt e/of een arm om de nek van die [slachtoffer 1] werd geklemd;
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/231229-14:
hij op of omstreeks 6 juni 2014 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een snorfiets/scooter (merk Piaggio) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die snorfiets/scooter wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/162646-14:
hij op of omstreeks 28 juli 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een bromfiets (merk/type Kymco Agility), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders (met een betonschaar) in het slot van die bromfiets geknipt, althans dat slot geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/266731-14:
1.
hij op of omstreeks 27 november 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een [bedrijfspand] , gelegen [adres bedrijfspand] weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfspand] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemd bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, een ruit (met een koevoet en/of een breekijzer) heeft/hebben vernield/geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 november 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfspand] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/777281-14
3.1
Inleiding [1]
Op 21 januari 2014 te Den Haag is de koptelefoon van [slachtoffer 1] weggenomen. Deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld, bestaande uit het van achteren beetpakken en een arm om de nek van die [slachtoffer 1] leggen. [2]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan voornoemde diefstal met geweld.
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging is gepleegd, aangezien niet kan worden aangetoond dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dat de diefstal met geweld bij het slachtoffer op 21 januari 2014 te Den Haag heeft plaatsgevonden, staat buiten discussie. De vraag is echter of de verdachte zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het tenlastegelegde het volgende af.
De aangever heeft verklaard dat hij tijdens het hardlopen twee jongens van ongeveer 16 jaar oud zag met een licht getinte huidskleur en vermoedelijk van Marokkaanse afkomst. De ene jongen had een bollig postuur, de andere jongen was een stuk slanker. Tijdens het rennen voelde de aangever dat hij werd beetgepakt en dat een arm om zijn nek werd geslagen. Hij voelde dat zijn witte koptelefoon van zijn hoofd werd getrokken. Nadat de aangever zich omdraaide, zag hij de bollige jongen op een afstand van ongeveer 50 meter staan en wegrennen. Hij zag de andere jongen, die zojuist de koptelefoon had gepakt, wegrennen in dezelfde richting als de bollige jongen. [3]
Uit onderzoek door de politie naar camerabeelden van verschillende camera’s tussen de plaats van het misdrijf op de Jan Krosstraat te Den Haag en de Groenesteijnflat aan de Loosduinseweg te Den Haag is gebleken dat twee jongens, die voldoen aan het signalement dat is gegeven door de aangever, al rennend zichtbaar zijn vanuit de Jan Krosstraat in de richting van de Groenesteijnflat. De jongens gaan bij de flat (waar zij, naar later bleek, woonachtig zijn) naar binnen, wachten op de lift en gaan samen met de lift naar boven. Op de beelden is te zien dat de jongen met het slankere postuur een wit voorwerp in zijn handen heeft. [4]
De verdachte en [medeverdachte 1] (verder: de medeverdachte) zijn op de camerabeelden in de lift herkend door zowel de huismeester van de flat als door verschillende verbalisanten. De verdachte wordt daarbij herkend als de persoon met het slankere/tengere postuur. [5]
De verdachte heeft, nadat aan hem een foto werd getoond van de camerabeelden van de lift op 21 januari 2014, bij de politie verklaard dat hij samen met de medeverdachte op deze foto staat. [6]
De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij betrokken was bij de straatroof en dat de verdachte, die wordt aangeduid als de dunne jongen, de koptelefoon heeft gepakt. De medeverdachte wist wat er ging gebeuren. De medeverdachte zei “start”. Hij zou de koptelefoon overkopen van de verdachte en heeft de koptelefoon uiteindelijk ook mee naar huis genomen. [7]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voormelde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal met geweld. De verklaring van de aangever vindt bevestiging in camerabeelden, de herkenning door de huismeester en verschillende verbalisanten en de verklaring van de medeverdachte. Overigens heeft de verdachte aangegeven zichzelf en de medeverdachte te herkennen op één van de afdrukken van de camerabeelden. Verder heeft de verdachte geen verklaring willen geven over zijn aandeel in het ten laste gelegde feit. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal met geweld.
De rechtbank is – in tegenstelling tot de raadsvrouw – voorts van oordeel dat op grond van voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de diefstal met geweld in vereniging is begaan. De rechtbank acht daarbij redengevend dat de verdachte en de medeverdachte samen op de plaats van het misdrijf aanwezig waren, de medeverdachte “start” heeft gezegd en wist wat er ging gebeuren, dat de verdachte en de medeverdachte de plaats van het misdrijf samen rennend hebben verlaten en samen bij de Groenesteijnflat naar binnen zijn gegaan en dat de medeverdachte had afgesproken dat hij de koptelefoon zou overkopen van de verdachte en dat hij de koptelefoon uiteindelijk mee naar huis heeft genomen. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 21 januari 2014 te Den Haag.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/231229-14
3.2
Inleiding [8]
De verdachte is op 6 juni 2014 te Den Haag aangehouden, nadat hij rijdend op een scooter die van diefstal afkomstig was, werd aangetroffen. [9]
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een scooter, waarvan hij wist (opzetheling), dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden (schuldheling) dat deze van diefstal afkomstig was.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig was.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde het volgende af.
De verbalisanten, belast met de surveillance, zagen de verdachte rijden op een scooter zonder verlichting aan de voor- en achterkant en zonder kentekenplaat. Nadat de verdachte staande was gehouden, verklaarde hij niet in het bezit te zijn van een rijbewijs en kentekenbewijs. Ook wist hij niet hoe hij de motor van de scooter uit moest zetten. Op de plek van het contactslot zaten diverse losse elektriciteitsdraden. De scooter bevatte geen beschermkappen en er was geen zadel aanwezig. Het chassisnummer was onleesbaar. De verbalisanten hebben de verdachte aangehouden op verdenking van heling, omdat zij het vermoeden hadden dat de scooter van diefstal afkomstig was. In de insluitingsfouillering van de verdachte werd een zogenoemde valse sleutel aangetroffen. [10]
Onderzoek aan de scooter door de politie heeft opgeleverd dat verschillende stickers op de scooter, waarop het identificatienummer van de scooter zou moeten staan, onleesbaar waren gemaakt, dan wel verwijderd waren. Hiermee werden de vermoedens, dat de scooter van diefstal afkomstig was, bevestigd. [11]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een vermoeden had dat de scooter gestolen was. [12]
De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig was. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij door een vreemde man was aangesproken en de opdracht had gekregen om de scooter naar een plein verderop te brengen, acht de rechtbank, ook bij gebreke van enige onderbouwing, volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde schuldheling van de scooter op 6 juni 2014 te Den Haag.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/162646-14
3.3
Inleiding [13]
Op 28 juli 2014 te Den Haag werden de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] (verder: de medeverdachte) aangehouden op verdenking van een poging tot diefstal van een bromfiets, toebehorende aan aangever [slachtoffer 2] . [14]
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal van de bromfiets van het slachtoffer.
3.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het tenlastegelegde het volgende af.
De aangever heeft verklaard dat zijn blauwe scooter met kettingslot tussen 26 juli 2014 te 15:00 uur en 27 juli 2014 te 21:00 uur is weggenomen uit de schuur in de afgesloten tuin aan de achterkant van zijn woonhuis aan de [adres 2] . [15]
Na te melden getuigen zijn allen woonachtig in de [adres 3] , de plek waar de verdachte is aangehouden en waar de scooter is aangetroffen.
De [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 28 juli 2014 tussen 17:30 uur en 18:30 uur vanuit haar woning diverse auto’s en scooters zag staan. Zij zag twee jongens bij een blauwe scooter. Zij zaten aan het slot van de scooter. Eén van de jongens was licht getint en had donker haar, kort naar voren. [16]
De [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 28 juli 2014 omstreeks 18:00 uur twee jongens voor zijn woning zag staan. Eén van hen zat op een blauwe scooter. De getuige zag ook twee onbekende fietsen, een witte en een zwarte. Later op de avond, omstreeks 23:00 uur, zag de getuige de jongens en de fietsen opnieuw. De getuige hoorde knipgeluiden op metaal en zag dat de jongens bij de scooter bezig waren. [17]
De [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 28 juli 2014 omstreeks 11:00 uur twee jongens van ongeveer 14 jaar oud, met een licht getinte huidskleur, donker haar en een slank postuur, bij een scooter zag staan. De scooter was gestart. Terwijl de jongens weg wilden rijden op de scooter, zag de getuige dat de scooter nog vast zat aan een hek met een slot. Omstreeks 23:00 uur zag de getuige dat één van de jongens bij de politieauto stond en daarin stapte. [18]
De verbalisanten zijn ter plaatse gekomen in de [adres 3] naar aanleiding van een melding. Ter plaatse hebben zij twee jongens aangetroffen bij een scooter en een Amerikaans busje, onder wie de verdachte. Bij de scooter werden een betonschaar, een sporttas en een bijna doorgeknipt kabelslot aangetroffen. De verdachte en de medeverdachte werden aangehouden ter zake diefstal. De sleutels van de verdachte lagen onder de betonschaar bij de scooter op de grond. [19]
De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat een jongen genaamd [medeverdachte 2] aan hem gevraagd had om het slot van de scooter open te maken. De medeverdachte heeft vervolgens verklaard dat hij met [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) heeft geprobeerd het slot open te maken met een betonschaar. [verdachte] had spullen bij zich; een sporttas met een betonschaar. Zij zijn daar op een zwarte en een witte fiets heen gegaan.
De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal van de bromfiets van [slachtoffer 2] op 28 juli 2014. De verdachte en de medeverdachte worden in een verdachte situatie – te weten in de nabijheid van een gestolen bromfiets met een betonschaar en schade aan het slot van de bromfiets – aangetroffen. Meerdere getuigen hebben de jongens gezien en de medeverdachte heeft een verklaring omtrent de verdachte afgelegd. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij spullen zag liggen en is gaan kijken en dat op dat moment de politie ter plaatse kwam, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk, mede omdat de sleutels van de verdachte ter plekke onder de betonschaar zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/266731-14
3.4
Inleiding [20]
Op 27 november 2014 te Den Haag is in het [bedrijfspand] aan de [adres bedrijfspand] gepoogd in te breken. Daarbij is braakschade ontstaan aan het kozijn en de ruit van het pand. De verdachte is samen met de medeverdachte vlak na de poging tot diefstal door middel van braak in de nabije omgeving van [bedrijfspand] aangehouden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte betrokken is geweest bij de poging tot diefstal door middel van braak in vereniging (feit 1) en zich daarmee voorts schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling (feit 2).
3.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte deze feiten heeft begaan.
3.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het tenlastegelegde het volgende af.
De [getuige 4] woonachtig aan [adres bedrijfspand] boven [bedrijfspand] , heeft de politie gebeld nadat zij op 27 november 2014 omstreeks 04:30 uur harde bonken hoorde en twee jongens bij de deur van het restaurant zag staan. Zij waren beiden geheel in het zwart gekleed, hadden een capuchon op, waren rond de 20 jaar oud en rond de 170 cm lang. Nadat de getuige haar raam opende en aan de jongens vroeg waar zij mee bezig waren, renden zij zonder iets te zeggen hard weg. Vervolgens kwamen zij terug lopen en bleven in het parkje tegenover de woning van de getuige staan. Zij bleven de getuige aankijken en renden weg bij het horen van de politie. [21]
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn naar aanleiding van een melding van inbraak op 27 november 2014 omstreeks 04:52 uur ter plaatse gekomen aan de [adres bedrijfspand] . Via de centrale meldkamer werd het signalement van de verdachten doorgegeven. De getuige zou twee mannen met een breekijzer hebben gezien. Zij stonden bij de ingang van het parkje aan de Amalia van Solmsstraat. Ter plaatse gekomen, zagen de verbalisanten twee personen, die voldeden aan het signalement, staan op de door de getuige doorgegeven locatie. Op het moment dat de personen het surveillancevoertuig zagen, zijn zij het park in gerend. De achtervolging is te voet ingezet in de richting van de Koningin Sofiastraat te Den Haag. Op het parkeerterrein aldaar achter een transformatorhuisje werd een persoon, welke later bleek: de verdachte, aangehouden. In de nabije omgeving werd vervolgens ook de medeverdachte [medeverdachte 3] aangehouden. [22]
De [aangever] , bedrijfsmanager bij [bedrijfspand] deed namens [eigenaar bedrijfspand] , eigenaar van [bedrijfspand] , aangifte van een poging tot diefstal door middel van braak uit een bedrijfspand op 27 november 2014. Hij verklaarde dat hij [bedrijfspand] op 27 november 2014 omstreeks 04:00 uur in goede orde en onbeschadigd had verlaten en het pand met slot en sleutel had afgesloten. Bij de ingang aan de zijde van de [adres 4] was een ruit vernield en is schade aan het kozijn ontstaan. [23]
[verbalisant 3] trof in het parkje waar de jongens zich volgens de meldster schuil hadden gehouden, twee breekijzers aan in de beschoeiing. De breekijzers werden in beslag genomen. [24]
Sporenonderzoek aan dactyloscopische sporen op het raam van voornoemd bedrijfspand heeft de volgende bevindingen opgeleverd. Het spoor AAHP3194NL, van de linker pink en de handpalm, aangetroffen op de rechter sluitzijde van het glas, is vergeleken met de huidige verzameling van dactyloscopische signalementen en heeft geleid tot individualisatie op het signalement van [verdachte] , de verdachte. [25]
De rechtbank is, gelet op voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang en verband bezien, van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal door middel van braak in vereniging bij het bedrijfspand [bedrijfspand] op 27 november 2014. Daarmee heeft de verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank voorts schuldig gemaakt aan de vernieling van de ruit en het kozijn van [bedrijfspand] . De door de meldster gegeven informatie komt overeen met de recent daarna door de politie aangetroffen situatie. Het gaat om twee jongens, die wegrennen voor de politie en vervolgens in de nabije omgeving van de plaats van het misdrijf worden aangehouden. Vervolgens worden nog twee breekijzers aangetroffen op de plek waar de jongens zich eerder schuil hebben gehouden, nadat zij op hun gedrag werden aangesproken door de meldster. Dat er een match is opgetreden tussen het veiliggestelde dactyloscopische spoor aan het raam en het signalement van de verdachte, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verdachte bij voornoemde misdrijven betrokken is geweest. Dat de verdachte – zowel bij de politie als ter terechtzitting – geen verklaring heeft willen geven over de verdenking, sterkt de rechtbank nog meer in haar overtuiging.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 21 januari 2014 te ’s-Gravenhage op de openbare weg Asmanweg tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een koptelefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat die [slachtoffer 1] van achteren aan het lichaam werd beetgepakt en een arm om de nek van die [slachtoffer 1] werd geklemd;
hij op 6 juni 2014 te 's-Gravenhage, een scooter (merk Piaggio) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die scooter redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
hij op 28 juli 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een bromfiets (merk Kymco Agility), toebehorende aan [slachtoffer 2] , immers hebben verdachte en zijn mededader met een betonschaar in het slot van die bromfiets geknipt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 27 november 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand ( [bedrijfspand] , gelegen [adres bedrijfspand] weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader en zich daarbij de toegang tot voornoemd bedrijfspand te verschaffen door middel van braak en/of verbreking, een ruit met een breekijzer hebben vernield/geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 27 november 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan onderzoek en diagnostiek, en tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank in de strafmaat rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo heeft hij een zeer belast verleden en doet hij zijn best om aan zijn toekomst te werken. Het is van belang dat de verdachte naar school kan gaan en dat de focus ligt op de behandeling en hulpverlening, zodat een geheel voorwaardelijke straf het meest voor de hand ligt. Een voorwaardelijke jeugddetentie is echter niet passend, gelet op de problematiek en de omstandigheid dat de verdachte first offender is. Daarnaast is sprake van tijdsverloop, hetgeen niet aan de verdachte te wijten is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich allereerst samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof op een jongen van dertien jaar. Het slachtoffer is daarbij tijdens het hardlopen van achteren beetgepakt door middel van een nekklem en vervolgens is zijn koptelefoon van zijn hoofd getrokken en weggenomen. Door voornoemd feit is het slachtoffer angstig geworden en durft hij niet meer te hardlopen op de plaats van de straatroof. Dit is een zeer ernstig feit. De verdachte mag van geluk spreken dat geen letsel bij het slachtoffer is ontstaan en dat de materiële schade beperkt is gebleven.
De verdachte heeft zich voorts samen met een ander schuldig gemaakt aan de poging tot inbraak in een café/restaurant. Daarbij hebben de verdachte en zijn mededader grof geweld gebruikt waardoor een raam is vernield. Ook dit zijn ernstige feiten, waarbij de verdachte geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. De schade en het ongemak voor de eigenaar van het café zijn zeer vervelend. Het is te danken geweest aan de alertheid van een getuige dat de inbraak niet is voltooid en dat de schade daarmee beperkt is gebleven tot de door de verdachte en zijn mededader aangerichte braakschade.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de poging tot diefstal van een bromfiets. Dit getuigt van het ontbreken van respect voor andermans eigendommen. Tenslotte heeft de verdachte een scooter voorhanden gehad waarvan hij had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was.
De verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan meerdere vermogensdelicten. Door aldus te handelen, heeft hij financiële schade berokkend en alleen maar gedacht aan zijn eigen financiële gewin. De verdachte heeft daarbij geen rekening gehouden met de gevolgen die dergelijke feiten hebben voor de slachtoffers in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen en heeft laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor andermans eigendommen. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, is de verdachte in het verleden niet eerder veroordeeld voor een misdrijf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) van 13 oktober 2015. Blijkens voornoemd rapport bestaan veel zorgen omtrent de verdachte. De verdachte gaat om met anti-sociale jongeren en er is sprake van schoolverzuim. Hij komt niet op afspraken en lijkt steeds verder af te glijden in het criminele circuit. De moeder heeft geen grip op de verdachte en geen zicht op zijn vrijetijdsbesteding. Hoewel de verdachte inmiddels in het civiele kader is geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, bereikt hij op korte termijn de leeftijd van achttien jaar, waardoor de verwachting is dat hij nog niet voldoende heeft kunnen profiteren van de hulpverlening. Er bestaat onvoldoende tijd om voldoende sturing en ondersteuning te kunnen bieden. Het is van doorslaggevend belang dat zicht komt op de oorzaak van het gedrag van de verdachte. Er is een intelligentieonderzoek verricht bij de verdachte. De uitslag hiervan is echter nog niet bekend. Aandachtspunten zijn dagbesteding, vrijetijdsbesteding, vriendenkeuze en middelengebruik. Er is sprake van een zeer grote kans op herhaling.
Ter terechtzitting is namens de Raad in aanvulling op het rapport verklaard dat bij de verdachte sprake is van een zeer belast verleden. Het is van belang dat de verplichte hulpverlening wordt voortgezet door middel van begeleiding door de jeugdreclassering, zodat de verdachte kan worden ondersteund bij het zoeken naar een opleiding en werk.
Door de jeugdhulpverlener is namens de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, afdeling jeugdreclassering (verder: de jeugdreclassering) naar voren gebracht dat sprake is van een stijgende lijn bij de verdachte. De verdachte heeft goed meegewerkt aan het intelligentieonderzoek. Het is van belang dat de uitslag van dit onderzoek wordt afgewacht, zodat passende hulpverlening kan worden ingezet. Wellicht is meer diagnostiek in de toekomst noodzakelijk. Het is van belang dat begeleiding door de jeugdreclassering en medewerking verlenen aan diagnostiek en onderzoek worden opgelegd als bijzondere voorwaarden.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapportages en maakt die tot de hare. De rechtbank deelt de zorgen van de Raad en de jeugdreclassering omtrent de ontwikkeling en de toekomst van de verdachte. Het is van belang dat hulpverlening in het verplichte kader blijft voortduren om de verdachte verder te kunnen ondersteunen bij het vinden van een opleiding en werk. Ook nadere diagnostiek is noodzakelijk.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de gepleegde feiten, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn belaste verleden. Gelet op de omstandigheid dat de kans op herhaling als zeer hoog wordt ingeschat, zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Als (bijzondere) voorwaarden zullen in ieder geval begeleiding door de jeugdreclassering en verplichte medewerking aan diagnostiek en onderzoek worden opgelegd.
Gelet op de ernst van de feiten ziet de rechtbank – in tegenstelling tot hetgeen door de raadsvrouw is betoogd – naast voornoemde straf ook toegevoegde waarde in het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vordering van [slachtoffer 2]
De [slachtoffer 2] heeft zich in de zaak met parketnummer 09/162646-14 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 303,-, bestaande uit een bedrag van € 73,- voor openbaar vervoerskosten en € 230,- voor de eigen bijdrage aan een nieuwe bromfiets.
7.1.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 73,-, bestaande uit reiskosten. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 73,-, subsidiair
1 dag jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer 2] .
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De bromfiets is niet weggenomen en aan de benadeelde partij teruggegeven. Overigens ontbreekt het causaal verband tussen de kosten en de diefstal, omdat de bromfiets eerder door een ander dan de verdachte is weggenomen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 303,-, bestaande uit de posten € 73,- voor reiskosten en € 230,- voor de eigen bijdrage aan een nieuwe bromfiets.
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post reiskosten tot een bedrag van € 50,-, toewijzen. Deze kosten zijn, hoewel door de verdediging betwist, naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk. De benadeelde partij heeft rechtstreeks schade geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 09/162646-14 bewezenverklaarde feit.
De vordering tot schadevergoeding van de reiskosten zal, voor het overige deel, niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de kosten voor de eigen bijdrage van een nieuwe bromfiets, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09/162646-14 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 50,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
7.2
De vordering van [benadeelde]
De [benadeelde] heeft zich in de zaak met parketnummer 09/266731-14 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.901.97, bestaande uit een bedrag van € 676,97 voor een laptop, een bedrag van € 720,62 voor schilderwerk, een bedrag van € 264,38 voor glaswerk en een bedrag van € 240,- aan kasgeld.
7.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 985,-, bestaande uit de posten schilderwerk en glaswerk, en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 985,-, subsidiair 19 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde] .
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, voor zover de vordering tot schadevergoeding betrekking heeft op de posten laptop en kasgeld, omdat sprake is van een poging tot diefstal en niet van een voltooide diefstal. De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de posten van het schilder- en glaswerk gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 1.901,97, bestaande uit een bedrag van € 676,97 voor een laptop, een bedrag van € 720,62 voor schilderwerk, een bedrag van € 264,38 voor glaswerk en een bedrag van € 240,- aan kasgeld.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten schilderwerk voor een bedrag van € 720,62 en glaswerk voor een bedrag van € 264,38, is door de verdediging niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 09/266731-14 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten laptop voor een bedrag van € 676,97 en kasgeld voor een bedrag van € 240,-, afwijzen, omdat het bewezen verklaarde feit een poging tot diefstal betreft en geen voltooid delict.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09/266731-14 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 985,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 312, 350 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding in de zaken met parketnummers 09/777281-14, 09/266731-14, 09/162646-14 en 09/231229-14 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van parketnummer 09/777281-14:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
ten aanzien van parketnummer 09/266731-14:
feit 1:
POGING TOT DIEFSTAL, WAARBIJ DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF WORDT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK EN/OF VERBREKING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
feit 2:
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN;
ten aanzien van parketnummer 09/162646-14:
POGING TOT DIEFSTAL, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
ten aanzien van parketnummer 09/231229-14:
SCHULDHELING;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 1 MAAND;
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden en stelt de proeftijd vast op
2 jaren;
onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal blijven melden zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan onderzoek en diagnostiek, als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering en de thans nog geldende kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 80 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] , een bedrag van € 50,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 50,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
1 dag.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde] , een bedrag van € 985,-,
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 985,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
19 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.J. de Haan, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Kramer, kinderrechter,
en mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014014953, doorgenummerd van blz. 1 t/m 127
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , blz. 44 en 45 en proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , blz. 50 t./m 52
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , blz. 50 en 51
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 74 en 75 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 82 t/m 85
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] , blz. 69 en 70, proces-verbaal van bevindingen, blz. 77, proces-verbaal van bevindingen, blz. 78
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 119
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , blz. 115 en 116
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014111113, ongenummerde bladzijden
9.Proces-verbaal van aanhouding
10.Proces-verbaal van aanhouding
11.Proces-verbaal van bevindingen
12.Proces-verbaal verhoor verdachte
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014169875, ongenummerde bladzijden
14.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] en proces-verbaal van aanhouding [verdachte]
15.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2]
16.Proces-verbaal verhoor [getuige 1]
17.Proces-verbaal verhoor [getuige 2]
18.Proces-verbaal verhoor [getuige 3]
19.Proces-verbaal van aanhouding
20.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014304436, doorgenummerd van blz. 1 t/m 76 en de daarbij gevoegde ongenummerde bundel aanvullende ambtsedige processen-verbaal
21.Proces-verbaal verhoor [getuige 4] , blz. 53
22.Proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] , blz. 12 t/m 14
23.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [bedrijfspand] , blz. 40 en 41
24.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 45
25.Aanvullend proces-verbaal; proces-verbaal Sporenonderzoek en Rapport dactyloscopisch onderzoek