ECLI:NL:RBDHA:2015:15082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/817485-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige straatroof op oudere vrouw met messen door meerdere verdachten

Op 27 augustus 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met anderen een gewelddadige straatroof heeft gepleegd op een oudere vrouw. De verdachte, geboren in 1996, was op het moment van de feiten net achttien jaar oud en werd beschuldigd van diefstal met geweld. De straatroof vond plaats op 8 januari 2015 in Rijswijk, waar de verdachte en zijn mededaders de vrouw van achteren benaderden, gewapend met messen. Onder bedreiging en met geweld hebben zij haar boodschappenkar afgenomen, waarbij ook geprobeerd werd haar handtas te stelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de vrouw hebben bedreigd met de woorden 'we willen geld, we willen je tas' en dat zij haar hebben geduwd en getrokken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verdachte heeft bekend. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 150 dagen geëist, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verleden met depressiviteit en cannabisverslaving. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de kwetsbaarheid van de verdachte en de mogelijkheid tot behandeling. De verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie en moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling voor zijn verslaving en toezicht door de jeugdreclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/817485-15
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres] ,
doch thans preventief gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. G. van der Steen, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 januari 2015 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een boodschappenwagen met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- het roepen 'we willen geld, we willen je tas' en/of
- het duwen en trekken van die [aangeefster] en/of
- het tonen van een (groot) mes aan die [aangeefster] en daarbij roepen 'ik maak je dood';
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 8 januari 2015 te Rijswijk is mevrouw [aangeefster] (hierna ook: de aangeefster) door meerdere personen, waaronder de verdachte, met gebruik van geweld beroofd van haar boodschappentas.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. Hierover verklaren de aangeefster [2] , de verdachte [3] de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: de [medeverdachte 1] ) [4] en de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook: de [medeverdachte 2] ) [5] in essentie gelijkluidend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte,
  • de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 1] , d.d. 18 februari 2015 (pagina 121 tot en met 127 en pagina 129 en 130), inhoudende een bekennende verklaring;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 2] , d.d. 18 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 139 tot en met 141);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de verdachte, d.d. 19 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 143 tot en met 147), welke bekennende verklaring ter terechtzitting van 13 augustus 2015 door de verdachte is bevestigd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 8 januari 2015 te Rijswijk tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een boodschappenwagen met inhoud, toebehorende aan [aangeefster] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het roepen 'we willen geld, we willen je tas' en
- het duwen en trekken van die [aangeefster] en
- het tonen van een (groot) mes aan die [aangeefster] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld – met toepassing van het strafrecht voor minderjarigen – tot jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door GGZ Reclassering Palier (verder: de reclassering) en dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het strafrecht voor minderjarigen op de verdachte dient te worden toegepast. Daarnaast dient de rechtbank in de strafmaat rekening te houden met de proceshouding van de verdachte, het feit dat hij first offender is, dat hij een ondergeschikte rol heeft gehad in het geheel en dat sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Namens de verdachte heeft de raadsman ingestemd met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof bij een oudere vrouw. Het slachtoffer is daarbij van achteren benaderd door de verdachte en zijn twee mededaders. Zij droegen messen bij zich en hebben onder dreiging daarvan en met geweld het slachtoffer beroofd van haar boodschappenkar, waarbij ook nog – zij het tevergeefs – is getracht het hengsel van de handtas die het slachtoffer bij zich droeg door te snijden. Kortom, een zeer gewelddadige straatroof, waarbij het aan de koelbloedigheid van het slachtoffer is te danken, dat zij niet beroofd is van haar handtas en de materiële schade beperkt is gebleven tot een boodschappenkar met vuile was, die overigens zonder pardon in de sloot is gegooid.
Blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie is de verdachte in het verleden niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van GGZ Reclassering Palier d.d.
11 augustus 2015, waarin wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Doordat de verdachte first offender is en is geconstateerd dat hij nauwelijks zijn eigen gedrag kan organiseren, impulsief gedrag vertoont en behoeftig is aan sturing, wordt reclasseringstoezicht met bijpassende behandelverplichting in een pedagogisch kader meer passend bevonden. Blijkens voornoemd rapport kent de verdachte een belast verleden en kampte hij met depressiviteit en suïcidegedachten. Bovendien is hij bekend met een cannabisverslaving.. Het middelengebruik is delictgerelateerd. Ten tijde van het plegen van het onderhavige feit was verdachte onder invloed van cannabis. Het recidiverisico wordt laag tot gemiddeld ingeschat. De prioriteit ligt bij het vinden van huisvesting. Het is niet wenselijk dat de verdachte bij zijn moeder gaat wonen. Anderzijds hecht de rechtbank belang aan het feit dat de verdachte is overgegaan naar het volgend schooljaar en hij een duidelijke wens voor de toekomst heeft, namelijk het volgen van een opleiding voor treinmachinist. Gelet op de problematiek wordt een vorm van begeleid wonen met 24-uurszorg geadviseerd. De jeugdreclassering kan een pedagogische aanpak inzetten. Behandeling omtrent middelengebruik en het emotionele welzijn van de verdachte is geïndiceerd om het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapport en overweegt als volgt. De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit net achttien jaar oud. Om die reden geldt voor hem in beginsel het volwassenenstrafrecht. Ingevolge artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het echter mogelijk recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (artikel 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Dit is mogelijk op grond van de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Hoewel de ernst van het feit zonder meer toepassing van het volwassenstrafrecht en oplegging van een forse gevangenisstraf zou rechtvaardigen, ziet de rechtbank in de kwetsbare persoon van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Nu dit door bovenvermelde rapportage van de reclassering wordt bevestigd en de rechtbank nog een mogelijkheid voor de verdachte ziet om met toepassing van de behandelverplichting in het pedagogisch kader zijn problematiek aan te pakken en het recidiverisico te verminderen, zal de rechtbank recht doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Het onvoorwaardelijke deel daarvan zal gelijk zijn aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens zal een deel voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering is geadviseerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte tot het bewezenverklaarde feit lijkt te zijn gekomen onder meer vanwege zijn persoonlijke problematiek, waarvoor in het kader van de te bepalen bijzondere voorwaarden behandeling dient plaats te vinden. Met het bestaan van deze problematiek acht de rechtbank de kans op herhaling aanwezig. Omdat er derhalve ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank beslissen dat, gelet op artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht, de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 150 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
45 DAGENniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van het Palmhuis of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn cannabisverslaving en de directe samenhang van zijn emotionele welzijn met het criminele gedrag;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten bij Stichting DOOR of een soortgelijke instelling en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.A. Vinken, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. M.F. Baaij, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015052055, doorgenummerd van blz. 1 t/m 159
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] , blz. 107 en 108
3.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 144 t/m 147
4.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] , blz. 126 en 127 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , blz. 129 en 130
5.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] , blz. 139 t/m 141