ECLI:NL:RBDHA:2015:15083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/807074-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige straatroof en verduistering door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewelddadige straatroven en verduisteringen. De verdachte en haar mededaders hebben op 8 januari 2015 een oudere vrouw beroofd van haar boodschappenkar, waarbij zij geweld en bedreiging met een mes hebben gebruikt. Het slachtoffer heeft gelukkig haar handtas kunnen behouden, maar de materiële schade was aanzienlijk. Daarnaast heeft de verdachte samen met een ander een mobiele telefoon verduisterd van een bekende en heeft zij twee meisjes van dertien jaar oud beroofd van hun telefoons, ook onder bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar jonge leeftijd, zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten die gevoelens van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 180 dagen jeugddetentie, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die direct schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/807074-15
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M.T. de Vaal, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 8 januari 2015 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een boodschappenwagen met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangeefster 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- het roepen 'we willen geld, we willen je tas' en/of
- het duwen en trekken van die [aangeefster 1] en/of
- het tonen van een (groot) mes aan die [aangeefster 1] en daarbij roepen 'ik maak je dood';
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 21 december 2014 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten te leen en/of onder de gehoudenheid het goed terug te geven, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 30 december 2014 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een (of meer) telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 3] en/of [aangeefster 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangeefster 3] en/of [aangeefster 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een mes en/of het houden van een mes voor de buik van die [aangeefster 3] en/of [aangeefster 4] en daarbij te roepen: 'geef mij jouw telefoon';
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 [1]
3.1
Inleiding
Op 8 januari 2015 te Rijswijk is mevrouw [aangeefster 1] (hierna ook: de aangeefster) door meerdere personen, waaronder de verdachte, met gebruik van geweld beroofd van haar boodschappentas.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. Hierover verklaren de aangeefster [2] , de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: de [medeverdachte 1] ) [3] , de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook: de [medeverdachte 2] ) [4] en de verdachte [5] in essentie gelijkluidend.
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte,
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 2] , d.d. 19 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 143 tot en met 147);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 1] , d.d. 18 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 139 tot en met 141);
  • de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de verdachte, d.d. 18 februari 2015 (pagina 121 tot en met 127 en pagina 129 en 130), inhoudende een bekennende verklaring, welke bekennende verklaring ter terechtzitting van 13 augustus 2015 door de verdachte is bevestigd.
Ten aanzien van feit 2 [6]
3.2
Inleiding
Op 21 december 2014 te Rijswijk heeft [aangeefster 2] zijn mobiele telefoon in het bijzijn van de [medeverdachte 1] (hierna ook: de [medeverdachte 1] ) uitgeleend aan de verdachte. De verdachte heeft de mobiele telefoon vervolgens onder zich gehouden en deze zichzelf wederrechtelijk toegeëigend [7] . Zij heeft de mobiele telefoon van [aangeefster 2] vervolgens, volgens plan, samen met de [medeverdachte 1] verkocht.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. Zowel de [medeverdachte 1] [8] als de verdachte [9] heeft bekend dat zij samen een plan hadden bedacht om de mobiele telefoon van [aangeefster 2] te verduisteren om deze vervolgens te kunnen verkopen.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte,
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 1] , d.d. 18 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 135 tot en met 141);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de verdachte, d.d. 18 februari 2015 (pagina 123 tot en met 125), inhoudende een bekennende verklaring, welke bekennende verklaring ter terechtzitting van 13 augustus 2015 door de verdachte is bevestigd.
Ten aanzien van feit 3 [10]
3.3
Inleiding
Op 30 december 2014 te Rijswijk zijn [aangeefster 3] (hierna ook: de [aangeefster 3] ) en
[aangeefster 4] (hierna ook: de [aangeefster 4] ) door de [medeverdachte 1] (hierna ook: de [medeverdachte 1] ), onder bedreiging met geweld beroofd van hun twee mobiele telefoons. De verdachte heeft nauw en bewust met [medeverdachte 1] samengewerkt om die beroving mogelijk te maken.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. Hierover verklaren de [aangeefster 3] [11] , de [aangeefster 4] [12] , de [medeverdachte 1] [13] en de verdachte [14] in essentie gelijkluidend.
3.3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte,
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte,
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 1] , d.d. 18 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 141);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de verdachte, d.d. 18 februari 2015 (pagina 125 en 126), inhoudende een bekennende verklaring, welke bekennende verklaring ter terechtzitting van 13 augustus 2015 door de verdachte is bevestigd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij op 8 januari 2015 te Rijswijk tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een boodschappenwagen met inhoud, toebehorende aan [aangeefster 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangeefster 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- het roepen 'we willen geld, we willen je tas' en
- het duwen en trekken van die [aangeefster 1] en
- het tonen van een (groot) mes aan die [aangeefster 1] ;
2.
zij op 21 december 2014 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een mobiele telefoon, toebehorende aan [aangeefster 2] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten onder de gehoudenheid het goed terug te geven, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
zij op 30 december 2014 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee telefoons, toebehorende aan [aangeefster 3] en [aangeefster 4] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [aangeefster 3] en [aangeefster 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit het tonen van een mes en daarbij te roepen: 'geef mij jouw telefoon'.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding ten laste gelegde – met toepassing van het strafrecht voor minderjarigen – zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien de aard van de delicten en de persoon van de verdachte, het jeugdstrafrecht op de feiten dient te worden toegepast. Hij heeft oplegging van een straf overeenkomstig de eis van de officier van justitie bepleit. Het gaat inmiddels beter met de verdachte en zij werkt hard aan een betere toekomst. Zij heeft haar excuses aangeboden aan de slachtoffers, dan wel getracht dit te doen. De verdachte wenst haar medewerking te verlenen aan een behandeling. Zij kan zich vinden in een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, maar het liefst zonder elektronisch toezicht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof bij een oudere vrouw. Het slachtoffer is daarbij van achteren benaderd door de verdachte en haar twee mededaders. Zij droegen messen bij zich en hebben onder dreiging daarvan en met geweld het slachtoffer beroofd van haar boodschappenkar, waarbij ook nog – zij het tevergeefs – is getracht het hengsel van de handtas die het slachtoffer bij zich droeg door te snijden. Kortom, een zeer gewelddadige straatroof, waarbij het aan de koelbloedigheid van het slachtoffer is te danken, dat zij niet beroofd is van haar handtas en de materiële schade beperkt is gebleven tot een boodschappenkar met vuile was, die overigens zonder pardon in de sloot is gegooid.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de straatroof van twee meisjes van dertien jaar oud, terwijl één van die meisjes verdachte al negen jaar kende en haar beschouwde als vriendin. Zij waren door de verdachte in de val gelokt en werden in de avond in het donker in het bos benaderd door de medeverdachte. De slachtoffers hebben onder de dreiging van een mes door de medeverdachte hun telefoons afgegeven, waarbij zij gelukkig met de schrik zijn weggekomen. Uit de slachtofferverklaring van de [aangeefster 3] blijkt dat zij nog steeds veel last ondervindt van de gebeurtenis. Zij voelt zich bang in het donker en is liever niet alleen thuis. Op straat schrikt zij van mensen en haar ouders zijn meer bezorgd dan voor het incident. Zij voelt zich vreselijk verraden door haar vriendin en kan mensen niet meer goed vertrouwen.
Dergelijke gewelddadige berovingen zijn zeer ernstig en veroorzaken sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Bovendien geven zij blijk van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Verder heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de verduistering van een mobiele telefoon. Zij heeft tevoren samen met de medeverdachte een plan opgesteld en besproken hoe de buit zou worden bemachtigd en verdeeld. Ook hier betrof het slachtoffer een goede bekende van de verdachte en de medeverdachte.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor belediging en bedreiging van een politieambtenaar. Van deze veroordeling liep verdachte in een proeftijd, hetgeen haar er kennelijk niet van heeft kunnen weerhouden de bewezenverklaarde feiten te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland d.d. 27 mei 2015. Blijkens dit rapport is bij de verdachte sprake van een negatief sociaal netwerk en financiële problemen. Dit heeft ook een rol gespeeld in de aanloop naar de ten laste gelegde feiten. In het verleden is de verdachte gediagnosticeerd met ADHD en ODD, waardoor zij zich agressief kan uiten en moeite heeft met het accepteren van gezag. Nader onderzoek naar de relatie van de problematiek tot het delictgedrag is wenselijk. Een zelfstandig inkomen, stabiele huisvesting en een passende dagbesteding kunnen helpen om recidive te voorkomen. De reclassering heeft geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
Ter zitting is namens de reclassering een strafadvies uitgebracht. De verdachte heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden tijdens de voorlopige hechtenis. Deze strenge voorwaarden maken dat het thans beter gaat met de verdachte. De reclassering heeft geadviseerd om een voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan dezelfde voorwaarden te verbinden als de voorwaarden die tijdens de voorlopige hechtenis zijn opgelegd. Desgevraagd heeft de deskundige verklaard dat het alcoholverbod niet zo nodig lijkt te zijn voor de verdachte, maar het cannabisverbod wel. Ook heeft de deskundige verklaard dat de structuur die het elektronisch toezicht met een enkelband thans biedt, nog een meerwaarde heeft, maar niet noodzakelijk is.
De rechtbank zal het gegeven advies grotendeels volgen. De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten (net) achttien jaar oud. Om die reden geldt voor haar in beginsel het volwassenenstrafrecht. Ingevolge artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het echter mogelijk recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (artikel 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Dit is mogelijk op grond van de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Hoewel de ernst van de feiten zonder meer toepassing van het volwassenstrafrecht en oplegging van een forse gevangenisstraf zouden rechtvaardigen, ziet de rechtbank in de kwetsbare persoon van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Nu dit door bovenvermelde rapportage van de reclassering wordt bevestigd en de rechtbank nog een mogelijkheid voor de verdachte ziet om met toezicht en begeleiding door de reclassering en na te noemen bijzondere voorwaarden haar problematiek aan te pakken en het recidiverisico te verminderen, zal de rechtbank recht doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie zal gelijk zijn aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens zal een deel voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering is voorgesteld, maar zonder alcoholverbod en ook zonder elektronische controle nu de verdachte reeds gedurende een periode van drie maanden elektronische controle heeft gehad en de rechtbank onvoldoende aanleiding ziet deze nog langer te laten voortduren.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van de vordering van [aangeefster 2]
7.1
Inleiding
[aangeefster 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 600,05. De vordering tot schadevergoeding bestaat geheel uit materiële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 200,- subsidiair 4 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 2] .
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2] op het standpunt gesteld dat deze moet worden afgewezen omdat de factuur niet op naam van de benadeelde staat, maar op naam van [naam] . Het slachtoffer heeft dus geen schade geleden. Voorts blijkt uit de factuur niet dat het toestel in zijn geheel is betaald, dan wel maandelijks wordt betaald. Het abonnement is in ieder geval drie maanden voor het ten laste gelegde feit afgesloten, zodat reeds drie maanden zijn betaald. De vordering is te ingewikkeld en het vragen van een nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, aldus de raadsman.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de vordering van [aangeefster 2] tot het bedrag van € 400,-, toewijsbaar, nu het abonnement van [aangeefster 2] vlak voor het onder 2 bewezenverklaarde feit was afgesloten en de telefoon nieuw was. Hoewel het abonnement van de benadeelde partij door liep, heeft hij wel een nieuwe telefoon moeten aanschaffen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen, nu zij het onwenselijk acht als de verdachte contact heeft met de [medeverdachte 1] . De rechtbank zal beide verdachten verplichten de helft te betalen en een bedrag van
€ 200,-ten laste van de verdachte toewijzen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 200,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 2].
Ten aanzien van de vordering van [aangeefster 3]
7.2
Inleiding
[aangeefster 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.104,57. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 204,57, bestaande uit de posten Samsung Galaxy S3 telefoon en telefoonkosten, en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 900,-.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,-, te weten € 100,- voor de telefoon en
€ 900,- voor de immateriële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,- subsidiair 20 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 3] .
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3] op het standpunt gesteld dat de telefoonkosten van € 4,57 zijn gemaakt door de moeder van het slachtoffer en niet door [aangeefster 3] zelf, zodat dit deel moet worden afgewezen. De gevorderde immateriële schadevergoeding is te hoog als wordt gekeken naar vergelijkbare zaken. De raadsman heeft ervoor gepleit dat de rechtbank voor wat betreft de immateriële schade aansluiting zoekt bij een vergelijkbare zaak, zoals in de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 6 januari 2009 (uitspraaknummer 1.264, Smartengeldgids), te weten een bedrag van € 250,-. De rol van de verdachte in het onder 3 ten laste gelegde feit was kleiner dan de rol van de medeverdachte. Indien mogelijk zou de verdachte graag zien dat de rechtbank, bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, een betaling in termijnen toestaat.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering van [aangeefster 3] tot het bedrag van € 600,- toewijsbaar, te weten € 100,- voor de – relatief oude en beschadigde – telefoon en € 500,- voor de immateriële schade. In de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie (rechtbank Maastricht, 9 augustus 2006, 03/700231-06) was sprake van een incident onder andere, ernstigere, omstandigheden, zodat de immateriële schadevergoeding in onderhavige zaak lager wordt vastgesteld.
De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen, nu zij het onwenselijk acht als de verdachte contact heeft met de [medeverdachte 1] . De rechtbank zal beide verdachten verplichten de helft te betalen en een bedrag van
€ 300,-ten laste van de verdachte toewijzen.
De rechtbank zal voorts de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 augustus 2015, de datum waarop dit vonnis is uitgesproken.
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 300,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 3].
Ten aanzien van de vordering van [aangeefster 4]
7.3
Inleiding
[aangeefster 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.400,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 500,-, bestaande uit de post IPhone 5, en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 900,-.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.100,-, te weten € 200,- voor de telefoon en
€ 900,- voor de immateriële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.100,- subsidiair 22 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 4] .
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 4] in redelijkheid dient te worden toegewezen. De raadsman heeft ervoor gepleit dat de rechtbank voor wat de immateriële schadevergoeding aansluiting zoekt bij een vergelijkbare zaak, zoals in de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 6 januari 2009 (uitspraaknummer 1.264, Smartengeldgids), te weten een bedrag van € 250,-. De rol van de verdachte in het onder 3 ten laste gelegde feit was kleiner dan de rol van de medeverdachte.
Indien mogelijk zou de verdachte graag zien dat de rechtbank, bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, een betaling in termijnen toestaat.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering van [aangeefster 4] tot het bedrag van € 900,- toewijsbaar, te weten € 400,- voor de telefoon en € 500,- voor de immateriële schade. In de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie (rechtbank Maastricht, 9 augustus 2006, 03/700231-06) is sprake van een incident onder andere, ernstigere, omstandigheden, zodat de immateriële schadevergoeding in onderhavige zaak lager wordt vastgesteld. De vordering is voor voornoemd deel voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen, nu zij het onwenselijk acht als de verdachte contact heeft met de [medeverdachte 1] . De rechtbank zal beide verdachten verplichten de helft te betalen en een bedrag van
€ 450,-ten laste van de verdachte toewijzen.
De rechtbank zal voorts de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 augustus 2015, de datum waarop dit vonnis is uitgesproken.
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 450,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[medeverdachte 1].
De rechtbank zal het verzoek van verdachte om betaling in termijnen mogelijk te maken afwijzen, omdat de wet daarvoor geen ruimte biedt.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de haar bij dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
ten aanzien van feit 2:
VERDUISTERING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
ten aanzien van feit 3:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN BEDREIGING MET GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 180 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
80 DAGENniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- haar medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door Reclassering Nederland te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Waag of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor verslavingsproblematiek;
- gedurende de proeftijd haar medewerking zal verlenen aan een traject gericht op begeleid wonen;
- zich houdt aan de afspraken en regels ten aanzien van dagbesteding, zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en zich ten behoeve van de naleving van dit verbod verplicht tot medewerking aan urinecontroles;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact heeft met de medeverdachte in deze zaak, te weten [medeverdachte 1] ;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van de vordering van [aangeefster 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 2] toe tot een bedrag van € 200,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangeefster 2], een bedrag van
€ 200,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 200,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
4 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangeefster 3] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 3] toe tot een bedrag van € 300,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangeefster 3], een bedrag van
€ 300,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 300,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 3];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
6 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangeefster 4] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 4] toe tot een bedrag van € 450,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangeefster 4], een bedrag van
€ 450,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 450,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 4];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
9 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Baaij, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. E.M.A. Vinken, rechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015052055, doorgenummerd van blz. 1 t/m 159
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster 1] , blz. 107 en 108
3.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] , blz. 139 t/m 141
4.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] , blz. 144 t/m 147
5.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 126 en 127 en proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 129 en 130
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015052055, doorgenummerd van blz. 1 t/m 159
7.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster 2] , blz. 44
8.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] , blz. 135 t/m 141
9.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 123 t/m 125
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015052055, doorgenummerd van blz. 1 t/m 159
11.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster 3] , blz. 46 t/m 50 en proces-verbaal verhoor [aangeefster 3] , blz. 53 en 54
12.Proces-verbaal van aangifte door [naam] , namens [aangeefster 4] , blz. 56 t/m 58
13.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] , blz. 141
14.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 125 en 126