ECLI:NL:RBDHA:2015:15097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/797087-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen en bedreiging van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige en bedreiging. De verdachte heeft op 15 december 2014 in Voorburg ontuchtige handelingen gepleegd met een slachtoffer dat op dat moment twaalf jaar oud was. De verdachte heeft bekend dat hij seksueel binnengedrongen is in het lichaam van het slachtoffer, maar stelde dat dit met haar toestemming was. De rechtbank oordeelde dat, ongeacht de toestemming, de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, gezien het leeftijdsverschil en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer bedreigd met de dood, wat de rechtbank ook als ernstig heeft aangemerkt. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een blanco strafblad heeft en openstaat voor hulpverlening. De strafoplegging bestond uit een werkstraf en een leerstraf, waarbij de rechtbank de nadruk legde op de noodzaak van gedragsverandering en het leren omgaan met grenzen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/797087-15
Datum uitspraak: 24 september 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 10 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. M. Wezepoel, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 december 2014 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, althans in Nederland, met [slachtoffer] , [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, (meermalen)
zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd;
art 245 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 15 december 2014 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik steek je dood" en/of "Ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen [1]
Ten aanzien van feit 1
3.1
Inleiding
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op 15 december 2014 te Leidschendam ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] (verder: het slachtoffer), terwijl zij de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, door zijn penis in haar vagina te brengen. [2]
De verdachte heeft bekend dat hij seksueel is binnengedrongen in het lichaam van het slachtoffer, echter met haar toestemming. Overigens wist hij niet dat zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. [3]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 ten laste gelegde feit.
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak van de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat de zaak zich kenmerkt door innerlijk tegenstrijdig en onvoldoende overtuigend bewijs. De raadsvrouw meent dat de handelingen in dit geval geen ontuchtig karakter hebben, gelet op het geringe leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer, in die zin dat de (seksuele) ontwikkelingsfase waarin zij zich bevinden niet uiteenloopt, terwijl daarnaast niet is gebleken dat het slachtoffer iets tegen haar zin heeft gedaan of ten opzichte van de verdachte in een ondergeschikte positie verkeerde; er was sprake van een gelijkwaardige relatie. Met de verklaring van het slachtoffer ten aanzien van de (on –) vrijwilligheid van de seks moet behoedzaam worden omgegaan nu het slachtoffer zichzelf daarin tegenspreekt en uit getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat de seks niet tegen de zin van het slachtoffer was.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van ontuchtige handelingen bestaande uit seksueel binnendringen bij iemand boven de 12 maar beneden de 16 jaar, is niet van belang of de verdachte wist dat – in dit geval – het slachtoffer pas 12 jaar was.
De verdachte heeft verklaard dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen. [4]
Ter discussie staat het ontuchtige karakter hiervan.
Onder omstandigheden kan het ontuchtig karakter aan de ontuchtige handelingen ontvallen, bijvoorbeeld wanneer sprake is van vrijwillige handelingen, terwijl er een gering leeftijdsverschil is. Een affectieve relatie kan hierbij ook een rol spelen.
De rechtbank is van oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een situatie als hierboven omschreven waardoor de handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt hiertoe dat hij de verklaring van het slachtoffer geloofwaardig acht en deze zal bezigen voor het bewijs. Immers, met het slachtoffer heeft vlak na het incident een zogenoemd ‘informatief gesprek zeden’ plaatsgevonden. [5] Vervolgens is het slachtoffer in een kindvriendelijke ruimte door een bevoegd zedenrechercheur gehoord over het incident. [6] Door de vader van het slachtoffer is aangifte gedaan, waarbij hij informatie heeft gegeven over hetgeen zijn dochter vlak na het incident aan hem heeft verteld. [7] Voornoemde verklaringen, die alle qua inhoud afkomstig zijn van het slachtoffer, komen – hoewel op details inconsistent - in grote lijnen met elkaar overeen, met name waar het gaat over hetgeen aan het incident vooraf is gegaan, het incident zelf en haar verklaring over haar leeftijd en de seksuele handeling
Er was voorts sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer, immers op de jonge leeftijd van zestien, respectievelijk twaalf jaar is vier jaar een aanzienlijk verschil. Daarnaast blijkt uit het dossier dat het slachtoffer licht verstandelijk beperkt is en een IQ van 79 heeft, waardoor aangenomen kan worden dat haar ontwikkeling richting volwassenheid eerder langzamer dan sneller verloopt [8] , zodat zij niet alleen numeriek maar ook qua ontwikkeling veel jonger dan de verdachte is. Voorts is van belang dat het slachtoffer vanuit de instelling waarin zij verbleef was weggelopen en een slaapplek zocht, en zich in dat verband afhankelijk van de verdachte opstelde. Hoewel niet ter zake doet of de verdachte wist dat het slachtoffer pas 12 jaar was, merkt de rechtbank ten overvloede op dat de verklaring van de verdachte daaromtrent niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De getuigen [getuige 1] [9] , [getuige 2] [10] en [getuige 3] [11] , die deel uitmaakten van dezelfde groep jongeren als [verdachte] , waren wel op de hoogte van het feit dat het slachtoffer 12 jaar was.
Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank – in tegenstelling tot hetgeen door de raadsvrouw is betoogd – niet worden vastgesteld dat sprake was van een affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. Zij hadden elkaar immers pas op de avond voorafgaand van het incident, dat in de nacht van 15 december 2014 heeft plaatsgevonden, voor het eerst ontmoet. Dat de verdachte en het slachtoffer elkaar wel leuk vonden en dat het slachtoffer de volgende dag aan anderen heeft verteld wat er gebeurd was, en dat het “aan” was met de verdachte, doet daaraan niet af. Na één keer seks op de dag van kennismaking kan naar het oordeel van de rechtbank nog niet worden gesproken van een affectieve relatie die het ontuchtige karakter aan de ontuchtige handelingen zou doen ontvallen.
De rechtbank is – gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , terwijl zij de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, en dat de verdachte zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
3.2
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdachte dat hij [slachtoffer] (verder: het slachtoffer) op
15 december 2014 te Leidschendam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De verdachte heeft verklaard dat hij boos was op het slachtoffer en niet meer goed weet wat hij tegen haar heeft gezegd. [12]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak van de verdachte voor het hem onder 2 ten laste gelegde feit, nu de woordelijke bedreiging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De vermeende bedreiging was in de onderhavige situatie niet van zodanige aard en is niet onder zodanige omstandigheden geschied, dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werd. Het slachtoffer is naar eigen zeggen niet daadwerkelijk op de hoogte geraakt van de bedreiging. Volgens jurisprudentie van het Hof moeten voldoende aanwijzingen bestaan om bewezen te verklaren dat de wil van de verdachte op het teweegbrengen van de bedoelde vrees was gericht. Het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de bedreiging ontbreekt.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van feit 2 het volgende af.
Het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte op 15 december 2014 boos was op haar en dat zij door hem is bedreigd. De avond daarvoor heeft de verdachte een zakmes aan het slachtoffer laten zien. Deze heeft zij echter niet gezien toen de verdachte de bedreiging richting haar uitte. [13]
De vader van het slachtoffer heeft aangifte gedaan van bedreiging door de verdachte jegens zijn dochter. Aan de uitdrukking op haar gezicht kon de vader van het slachtoffer zien dat zij bang is geweest en zich bedreigd heeft gevoeld. [14]
De [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte boos was op het slachtoffer. De getuige zag een mes in de hand van de verdachte, maar zij heeft niet gezien dat de verdachte het slachtoffer neer wilde steken. De getuige heeft de verdachte wel tegen het slachtoffer horen zeggen: “ik steek je dood”. Op dat moment stonden de verdachte en het slachtoffer naast elkaar. [15]
De [getuige 3] heeft verklaard dat zij wist dat de verdachte een mes bij zich droeg. Zij heeft de verdachte tegen het slachtoffer horen zeggen: “ik ga je vermoorden, ik ga je vermoorden”. De getuige zag dat de verdachte boos werd op het slachtoffer. Zij heeft gezien dat het slachtoffer na de bedreiging hard wegrende. [16]
Dat de verdachte een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht heeft geuit richting het slachtoffer, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van voornoemde bewijsmiddelen worden vastgesteld. De vraag is echter of bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op deze bedreiging.
De rechtbank is van oordeel dat – in tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht – de verdachte het (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging van het slachtoffer heeft gehad. Zijn (voorwaardelijk) opzet was gericht op het teweeg brengen van vrees en uit het dossier is voldoende gebleken dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat zijn uiting of uitlating op een gedraging met een ernstig strafbaar karakter betrekking had. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat het opzet ook gericht was op het feit dat het slachtoffer weet zou krijgen van de bedreiging. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte vlakbij het slachtoffer stond, toen hij de woorden uitte.
Dat bij het slachtoffer sprake is geweest van een zodanige vrees dat de bedreiging zou worden waargemaakt, komt de rechtbank – gelet op de aard van de bedreiging en de omstandigheid waaronder deze is geschied – niet vreemd voor. De verdachte had immers geringe tijd voor de bedreiging een zakmes laten zien aan het slachtoffer en aangezien het slachtoffer en de verdachte elkaar amper kenden, heeft het slachtoffer niet goed kunnen inschatten waartoe de verdachte in staat kon worden geacht.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 2 ten laste gelegde feit, te weten de bedreiging van [slachtoffer] , met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 15 december 2014 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, met [slachtoffer] , geboren op 29 juli 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
hij op 15 december 2014 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik steek je dood" en "Ik ga je vermoorden".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie:
  • waarvan een leerstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, zijnde de leerstraf Respect Limits,
  • waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde – zij rekening dient te houden met de volgende omstandigheden. De verdachte heeft een blanco strafblad, er is sprake geweest van een eenmalig incident en de aard en ernst van de verweten feiten, te duiden als hormonale criminaliteit, moeten niet worden overdreven en zijn inmiddels al weer enige tijd geleden. De verdachte is reeds zwaar getroffen door de gevolgen, omdat hij erg boos is geweest op zichzelf. Hij heeft direct na het incident vrijwillig en zelfstandig hulp gezocht, onder meer bij een psycholoog en zijn verantwoordelijkheid genomen. Hij heeft studievertraging opgelopen door de stress die het proces met zich mee heeft gebracht en hij is behoorlijk gestraft door zijn moeder, zodat een forse (voorwaardelijke) straf niet passend of effectief is. De Raad heeft slechts een leerstraf geadviseerd en schat het recidiverisico laag in. De verdachte kan zich hierin vinden. Eventueel kan een matige werkstraf worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, van wie hij nauwelijks iets wist en dat hij niet goed kende. De verdachte heeft hiermee het vertrouwen van het slachtoffer geschaad. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf hier nog lange tijd de negatieve gevolgen van kunnen ervaren.
Voorts heeft de verdachte zich kort na voornoemd strafbaar feit schuldig gemaakt aan de bedreiging van hetzelfde slachtoffer. Hij is boos geworden op het slachtoffer naar aanleiding van bepaalde uitingen van haar kant en hij heeft daarbij zijn agressie niet kunnen beheersen en het slachtoffer bedreigd met de dood.
Door voornoemde feiten heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer respectloos behandeld en angst bij haar veroorzaakt. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 17 maart 2015, is de verdachte in het verleden niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 juli 2015. Kort samengevat en zakelijk weergegeven luidt de conclusie als volgt:
Het dynamisch recidiverisico is laag en er bestaan weinig risicofactoren. Er lijkt geen sprake van een abnormale seksuele ontwikkeling. De moeder van de verdachte is betrokken en er is hulpverlening aanwezig. De verdachte staat open voor een leerstraf, omdat hij wil voorkomen dat hij nog eens zo boos wordt en de controle over zichzelf verliest. De Raad acht de gedragsinterventie Respect Limits regulier passend, omdat tijdens de training aandacht kan worden besteed aan het herkennen van signalen en grenzen bij een ander, het adequaat reageren op signalen van een ander, het verplaatsen in de positie van anderen, het toepassen van adequate gedrags- of omgangsregels op het gebied van seksualiteit, het nadenken over de gevolgen van eigen gedrag, emotieregulatie en het maken van denkfouten.
Een (voorwaardelijke) jeugddetentie acht de Raad niet wenselijk, gelet op de omstandigheid dat de verdachte first offender is, hulpverlening krijgt en inzicht heeft in zijn gedrag.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over en zal het gegeven advies opvolgen. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de leerstraf Respect Limits regulier passend en geboden is. Er is reeds hulpverlening ingezet in het vrijwillige kader. De verdachte heeft inzicht in zijn gedrag en staat open voor hulpverlening en het verrichten van een leerstraf. Deze leerstraf kan de verdachte helpen in het leren herkennen van grenzen en signalen, zodat hij hier beter mee om leert gaan.
De rechtbank ziet voorts aanleiding een werkstraf op te leggen, gelet op de ernst van de bedreiging door de verdachte. De rechtbank houdt hierbij – meer dan de officier van justitie – rekening met de omstandigheid dat de verdachte first offender is, verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en hiervoor zelf hulpverlening heeft ingeschakeld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de omstandigheid dat het recidiverisico van de verdachte laag wordt ingeschat, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke straf.

7.De vordering van de benadeelde partij.

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.100,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat geheel uit immateriële schade, te weten € 600,- voor het onder 1 ten laste gelegde feit en € 500,- voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat zij zich kan voorstellen dat de vordering met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit wordt gematigd.
Voorts vordert de officier van justitie dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Het slachtoffer heeft bovendien zelf bijgedragen aan het escaleren van het incident, zodat de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding met zich meebrengt nu sprake is van medeschuld. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de vordering in zijn geheel, dan wel gedeeltelijk dient af te wijzen, nu de schade onvoldoende is aangetoond of onderbouwd en het merendeel niet in rechtstreeks verband staat met de onderhavige zaak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Er is echter sprake van een situatie waarin het vaststellen van de hoogte van de schade van de benadeelde partij gecompliceerd is. De rechtbank acht de vordering tot een bedrag van
€ 250,-, naar billijkheid toewijsbaar, nu de rechtbank van oordeel is dat de verdachte voor dit deel verantwoordelijk kan worden gehouden.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 250,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg, 245 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
MET IEMAND DIE DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAREN MAAR NOG NIET DIE VAN ZESTIEN JAREN HEEFT BEREIKT, BUITEN ECHT, ONTUCHTIGE HANDELINGEN PLEGEN DIE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM;
ten aanzien van feit 2:
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, voor de tijd van
40 URENbestaande uit:
- een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van

20 UREN,

- een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten Respect Limits regulier, voor de tijd van
20 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de werk/leerstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van respectievelijk
10 DAGENen
10 DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 250,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 250,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
5 DAGEN;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Kramer, kinderrechter,
en mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015038887, doorgenummerd van blz. 1 t/m 58
2.Proces-verbaal informatief gesprek zeden, blz. 11 t/m 13, proces-verbaal van bevindingen omtrent het studioverhoor van getuige [slachtoffer] , blz. 20 t/m 31 en proces-verbaal van aangifte door [vader van slachtoffer] , blz. 14 t/m 17
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 44 t/m 56
4.proces-verbaal verhoor verdachte, bladzijde 52 tot en met 55
5.Proces-verbaal informatief gesprek zeden, blz. 11 t/m 13
6.Proces-verbaal van verhoor (beschrijving van verhoor getuige [slachtoffer] ), blz. 18 en 19 en Proces-verbaal van bevindingen omtrent het studioverhoor van getuige [slachtoffer] , blz. 20 t/m 31
7.Proces-verbaal van aangifte door [vader van slachtoffer] , blz. 14 t/m 17
8.Proces-verbaal van aangifte [vader van slachtoffer] , blz. 14
9.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] , blz. 34
10.Proces-verbaal verhoor [getuige 2] , blz. 37
11.Proces-verbaal verhoor [getuige 3] , blz. 40
12.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 52 t/m 55
13.Proces-verbaal van bevindingen omtrent het studioverhoor van getuige [slachtoffer] , blz. 20, 27 en 28
14.Proces-verbaal van aangifte door [vader van slachtoffer] , blz. 32 en 33
15.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] , blz. 35
16.Proces-verbaal verhoor [getuige 3] , blz. 41