ECLI:NL:RBDHA:2015:15081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/817484-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd na gewelddadige straatroof en verduistering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewelddadige straatroven en verduisteringen. De verdachte, geboren in 1997, heeft op 8 januari 2015 een oudere vrouw beroofd van haar boodschappenkar, waarbij geweld en bedreiging met een mes zijn gebruikt. Daarnaast heeft hij samen met een medeverdachte twee meisjes van dertien jaar oud beroofd van hun mobiele telefoons onder bedreiging van geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, al eerder veroordeeld was voor vergelijkbare feiten en dat hij in het verleden een gedragsbeïnvloedende maatregel had ondergaan. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft besloten om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals behandeling voor verslavingsproblematiek. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot 49 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die slachtoffer zijn geworden van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/817484-15
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 januari 2015 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een boodschappenwagen met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangeefster 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- het roepen 'we willen geld, we willen je tas' en/of
- het duwen en trekken van die [aangeefster 1] en/of
- het tonen van een (groot) mes aan die [aangeefster 1] en daarbij roepen 'ik maak je dood'
- het met een mes het hengsel van de tas van die [aangeefster 1] snijden;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 december 2014 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten te leen en/of onder de gehoudenheid het goed terug te geven, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 30 december 2014 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een (of meer) telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 3] en/of [aangeefster 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangeefster 3] en/of [aangeefster 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een mes en/of het houden van een mes voor de buik van die [aangeefster 3] en/of [aangeefster 4] en daarbij te roepen: 'geef mij jouw telefoon';
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 [1]
3.1
Inleiding
Op 8 januari 2015 te Rijswijk is mevrouw [aangeefster 1] (hierna ook: de aangeefster) door meerdere personen, waaronder de verdachte, met gebruik van geweld beroofd van haar boodschappentas.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. Hierover verklaren de aangeefster [2] , de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: de [medeverdachte 1] ) [3] , de [medeverdachte 2] (hierna ook: de [medeverdachte 2] ) [4] en de verdachte [5] in essentie gelijkluidend.
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte,
  • de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 1] , d.d. 18 februari 2015 (pagina 121 tot en met 127 en pagina 129 en 130), inhoudende een bekennende verklaring;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 2] , d.d. 19 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 143 tot en met 147);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de verdachte, d.d. 18 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 139 tot en met 141), welke bekennende verklaring ter terechtzitting van 13 augustus 2015 door de verdachte is bevestigd.
Ten aanzien van feit 2 [6]
3.2
Inleiding
Op 21 december 2014 te Rijswijk heeft [aangeefster 2] zijn mobiele telefoon in het bijzijn van de verdachte uitgeleend aan de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: de [medeverdachte 1] ). Zij heeft de mobiele telefoon vervolgens onder zich gehouden en deze zichzelf wederrechtelijk toegeëigend [7] . Zij heeft de mobiele telefoon van [aangeefster 2] vervolgens, volgens plan, samen met de verdachte verkocht.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. Zowel de [medeverdachte 1] [8] als de verdachte [9] heeft bekend dat zij samen een plan hadden bedacht om de mobiele telefoon van [aangeefster 2] te verduisteren om deze vervolgens te kunnen verkopen.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte,
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 1] , d.d. 18 februari 2015 (pagina 123 tot en met 125), inhoudende een bekennende verklaring;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de verdachte, d.d. 18 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 135 tot en met 141), welke bekennende verklaring ter terechtzitting van 13 augustus 2015 door de verdachte is bevestigd.
Ten aanzien van feit 3 [10]
3.3
Inleiding
Op 30 december 2014 te Rijswijk zijn [aangeefster 3] (hierna ook: de [aangeefster 3] ) en
[aangeefster 4] (hierna ook: de [aangeefster 4] ) door verdachte, onder bedreiging met geweld beroofd van hun twee mobiele telefoons. Verdachte heeft hiertoe nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte 1] .
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. Hierover verklaren de [aangeefster 3] [11] , de [aangeefster 4] [12] , de [medeverdachte 1] (hierna ook: de [medeverdachte 1] ) [13] en de verdachte [14] in essentie gelijkluidend.
3.3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte,
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte,
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 1] , d.d. 18 februari 2015 (pagina 125 en 126), inhoudende een bekennende verklaring;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de verdachte, d.d. 18 februari 2015, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 141), welke bekennende verklaring ter terechtzitting van 13 augustus 2015 door de verdachte is bevestigd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 8 januari 2015 te Rijswijk tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een boodschappenwagen met inhoud, toebehorende aan [aangeefster 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangeefster 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken , welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- het roepen 'we willen geld, we willen je tas' en
- het duwen en trekken van die [aangeefster 1] en
- het tonen van een (groot) mes aan die [aangeefster 1] en
- het met een mes het hengsel van de tas van die [aangeefster 1] snijden;
2.
hij op 21 december 2014 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een mobiele telefoon, toebehorende aan [aangeefster 2] , welk goed zijn mededader anders dan door misdrijf, te weten onder de gehoudenheid het goed terug te geven, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op 30 december 2014 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee telefoons, toebehorende aan [aangeefster 3] en [aangeefster 4] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [aangeefster 3] en [aangeefster 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit het tonen van een mes en daarbij te roepen: 'geef mij jouw telefoon';
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 49 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: de PIJ-maatregel) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van de officier van justitie geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen. Wel heeft zij de vraag gesteld of een voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de duur van een jaar goed zou zijn. De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de rechtbank in de strafmaat rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft concrete plannen om aan zijn toekomst te werken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof bij een oudere vrouw. Het slachtoffer is daarbij van achteren benaderd door de verdachte en haar twee mededaders. Zij droegen messen bij zich en hebben onder dreiging daarvan en met geweld het slachtoffer beroofd van haar boodschappenkar, waarbij ook nog – zij het tevergeefs – is getracht het hengsel van de handtas die het slachtoffer bij zich droeg door te snijden. Kortom, een zeer gewelddadige straatroof, waarbij het aan de koelbloedigheid van het slachtoffer is te danken, dat zij niet beroofd is van haar handtas en de materiële schade beperkt is gebleven tot een boodschappenkar met vuile was, die overigens zonder pardon in de sloot is gegooid.
Verder heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de straatroof van twee meisjes van dertien jaar oud, terwijl één van die meisjes de [medeverdachte 1] al negen jaar kende en haar beschouwde als vriendin. Zij waren door de medeverdachte in de val gelokt en werden in de avond in het donker in het bos benaderd door de verdachte. De slachtoffers hebben onder de dreiging van een mes door de verdachte hun telefoons afgegeven, waarbij zij gelukkig met de schrik zijn weggekomen. Uit de slachtofferverklaring van de aangeefster [aangeefster 3] blijkt dat zij nog steeds veel last ondervindt van de gebeurtenis. Zij voelt zich bang in het donker en is liever niet alleen thuis. Op straat schrikt zij van mensen en haar ouders zijn meer bezorgd dan voor het incident. Zij voelt zich vreselijk verraden door haar vriendin en kan mensen niet meer goed vertrouwen.
Dergelijke berovingen zijn zeer ernstig en veroorzaken sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Bovendien geven zij blijk van gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de verduistering van een mobiele telefoon. Hij heeft tevoren samen met de medeverdachte een plan opgesteld en besproken hoe de buit zou worden bemachtigd en verdeeld. Ook hier betrof het slachtoffer een vriend, dan wel goede bekende van de verdachte en de medeverdachte.
Documentatie
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds meerdere keren is veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsdelicten, waaronder straatroven. Voor een eerdere straatroof heeft de verdachte bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank op
16 januari 2014, onherroepelijk geworden op 31 januari 2014, een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd gekregen voor de duur van 12 maanden, welke hij met succes heeft afgerond. Niettemin heeft hij, terwijl hij nog in zijn proeftijd liep, de onderhavige feiten gepleegd.
Adviezen
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport omtrent het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 10 juni 2015. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychiatrisch onderzoek. Blijkens voornoemd rapport is de verdachte geneigd de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag bij anderen te leggen. Hij is vanuit zijn problematiek onvoldoende in staat om te gaan met een grote mate van vrijheid en houdt hierbij onvoldoende rekening met de behoeften van anderen, maar ook met zijn eigen belangen op de langere termijn. De verdachte handelt vooral uit onmiddellijke behoeftebevrediging en persoonlijk gewin lijkt zijn drijfveer. De behoefte aan cannabisgebruik lijkt ook een rol te hebben gespeeld. In het rapport wordt geadviseerd om uit te gaan van enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid bij de verdachte. Door narcistische en antisociale trekken is de verdachte minder in staat rekening te houden met anderen. Dit verhoogt de kans op recidive. Er is voorts sprake van een antisociale vriendenkring en/of kennissenkring.
Om de ontwikkeling van de verdachte zo gunstig mogelijk te beïnvloeden en de kans op recidive zoveel mogelijk te beperken, wordt geadviseerd een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een psychotherapeutische behandeling.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad d.d. 17 juli 2015. Blijkens voornoemd rapport zijn veel risicofactoren geconstateerd, waardoor behandeling van de verdachte noodzakelijk is. Binnen deze behandeling is het belangrijk dat gewerkt wordt aan onder andere de hechtingsproblematiek, frustraties, agressie en het empatisch vermogen. Ondanks de positieve afronding van de gedragsbeïnvloedende maatregel, is de verdachte gerecidiveerd, hetgeen de Raad zorgen baart. Hierdoor is de kans op recidive verhoogd aanwezig.
De Raad heeft geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat dit in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Jeugddetentie is gelet op het huidige hulpverleningstraject en mogelijke doorkruising van de positieve lijn niet wenselijk. In het kader van het traject ITB-harde kern heeft de verdachte laten zien dat hij gemotiveerd en leerbaar is. Ook heeft hij elektronisch toezicht. De verwachting is dat de motivatie snel zal afnemen op het moment dat deze trajecten worden afgerond, zodat intensief toezicht en behandeling gedurende langere tijd is geïndiceerd. Middels behandeling bij de Waag of het Palmhuis kan individuele behandeling gericht op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling worden aangeboden. Daarnaast is toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, dan wel Palier reclassering, gericht op het gebied van psychiatrie en verslaving, aangewezen.
Ter terechtzitting is namens de Raad in aanvulling op het rapport verklaard dat de ernst van de situatie nog niet goed tot de verdachte is doorgedrongen. Hij is de avond voor de zitting zonder toestemming weg geweest en er is telkens sprake van discussies met de verdachte. Het is van belang dat naast de in het rapport geadviseerde voorwaarden als bijzondere voorwaarden wordt opgelegd dat de verdachte voor zijn verslavingsproblematiek een verplichte behandeling ondergaat bij de Brijder.
Ter terechtzitting is namens Stichting Jeugdbescherming west, afdeling jeugdreclassering (verder: de jeugdreclassering) verklaard dat het opzetten van een behandeling moeizaam verloopt als de verdachte ontkent dat hij blowt. Hij kan ook slecht omgaan met vrijheden. De dagbesteding van de verdachte is positief en hij gaat binnenkort starten met een opleiding. Hij staat op de wachtlijst voor behandeling bij de Waag. De jeugdreclassering acht het ook van belang dat drugshulpverlening bij de Brijder als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. De jeugdreclassering staat achter het advies om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat al veel hulpverleningsopties zijn ingezet en dit de laatste mogelijkheid is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het gegeven advies volgen.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog en de Raad in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van voornoemde rapporten, een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is. Gelet op de ernst van de problematiek van de verdachte, de middelen die in het verleden reeds zijn ingezet en de omstandigheid dat sprake is van een verhoogd risico op recidive, ziet de rechtbank aanleiding de voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren conform de eis van de officier van justitie. Daarbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals voorgesteld door de Raad en de jeugdreclassering.
De rechtbank overweegt dat de (voorwaardelijke) PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht voorts een jeugddetentie voor de duur die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank stelt vast dat de verdachte tot de bewezenverklaarde feiten lijkt te zijn gekomen onder meer vanwege zijn persoonlijke problematiek, waarvoor in het kader van de te bepalen bijzondere voorwaarden behandeling nodig is. Met het bestaan van deze problematiek acht de rechtbank de kans op herhaling aanwezig. Omdat er derhalve ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank beslissen dat, gelet op artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht, de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van de vordering van [aangeefster 2]
7.1
Inleiding
[aangeefster 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 600,05. De vordering tot schadevergoeding bestaat geheel uit materiële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 200,- subsidiair 4 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 2] .
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2] te hoog is. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij de telefoon heeft gekregen bij het afgesloten abonnement. Voorts is niet duidelijk of de verzekering een deel van de kosten heeft vergoed.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de vordering van [aangeefster 2] tot het bedrag van € 400,-, toewijsbaar, nu het abonnement van [aangeefster 2] vlak voor het onder 2 bewezenverklaarde feit was afgesloten en de telefoon nieuw was. Hoewel het abonnement van de benadeelde partij door liep, heeft hij wel een nieuwe telefoon moeten aanschaffen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen, nu zij het onwenselijk acht als de verdachte contact heeft met de [medeverdachte 1] . De rechtbank zal beide verdachten verplichten de helft te betalen en een bedrag van
€ 200,-ten laste van de verdachte toewijzen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 200,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 2].
Ten aanzien van de vordering van [aangeefster 3]
7.2
Inleiding
[aangeefster 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.104,57. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 204,57, bestaande uit de posten Samsung Galaxy S3 telefoon en telefoonkosten, en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 900,-.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,-, te weten € 100,- voor de telefoon en
€ 900,- voor de immateriële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,- subsidiair 20 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 3] .
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3] te hoog is. Uit de verklaring van de benadeelde partij bij de politie blijkt dat haar telefoon ernstig beschadigd was aan het scherm en aan de zijkant. De telefoon was reeds een jaar oud ten tijde van het incident. De gevorderde immateriële schade is gelet op de gebeurtenissen en de reactie van de slachtoffers veel te hoog.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering van [aangeefster 3] tot het bedrag van € 600,- toewijsbaar, te weten € 100,- voor de – relatief oude en beschadigde – telefoon en € 500,- voor de immateriële schade. In de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie (rechtbank Maastricht, 9 augustus 2006, 03/700231-06) was sprake van een incident onder andere, ernstigere, omstandigheden, zodat de immateriële schadevergoeding in onderhavige zaak lager wordt vastgesteld.
De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen, nu zij het onwenselijk acht als de verdachte contact heeft met de [medeverdachte 1] . De rechtbank zal beide verdachten verplichten de helft te betalen en een bedrag van
€ 300,-ten laste van de verdachte toewijzen.
De rechtbank zal voorts de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 augustus 2015, de datum waarop dit vonnis is uitgesproken.
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 300,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 3].
Ten aanzien van de vordering van [aangeefster 4]
7.3
Inleiding
[aangeefster 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.400,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 500,-, bestaande uit de post IPhone 5, en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 900,-.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.100,-, te weten € 200,- voor de telefoon en
€ 900,- voor de immateriële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.100,- subsidiair 22 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 4] .
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 4] te hoog is. Uit de vordering blijkt niet hoeveel de telefoon van de benadeelde partij heeft gekost. De gevorderde immateriële schade is gelet op de gebeurtenissen en de reactie van de slachtoffers veel te hoog.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering van [aangeefster 4] tot het bedrag van € 900,- toewijsbaar, te weten € 400,- voor de telefoon en € 500,- voor de immateriële schade. In de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie (rechtbank Maastricht, 9 augustus 2006, 03/700231-06) is sprake van een incident onder andere, ernstigere, omstandigheden, zodat de immateriële schadevergoeding in onderhavige zaak lager wordt vastgesteld. De vordering is voor voornoemd deel voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal de betalingsverplichting niet hoofdelijk opleggen, nu zij het onwenselijk acht als de verdachte contact heeft met de [medeverdachte 1] . De rechtbank zal beide verdachten verplichten de helft te betalen en een bedrag van
€ 450,-ten laste van de verdachte toewijzen.
De rechtbank zal voorts de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 augustus 2015, de datum waarop dit vonnis is uitgesproken.
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 450,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 4].
De rechtbank zal het verzoek van verdachte om betaling in termijnen mogelijk te maken afwijzen, omdat de wet daarvoor geen ruimte biedt.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN/OF BEDREIGING MET GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN , TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
ten aanzien van feit 2:
VERDUISTERING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
ten aanzien van feit 3:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN BEDREIGING MET GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door de (jeugd)reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de (jeugd)reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan een behandeltraject bij de Waag of een soortelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling, dan wel de behandelaar zullen worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Brijder of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek;
- gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan urinecontroles, zo lang en frequent als door de behandelaar en/of de begeleiders van de veroordeelde noodzakelijk wordt geacht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van verdovende middelen of alcohol;
- gedurende minimaal een jaar onderwijs zal volgen en/of zal werken;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten bij Stichting Jeugdformaat of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de (jeugd)reclassering;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
jeugddetentie voor de duur van 49 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van de vordering van [aangeefster 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 2] toe tot een bedrag van € 200,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangeefster 2], een bedrag van
€ 200,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 200,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
4 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangeefster 3] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 3] toe tot een bedrag van € 300,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangeefster 3], een bedrag van
€ 300,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 300,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 3];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
6 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangeefster 4] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 4] toe tot een bedrag van € 450,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangeefster 4], een bedrag van
€ 450,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 450,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster 4];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
9 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.F. Baaij, kinderrechter,
en mr. E.M.A. Vinken, rechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015052055, doorgenummerd van blz. 1 t/m 159
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster 1] , blz. 107 en 108
3.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] , blz. 126 en 127 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , blz. 129 en 130
4.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] , blz. 144 t/m 147
5.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 139 t/m 141
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015052055, doorgenummerd van blz. 1 t/m 159
7.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster 2] , blz. 44
8.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] , blz. 123 t/m 125
9.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 135 t/m 141
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015052055, doorgenummerd van blz. 1 t/m 159
11.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster 3] , blz. 46 t/m 50 en proces-verbaal verhoor aangeefster [aangeefster 3] , blz. 53 en 54
12.Proces-verbaal van aangifte door [naam] , namens [aangeefster 4] , blz. 56 t/m 58
13.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] blz. 125 en 126
14.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 141