6.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof bij een oudere vrouw. Het slachtoffer is daarbij van achteren benaderd door de verdachte en haar twee mededaders. Zij droegen messen bij zich en hebben onder dreiging daarvan en met geweld het slachtoffer beroofd van haar boodschappenkar, waarbij ook nog – zij het tevergeefs – is getracht het hengsel van de handtas die het slachtoffer bij zich droeg door te snijden. Kortom, een zeer gewelddadige straatroof, waarbij het aan de koelbloedigheid van het slachtoffer is te danken, dat zij niet beroofd is van haar handtas en de materiële schade beperkt is gebleven tot een boodschappenkar met vuile was, die overigens zonder pardon in de sloot is gegooid.
Verder heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de straatroof van twee meisjes van dertien jaar oud, terwijl één van die meisjes de [medeverdachte 1] al negen jaar kende en haar beschouwde als vriendin. Zij waren door de medeverdachte in de val gelokt en werden in de avond in het donker in het bos benaderd door de verdachte. De slachtoffers hebben onder de dreiging van een mes door de verdachte hun telefoons afgegeven, waarbij zij gelukkig met de schrik zijn weggekomen. Uit de slachtofferverklaring van de aangeefster [aangeefster 3] blijkt dat zij nog steeds veel last ondervindt van de gebeurtenis. Zij voelt zich bang in het donker en is liever niet alleen thuis. Op straat schrikt zij van mensen en haar ouders zijn meer bezorgd dan voor het incident. Zij voelt zich vreselijk verraden door haar vriendin en kan mensen niet meer goed vertrouwen.
Dergelijke berovingen zijn zeer ernstig en veroorzaken sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Bovendien geven zij blijk van gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de verduistering van een mobiele telefoon. Hij heeft tevoren samen met de medeverdachte een plan opgesteld en besproken hoe de buit zou worden bemachtigd en verdeeld. Ook hier betrof het slachtoffer een vriend, dan wel goede bekende van de verdachte en de medeverdachte.
Documentatie
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds meerdere keren is veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsdelicten, waaronder straatroven. Voor een eerdere straatroof heeft de verdachte bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank op
16 januari 2014, onherroepelijk geworden op 31 januari 2014, een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd gekregen voor de duur van 12 maanden, welke hij met succes heeft afgerond. Niettemin heeft hij, terwijl hij nog in zijn proeftijd liep, de onderhavige feiten gepleegd.
Adviezen
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport omtrent het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 10 juni 2015. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychiatrisch onderzoek. Blijkens voornoemd rapport is de verdachte geneigd de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag bij anderen te leggen. Hij is vanuit zijn problematiek onvoldoende in staat om te gaan met een grote mate van vrijheid en houdt hierbij onvoldoende rekening met de behoeften van anderen, maar ook met zijn eigen belangen op de langere termijn. De verdachte handelt vooral uit onmiddellijke behoeftebevrediging en persoonlijk gewin lijkt zijn drijfveer. De behoefte aan cannabisgebruik lijkt ook een rol te hebben gespeeld. In het rapport wordt geadviseerd om uit te gaan van enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid bij de verdachte. Door narcistische en antisociale trekken is de verdachte minder in staat rekening te houden met anderen. Dit verhoogt de kans op recidive. Er is voorts sprake van een antisociale vriendenkring en/of kennissenkring.
Om de ontwikkeling van de verdachte zo gunstig mogelijk te beïnvloeden en de kans op recidive zoveel mogelijk te beperken, wordt geadviseerd een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een psychotherapeutische behandeling.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad d.d. 17 juli 2015. Blijkens voornoemd rapport zijn veel risicofactoren geconstateerd, waardoor behandeling van de verdachte noodzakelijk is. Binnen deze behandeling is het belangrijk dat gewerkt wordt aan onder andere de hechtingsproblematiek, frustraties, agressie en het empatisch vermogen. Ondanks de positieve afronding van de gedragsbeïnvloedende maatregel, is de verdachte gerecidiveerd, hetgeen de Raad zorgen baart. Hierdoor is de kans op recidive verhoogd aanwezig.
De Raad heeft geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat dit in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Jeugddetentie is gelet op het huidige hulpverleningstraject en mogelijke doorkruising van de positieve lijn niet wenselijk. In het kader van het traject ITB-harde kern heeft de verdachte laten zien dat hij gemotiveerd en leerbaar is. Ook heeft hij elektronisch toezicht. De verwachting is dat de motivatie snel zal afnemen op het moment dat deze trajecten worden afgerond, zodat intensief toezicht en behandeling gedurende langere tijd is geïndiceerd. Middels behandeling bij de Waag of het Palmhuis kan individuele behandeling gericht op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling worden aangeboden. Daarnaast is toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, dan wel Palier reclassering, gericht op het gebied van psychiatrie en verslaving, aangewezen.
Ter terechtzitting is namens de Raad in aanvulling op het rapport verklaard dat de ernst van de situatie nog niet goed tot de verdachte is doorgedrongen. Hij is de avond voor de zitting zonder toestemming weg geweest en er is telkens sprake van discussies met de verdachte. Het is van belang dat naast de in het rapport geadviseerde voorwaarden als bijzondere voorwaarden wordt opgelegd dat de verdachte voor zijn verslavingsproblematiek een verplichte behandeling ondergaat bij de Brijder.
Ter terechtzitting is namens Stichting Jeugdbescherming west, afdeling jeugdreclassering (verder: de jeugdreclassering) verklaard dat het opzetten van een behandeling moeizaam verloopt als de verdachte ontkent dat hij blowt. Hij kan ook slecht omgaan met vrijheden. De dagbesteding van de verdachte is positief en hij gaat binnenkort starten met een opleiding. Hij staat op de wachtlijst voor behandeling bij de Waag. De jeugdreclassering acht het ook van belang dat drugshulpverlening bij de Brijder als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. De jeugdreclassering staat achter het advies om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat al veel hulpverleningsopties zijn ingezet en dit de laatste mogelijkheid is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het gegeven advies volgen.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog en de Raad in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van voornoemde rapporten, een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is. Gelet op de ernst van de problematiek van de verdachte, de middelen die in het verleden reeds zijn ingezet en de omstandigheid dat sprake is van een verhoogd risico op recidive, ziet de rechtbank aanleiding de voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren conform de eis van de officier van justitie. Daarbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals voorgesteld door de Raad en de jeugdreclassering.
De rechtbank overweegt dat de (voorwaardelijke) PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht voorts een jeugddetentie voor de duur die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank stelt vast dat de verdachte tot de bewezenverklaarde feiten lijkt te zijn gekomen onder meer vanwege zijn persoonlijke problematiek, waarvoor in het kader van de te bepalen bijzondere voorwaarden behandeling nodig is. Met het bestaan van deze problematiek acht de rechtbank de kans op herhaling aanwezig. Omdat er derhalve ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank beslissen dat, gelet op artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht, de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.