In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 november 2015 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een zevenjarig meisje. De verdachte, geboren in 1999, heeft in de periode van 15 mei 2014 tot en met 5 juli 2014 ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, die op dat moment nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juli 2014, op de verjaardag van het slachtoffer, met zijn hand over de kleding van het meisje heen heeft gewreven over haar vagina en haar heeft gekust. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer, die in een kindvriendelijke verhoorstudio is gehoord, als geloofwaardig aangemerkt. De verdachte heeft erkend zijn hand op de kleding van het slachtoffer te hebben gelegd, maar heeft betwist dat dit als ontuchtig kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een jeugddetentie van twee maanden had geëist, toegewezen, maar met een voorwaardelijk karakter. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lichte vermindering van toerekeningsvatbaarheid door ADHD. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte zich moet houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling bij de Waag en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordeling van de verdachte voor ontuchtige handelingen in 2012 meegewogen in haar beslissing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van twee maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.