ECLI:NL:RBDHA:2015:15095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/857163-15; 09/837171-15; 09/837170-15 (t.b.g.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en gewapende overval met gebruik van een mes

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder een poging tot afpersing en een gewapende overval. De verdachte, geboren in 1996, heeft samen met een mededader geprobeerd een medewerkster van Texaco te dwingen tot de afgifte van geld onder bedreiging met een mes. Dit incident vond plaats op 19 februari 2015 in Gouda. Dankzij de koele houding van het slachtoffer bleef het bij een poging en ontstond er geen schade of letsel. De rechtbank oordeelt dat dit feit zeer ernstig is, gezien de impact op de slachtoffers en de toegenomen gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.

Daarnaast heeft de verdachte op 2 maart 2015 een gewapende overval gepleegd op een dierenspeciaalzaak in Gouda, waarbij hij een klant en een medewerkster met een mes heeft bedreigd en een geldbedrag uit de kassa heeft weggenomen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan, omdat hij geen respect heeft getoond voor andermans eigendommen en de veiligheid van anderen in gevaar heeft gebracht. De verdachte had ook een verboden wapen in zijn bezit, wat bijdraagt aan de onveiligheid in de samenleving.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 349 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering en verplichte behandeling voor zijn psychische problemen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid en de invloed van zijn thuissituatie op zijn gedrag. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers van de overval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/857163-15; 09/837171-15; 09/837170-15 (t.b.g.)
Datum uitspraak: 24 september 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1]
thans preventief gedetineerd in JJI Den Hey-Acker te Breda.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 juli 2015, 21 juli 2015 en 10 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.J. Laman en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. J.I. Echteld, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
bij dagvaarding met parketnummer 09/857163-15:
1.
hij op of omstreeks 2 maart 2015 te Gouda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen ongeveer 250 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- zeggen van de woorden "geld, geld, geld" en/of "geld, geld, of ik maak jullie af", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- tonen van een mes aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het voor de keel van die [slachtoffer 2] houden van dat mes en/of
- zeggen van de woorden "ik meen het, ik maak jullie kapot", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het richten van het mes op die [slachtoffer 1] en/of
- pakken van geld uit de kassalade
EN/OF
hij op of omstreeks 02 maart 2015 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 250 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- zeggen van de woorden "geld, geld, geld" en/of "geld, geld, of ik maak jullie af", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- tonen van een mes aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het voor de keel van die [slachtoffer 2] houden van dat mes en/of
- zeggen van de woorden "ik meen het, ik maak jullie kapot", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het richten van het mes op die [slachtoffer 1] en/of
- pakken van geld uit de kassalade;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 februari 2015 te Gouda, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Texaco, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s), weg te nemen, welke poging diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een mes en/of roepen van de woorden "geld, geld, ik wil je geld", terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid;
EN/OF
hij op of omstreeks 19 februari 2015 te Gouda, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Texaco, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een mes en/of roepen van de woorden "geld, geld, ik wil je geld", terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
bij dagvaarding met parketnummer 09/837171-15:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Rotterdam in elk geval in Nederland, opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven en/of met het oogmerk om als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven heeft ontvangen en/of zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoert (een) bankbiljet(ten) van vijftig euro, dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving, bekend was;
art 209 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Rotterdam, opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro heeft uitgegeven;
art 213 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro uit te geven, bij de Albert Heijn (voornoemd) bankbiljet van vijftig euro heeft aangeboden ter betaling van een jus d'orange, althans enig goed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 213 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Rotterdam (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een airsoftpistool (balletjespistool), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
3. ter berechting gevoegd 09/837170-15
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 13 maart 2015 te Boxtel in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven en/of met het oogmerk om als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven heeft ontvangen en/of zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoert (een) bankbiljet(ten) van vijftig euro, dat/die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn medeverdachte(n), toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was;
art 209 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 13 maart 2015 te Boxtel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro heeft uitgegeven;
en/of
hij op of omstreeks 13 maart 2015 te Boxtel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro uit te geven, bij de Kruidvat (voornoemd) bankbiljet van vijftig euro heeft aangeboden ter betaling van een blikje red bull, althans enig goed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 213 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

Met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 09/857163-15 [1]
Ten aanzien van feit 1
3.1
Inleiding
Op 2 maart 2015 werd bij de dierenspeciaalzaak [benadeelde 1] in Gouda een overval gepleegd. Tijdens deze overval werden [slachtoffer 1] (hierna ook: aangeefster [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna ook: aangeefster [slachtoffer 2] ) door de overvaller bedreigd met geweld. Vervolgens heeft de overvaller een geldbedrag van € 250,- uit de kassalade gepakt. [2]
De verdachte heeft bekend dat hij voornoemde overval heeft gepleegd en dat de medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: de medeverdachte) hier ook bij betrokken is geweest. [3]
Nu verdachte heeft bekend de overval te hebben gepleegd, dient de rechtbank te beoordelen hoe deze moet worden gekwalificeerd.
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het onder 1, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, te weten een diefstal met geweld in vereniging, heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen de door de officier van justitie gevorderde wettige en overtuigende bewezenverklaring van de diefstal met geweld in vereniging.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 1 met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het onder 1, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2015, door [slachtoffer 1] , blz. 14 t/m 26;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2015, door [slachtoffer 2] , blz. 27 t/m 30;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 20 maart 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] , blz. 32;
  • de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 130 en 131, blz. 132 t/m 137 en blz. 245 t/m 258, inhoudende een bekennende verklaring van de verdachte, welke verklaring door de verdachte is bevestigd ter terechtzitting van 10 september 2015.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien – bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de overval op de dierenspeciaalzaak [benadeelde 1] te Gouda op 2 maart 2015 en dat dit feit dient te worden gekwalificeerd als een diefstal met geweld in vereniging, zoals ten laste gelegd onder feit 1, eerste cumulatief/alternatief.
Ten aanzien van feit 2
3.2
Inleiding
Op 19 februari 2015 heeft een jongen bij de Texaco in Gouda gepoogd om [slachtoffer 3] te dwingen, onder bedreiging met geweld door middel van een mes, een geldbedrag af te geven. Deze jongen heeft de Texaco uiteindelijk verlaten zonder buit. [4]
De verdachte heeft bekend dat hij de jongen is geweest die geprobeerd heeft de Texaco te overvallen en dat medeverdachte [medeverdachte] ook betrokken is geweest bij voornoemd feit. [5]
De rechtbank dient te beoordelen hoe voornoemd incident bij de Texaco in Gouda gekwalificeerd moet worden.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, te weten een poging tot afpersing in vereniging, heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen de door de officier van justitie gevorderde wettige en overtuigende bewezenverklaring van de poging tot afpersing.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal de verdachte van het onder 2, eerste cumulatief/alternatief vrijspreken, nu – gelet op de omstandigheid dat de aangeefster tijdens het incident achter glas zat en de verdachte dus niet in de gelegenheid was om zelf geld te pakken – niet is gebleken dat sprake is geweest van een poging tot diefstal met geweld in vereniging, doch van een poging tot afpersing in vereniging, zoals ten laste gelegd onder 2, tweede cumulatief/alternatief.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte dit feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] (namens Texaco), blz. 140 t/m 143;
  • de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 130 en 131, blz. 132 t/m 139 en blz. 245 t/m 258, inhoudende een bekennende verklaring van de verdachte, welke verklaring door de verdachte is bevestigd ter terechtzitting van 10 september 2015.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien – bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de poging tot afpersing van [slachtoffer 3] , werkzaam bij de Texaco, op 19 februari 2015 en dat dit feit als zodanig kan worden gekwalificeerd, zoals ten laste gelegd onder feit 2, tweede cumulatief/alternatief.
Met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 09/837171-15
Ten aanzien van feit 1 [6]
3.3
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 12 maart 2015 in Rotterdam opzettelijk vals geld heeft uitgegeven terwijl hij wist dat het geld vals was (primair), dan wel dat hij opzettelijk vals geld heeft uitgegeven (subsidiair), dan wel dat hij een poging heeft gedaan daartoe (meer subsidiair).
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt en zo ja, op welke wijze dit feit dient te worden gekwalificeerd.
3.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak van het ten laste gelegde, nu dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte wist niet dat het geld vals was, zodat hij niet opzettelijk vals geld heeft uitgegeven.
3.3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen werden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 12 maart 2015 door de beveiliger van de Albert Heijn, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam, op de hoogte gebracht van een aanhouding van een verdachte (naar later bleek: [verdachte] , te weten de verdachte) ter zake het uitgeven van vals geld. [7]
Vervolgens is aan het in beslag genomen bankbiljet van 50 euro forensisch sporenonderzoek verricht. Dit onderzoek wees uit dat het bankbiljet vals was. [8]
De rechtbank stelt op basis van voornoemde stukken vast dat het bankbiljet dat de verdachte heeft uitgegeven bij de Albert Heijn vals was.
Voor de vraag of het onder 1, primair, subsidiair, dan wel meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, is van belang of kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op het uitgeven van het valse geld.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij niet wist dat het geld vals was op het moment dat hij met het bankbiljet betaalde bij de Albert Heijn, aannemelijk, zodat het onder 1 primair ten laste gelegde feit in ieder geval niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Hoewel vast staat dat de verdachte het valse geld heeft uitgegeven en voor de subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten niet van belang is dat de verdachte wist dat het geld vals was, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte bij het uitgeven van het valse geld opzet heeft gehad op de valsheid. Hij heeft het valse geld niet uitgegeven met het oogmerk zich te vrijwaren van schade. Nu het opzet ontbreekt, dient de verdachte ook van de subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 [9]
3.4
Inleiding
Op 12 maart 2015 werd de verdachte aangehouden op grond van een verdenking verboden wapenbezit, omdat in een rugzak een op een vuurwapen gelijkend voorwerp werd aangetroffen, welke rugzak later bleek toe te behoren aan de verdachte. [10] Na onderzoek bleek het te gaan om een imitatievuurwapen, te weten een airsoftpistool (ook wel balletjespistool genoemd). [11]
Hoewel de verdachte in eerste instantie in zijn verhoor bij de politie ontkende dat hij wist dat het balletjespistool in zijn rugzak zat, heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat [betrokkene] het balletjespistool eerder in zijn rugzak had gestopt. [12]
3.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 2 met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] op 12 maart 2015, nummer PL1700-2015095579-4;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van omschrijving Wet Wapens en Munitie, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] op 13 maart 2015, proces-verbaalnummer 2015095579, documentcode 1503130945.OIG;
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van
10 september 2015.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien – bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen van categorie I en dat hij daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, zoals ten laste gelegd onder feit 2.
Ten aanzien van feit 3 (parketnummer 09/837170-15; t.b.g.) [13]
3.5
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met (een) ander(en) op 13 maart 2015 in Boxtel opzettelijk een vals biljet heeft uitgegeven, terwijl hij wist dat dit geld vals was (primair), dan wel opzettelijk een vals biljet heeft uitgegeven (subsidiair), dan wel een poging daartoe heeft gedaan (meer subsidiair).
De verdachte heeft verklaard dat de verdenking juist is en dat hij inderdaad opzettelijk vals geld heeft uitgegeven terwijl hij wist dat het geld vals was. [14]
3.5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.5.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 3 met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever] (namens A.S. Watson Group, Kruidvat), blz. 9 t/m 11;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten, blz. 36;
  • de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 37 t/m 43 en blz. 44 t/m 51, inhoudende een bekennende verklaring, welke verklaring door de verdachte is bevestigd ter terechtzitting van 10 september 2015.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien – bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met anderen opzettelijk als echt en onvervalst uitgeven van geld, waarvan de valsheid hem bij ontvangst bekend was, zoals ten laste gelegd onder feit 3 primair.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 09/857163-15:
hij op 2 maart 2015 te Gouda, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 250 euro toebehorende aan [benadeelde 1] /of [benadeelde 2] welke diefstal werd voorafgegaan door bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welke bedreiging met geweld bestond uit het:
- zeggen van de woorden "geld, geld, geld" en/of "geld, geld, of ik maak jullie af", en
- tonen van een mes aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
- het voor de keel van die [slachtoffer 2] houden van dat mes en
- zeggen van de woorden "ik meen het, ik maak jullie kapot", en
- het richten van het mes op die [slachtoffer 1]
hij op 19 februari 2015 te Gouda, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan Texaco, welke bedreiging met geweld bestond uit het tonen van een mes en roepen van de woorden "geld, geld, ik wil je geld", terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid;
met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 09/837171-15:
hij op 12 maart 2015 te Rotterdam een wapen van categorie I onder 7°, te weten een airsoftpistool (balletjespistool), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
ter berechting gevoegd 09/837170-15
hij op 13 maart 2015 te Boxtel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten heeft uitgegeven bankbiljetten van vijftig euro, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en zijn medeverdachten, toen hij/zij die bankbiljetten ontving(en), bekend was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/857163-15 onder 1, eerste cumulatief/alternatief en onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten en de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/837171-15 onder 1 primair, onder 2 en onder 3 primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld met toepassing van het strafrecht voor minderjarigen tot jeugddetentie voor de duur van 349 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de (bijzondere) voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering), en tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte wordt veroordeeld met toepassing van het jeugdstrafrecht, nu – ondanks de ernst van de feiten – uit de Pro Justitiarapportage is gebleken dat de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft. In deze rapportage is tevens geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was. De raadsvrouw heeft voorts verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, nu bij hem sprake is (geweest) van een moeilijke thuissituatie. Hij heeft veel spijt van de gebeurtenissen, heeft de feiten bekend en hij heeft lange tijd in voorarrest gezeten. Hij verzet zich niet tegen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van het locatiegebod en het elektronische toezicht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van een medewerkster van de Texaco. De verdachte heeft geprobeerd deze medewerkster, onder de dreiging van een mes, te dwingen tot de afgifte van geld. Het is te danken geweest aan de koele houding van het slachtoffer dat het is gebleven bij een poging en dat er niet of nauwelijks schade, dan wel letsel is ontstaan. Desalniettemin is dit een zeer ernstig feit.
Vervolgens heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een dierenspeciaalzaak. Daarbij heeft de verdachte een klant en een medewerkster in de winkel bedreigd met een mes en uiteindelijk een geldbedrag weggenomen uit de kassa.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren. De verdachte heeft door het plegen van voornoemde feiten laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen en gevoel van veiligheid. Bovendien nemen als gevolg van dit soort feiten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Voorts heeft de verdachte een verboden wapen voorhanden gehad. Een dergelijk wapen is geschikt om als (afdreigings)middel te dienen bij het plegen van strafbare feiten en de verdachte heeft, door het wapen voorhanden te hebben, bijgedragen aan de onveiligheid in de samenleving.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk uitgeven van vals geld. Dat is eveneens een ernstig feit waarmee de verdachte een inbreuk heeft gemaakt op de rechtsorde, omdat dit een wezenlijke bedreiging vormt voor betrouwbaar betalingsverkeer.
De rechtbank weegt in de strafmaat voorts mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden eenmaal eerder een straf opgelegd heeft gekregen, en wel voor openlijke geweldpleging.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitiarapport van het psychologisch-pedagogisch onderzoek d.d. 19 augustus 2015, ondertekend door A.C.J. Schrama, GZ-psycholoog/orthopedagoog, en het psychiatrisch onderzoek d.d. 3 september 2015, ondertekend door A.D. Roodbergen, (kinder- en jeugd)psychiater, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in die zin dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis en een dysthyme stoornis. Daarnaast is sprake van ouder-kindrelatieproblematiek. De ziekelijke stoornis en de problemen in de thuissituatie hebben sterke invloed gehad op de ten laste gelegde feiten en de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte beïnvloed. De verdachte verkeerde in een depressieve stemming en zag geen uitweg in zijn situatie. Beïnvloeding door de medeverdachte heeft ook een rol gespeeld. De kans op recidive wordt laag ingeschat, maar gebrek aan copingvaardigheden om problemen binnen het gezin op te lossen en voor zichzelf op te komen kan leiden tot toenemende spanning en destabilisatie en gevolgen voor de depressieve stemming. De verdachte dient verminderd toerekeningsvatbaar te worden geacht. Zowel de psychiater als de psycholoog hebben geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als (bijzondere) voorwaarden:
  • toezicht en begeleiding door Reclassering Nederland;
  • (individuele) behandeling voor de posttraumatische stressstoornis, in de vorm van PMT, EMDR en/of cognitieve gedragstherapie;
  • een vorm van (begeleid) zelfstandig wonen, dan wel dient er voldoende zicht te zijn op de thuissituatie en dient met systeemgerichte behandeling als MST of FFT gewerkt te worden aan de ouder-kindrelatieproblematiek.
Voorts is geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de nog volop in gang zijnde persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte, het gebrek aan vaardigheden en de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland, welk rapport, kort samengevat, het volgende inhoudt:
De reclassering heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de omstandigheid dat de verdachte in het contact jong is voor zijn leeftijd, hij erg beïnvloedbaar is en de benodigde vaardigheden mist om zich zelfstandig staande te kunnen houden. Er is sprake van een langdurig delictverleden en zijn persoonlijkheid is nog niet uitgerijpt. Het toezicht en de begeleiding kunnen door Reclassering Nederland worden uitgevoerd, nu de verdachte binnen de JoVo-aanpak kan worden begeleid in de stappen die hij dient te zetten.
De reclassering heeft geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden meldplicht, behandelverplichting bij De Viersprong of een soortgelijke instelling, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang bij JUZT, Villa Boerenbont, Jan Arends, Wonen4@ll, Kamers met kansen of een soortgelijke instelling, een locatieverbod voor Gouda en een locatiegebod, welke wordt gecontroleerd door middel van elektronisch toezicht, en een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] . De reclassering acht de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden wenselijk.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapportages.
De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten achttien jaar oud. Om die reden geldt voor hem in beginsel het volwassenenstrafrecht. Ingevolge artikel 77c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is het echter mogelijk recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (artikel 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Dit is mogelijk op grond van de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Hoewel de ernst van de feiten zonder meer toepassing van het volwassenstrafrecht en oplegging van een forse gevangenisstraf zouden rechtvaardigen, ziet de rechtbank in de kwetsbare persoon van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Nu dit door bovenvermelde rapportages wordt bevestigd en de rechtbank nog een mogelijkheid voor de verdachte ziet om met toezicht en begeleiding door de reclassering en na te noemen bijzondere voorwaarden zijn problematiek aan te pakken en het recidiverisico te verminderen, zal de rechtbank recht doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen.
De rechtbank volgt grotendeels de strafvordering van de officier van justitie, maar houdt bij het bepalen van de straf, meer dan de officier van justitie, rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden, waarvan de duur gelijk is aan de tijd die door de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts zal een forse voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd, gelet op de ernst van de feiten. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – in tegenstelling tot de officier van justitie – naast voornoemde (on)voorwaardelijke jeugddetentie, geen ruimte voor het opleggen van een werkstraf.
De rechtbank volgt de reclassering in haar advies omtrent de (bijzondere) voorwaarden, met dien verstande dat het locatiegebod en het elektronische toezicht niet worden opgelegd als bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet in deze voorwaarden geen toegevoegde waarde.
Met betrekking tot de bijzondere voorwaarde dat de verdachte wordt verplicht om te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, merkt de rechtbank op dat zij plaatsing in een daklozenopvang uitdrukkelijk niet in het belang van de verdachte acht. In het belang van de ontwikkeling van de verdachte dient zo snel mogelijk een plek voor hem beschikbaar te komen in een voorziening voor begeleid wonen, zodat hij zo snel mogelijk in een dergelijke instelling geplaatst kan worden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte tot de bewezenverklaarde feiten lijkt te zijn gekomen onder meer vanwege zijn persoonlijke problematiek, waarvoor in het kader van de te bepalen bijzondere voorwaarden behandeling nodig is. Met het bestaan van deze problematiek acht de rechtbank de kans op herhaling aanwezig. Omdat er derhalve ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank beslissen dat, gelet op artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht, de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
7.1
Inleiding
[slachtoffer 2] heeft zich in de zaak met parketnummer 09/857163-15 ten aanzien van feit 1 gevoegd als benadeelde partij ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 1.250,-, betreffende immateriële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel hoofdelijk kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,- subsidiair 25 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft zij verzocht om, indien de vordering wordt toegewezen, betaling door de verdachte in termijnen toe te staan en op te leggen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 09/857163-15 onder 1, eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de vordering van [slachtoffer 2] tot immateriële schade in zijn geheel toewijsbaar, te weten voor een bedrag van € 1.250,-.
De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen, nu zij het onwenselijk acht als de verdachte contact heeft met de medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank zal beide verdachten verplichten de helft te betalen en een bedrag van
€ 625,-ten laste van de verdachte toewijzen.
De rechtbank zal voorts de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 september 2015, de datum waarop dit vonnis is uitgesproken.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09/857163-15 onder 1, eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 625,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 2]
De rechtbank ziet, gelet op de omstandigheid dat het bedrag van de vordering voor de rekening van de verdachte is gehalveerd, geen aanleiding een betaling in termijnen op te leggen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] , namens [benadeelde 1]
7.2
Inleiding
[benadeelde 2] heeft zich als eigenaar van [benadeelde 1] in Gouda in de zaak met parketnummer 09/857163-15 ten aanzien van feit 1 gevoegd als benadeelde partij ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.082,-, inhoudende materiële schade, bestaande uit € 500,- voor het weggenomen geld uit de kassa, € 1.000,- aan omzet op een maandag in de dierenspeciaalzaak in Gouda, € 400,- voor een week aan salaris voor [slachtoffer 1] en € 182,- boete bij diefstal.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen voor zover dit betreft een bedrag van € 250,- uit de kassalade, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte dit bedrag heeft weggenomen. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 182,- aan boete voor diefstal is niet voor toewijzing vatbaar, zodat de vordering op dit punt niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De overige posten zijn niet onderbouwd, zodat de officier van justitie zich met betrekking tot dit deel van de vordering heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is voor een bedrag van € 250,-, te weten het bedrag dat door de verdachte uit de kassalade is weggenomen. De overige schade is niet onderbouwd, zodat de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk dient te verklaren, dan wel de vordering dient af te wijzen.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 09/857163-15 onder 1, eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de vordering van [benadeelde 2] tot het bedrag van € 250,-, toewijsbaar, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat door de verdachte een bedrag van € 250,- uit de kassa is weggenomen. De overige posten, te weten de misgelopen omzet, het salaris van [slachtoffer 1] en de boete bij diefstal, zijn, evenals de resterende € 250,- aan weggenomen geld uit de kassa, onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaart in zijn vordering.
De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen, nu zij het onwenselijk acht als de verdachte contact heeft met de medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank zal beide verdachten verplichten de helft te betalen en een bedrag van
€ 125,-ten laste van de verdachte toewijzen.
De rechtbank zal voorts de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 maart 2015, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09/857163-15 onder 1, eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 125,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde 2]

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 209, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/857163-15 onder 2, eerste cumulatief/alternatief en de bij dagvaarding met parketnummer 09/837171-15 onder 1 primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/857163-15 onder 1, eerste cumulatief/alternatief en onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten en de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/837171-15 onder 2 en onder 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/857163-15
Met betrekking tot feit 1, eerste cumulatief/alternatief:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN VAN BEDREIGING MET GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
Met betrekking tot feit 2, tweede cumulatief/alternatief:
POGING TOT AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/837171-15:
Met betrekking tot feit 2:
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
Met betrekking tot feit 3, primair:
OPZETTELIJK ALS ECHTE EN ONVERVALSTE BANKBILJETTEN UITGEVEN WAARVAN DE VALSHEID OF VERVALSING HEM, TOEN HIJ ZE ONTVING, BEKEND WAS;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 349 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
180 DAGENniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland, afdeling JoVo te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door Reclassering Nederland te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Viersprong of een soortgelijke zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- wordt opgenomen in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dat hij wordt verplicht om te verblijven bij JUTZ, Villa Boerebont, Jan Arends, Wonen4@ll, Kamers met kansen of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- wordt verboden om zich binnen de grenzen van de gemeente Gouda te bevinden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- wordt verboden om contact te (laten) leggen met de medeverdachte in de zaak met parketnummer 09/857163-15, te weten [medeverdachte] ;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 625,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 2], een bedrag van
€ 625,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 september 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 625,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
12 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 125,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde 2], een bedrag van
€ 125,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 125,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde 2]
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
2 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Kramer, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015066812, doorgenummerd van blz. 1 t/m 679
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , blz. 14 t/m 26, proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , blz. 27 t/m 30 en proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] , blz. 31 en 32
3.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 130 en 131, proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 132 t/m 137, proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 245 t/m 258 en de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 september 2015
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] (namens de Texaco), blz. 140 t/m 143
5.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 130 en 131, proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 132 t/m 139, proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 245 t/m 258 en de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 september 2015
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1700-2015101014, ongenummerd
7.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1700-2015095492-5
8.Proces-verbaal Forensisch technisch onderzoek vals bankbiljet, nummerPL1700-2015095492-14
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1700-2015101014, ongenummerd
10.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1700-2015095579-4
11.Proces-verbaal van omschrijving Wet Wapens en Munitie, proces-verbaalnummer 2015095579, documentcode 1503130945.OIG
12.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 10 september 2015
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015134018, genummerd van blz. 1 t/m 122
14.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 37 t/m 43, proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 44 t/m 51, en de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 september 2015