ECLI:NL:RBDHA:2015:15068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/818781-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ambtenaren in functie door verdachte tijdens aanhouding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van twee ambtenaren in functie. De verdachte heeft op 15 juli 2014, tijdens zijn aanhouding, verbalisanten bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] heeft geschopt en met zijn elleboog tegen de neus van [verbalisant 4] heeft gestoten, wat resulteerde in letsel en pijn voor de ambtenaren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van een derde persoon, omdat de aangifte niet voldoende was onderbouwd. De officier van justitie had gevorderd tot jeugddetentie, en de rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot 42 dagen jeugddetentie, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder al in aanraking was gekomen met de politie. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [verbalisant 4], niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/818781-14
Datum uitspraak: 26 maart 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [verdachte] 1998,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 12 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Bakker en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. S.I. Soekarman, advocaat te Delft, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juli 2014 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"ik ga je doodsteken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 15 juli 2014 te 's-Gravenhage verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde verbalisanten dreigend de woorden toegevoegd :"Ik ga jullie allemaal doodmaken als ik vrij kom, al is het over drie maanden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 15 juli 2014 te 's-Gravenhage, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 4] gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, tegen het (scheen)been heeft geschopt en/of (met de elleboog) een stoot en/of klap tegen de neus heeft gegeven, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 15 juli 2014 te 's-Gravenhage, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, (met kracht) tegen het been heeft geschopt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel (te weten een wond aan de knie) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie ter zake van feit 1 (de bedreiging van [slachtoffer])
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit, nu de geschreven en door de aangeefster ondertekende versie van de aangifte van bedreiging niet overeenkomt met de uitgetypte en niet door de aangeefster ondertekende versie van de aangifte. De verbalisant heeft aan de getypte verklaring toegevoegd:
“Ik hoorde dat er heel hard werd geschreeuwd in het portiek. Ik stond nog steeds in mijn kamer, maar mijn kamer ligt tegenover de voordeur. Ik hoorde dat mijn tante, de moeder van [verdachte] , heel hard tegen hem schreeuwde dat het allemaal zijn schuld was. Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde dat hij mij dood ging steken”.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op voornoemde omstandigheid, geen aangifte is gedaan van bedreiging door [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de bestanddelen van het delict bedreiging niet zijn opgenomen in de handmatig uitgewerkte aangifte waar aangeefster haar handtekening onder heeft gezet, maar zijn wél verwoord in de getypte (en niet door aangeefster ondertekende) aangifte. Dit maakt dat de rechtbank er vanuit moet gaan dat aangeefster in haar aangifte de bedreigende teksten die geuit zouden zijn door verdachte niet als zodanig heeft verwoord. Dat die bedreigende teksten wel in de naderhand uitgetypte aangifte zijn weergegeven is onverklaarbaar en kan niet aan een vervolging ten grondslag liggen. Deze discrepantie maakt dat het OM niet ontvankelijk is in haar vervolging.

4.Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 2 (de bedreiging van verbalisanten)
4.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 15 juli 2014 werd de verdachte, naar aanleiding van een eerder voorval, aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 4] (verder: [verbalisant 4] , [verbalisant 1] (verder: [verbalisant 1] ) en [verbalisant 2] (verder: verbalisant [verbalisant 2] ).
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte (tijdens en na voornoemde aanhouding) de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dient te verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit bepleit, nu niet vaststaat dat de verdachte de bedreiging heeft geuit. De verdachte ontkent de bedreiging en zijn moeder, die als getuige is gehoord, heeft ook niets gehoord. Over dit feit hebben slechts de drie verbalisanten een verklaring afgelegd, welke verklaringen onderling niet overeenkomen. Indien de rechtbank de bedreiging wettig en overtuigend bewezen acht, is de raadsman van oordeel dat geen sprake is van een strafbare bedreiging. De verdachte heeft niet de opzet gehad om de verbalisanten vrees aan te jagen en de bedreiging is niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Daarbij is de context waarin de uitlatingen zijn gebezigd, te weten de omstandigheid dat de verdachte met veel geweld werd aangehouden, in een wurggreep werd vastgepakt en zich machteloos voelde, ook van belang.
4.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde feit te kunnen veroordelen en zal hem hiervoor vrijspreken.
De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat, hoewel vast is komen te staan dat de verdachte tenlastegelegde uitlatingen heeft gedaan tijdens zijn aanhouding, onvoldoende is gebleken dat de uitlatingen van dien aard zijn geweest en onder zodanige omstandigheden zijn geschied, dat verbalisanten daardoor in redelijkheid voor hun leven moesten vrezen. Daarbij weegt de rechtbank de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan in belangrijke mate mee. Er was sprake van een forse politievertegenwoordiging ter plaatse, de verdachte is minderjarig, de politie was ter plaatse naar aanleiding van een melding over een familieruzie en er was slechts sprake van verbale uitlatingen van de zijde van de verdachte, terwijl er geen concrete aanwijzingen in het dossier zitten waaruit volgt dat verdachte van plan was die bedreiging uit te voeren.
Ten aanzien van feit 3 [1] (mishandeling van [verbalisant 4])
4.2
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 15 juli 2014 werd de verdachte, naar aanleiding van een eerder voorval, aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Als gevolg van deze aanhouding heeft verbalisant [verbalisant 4] pijn en letsel opgelopen, te weten een zwelling op het scheenbeen, druk op de neus en een wondje aan de rechter ringvinger. [2]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en letsel bij de verbalisant [verbalisant 4] en zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dient te verklaren dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit bepleit. Het geweld dat tijdens de aanhouding van de verdachte op hem is toegepast is disproportioneel. Nadat de verdachte een stap naar voren deed, heeft verbalisant [verbalisant 4] een wurgklem bij de verdachte aangelegd, met haar volle gewicht aan de verdachte gehangen en de wurgklem strakker aangezet. De verdachte heeft zich verzet en getracht zich te ontdoen van de wurgklem omdat hij geen adem meer kreeg. De opzet op de mishandeling van verbalisant [verbalisant 4] ontbreekt, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces, hetgeen moet leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
4.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal hierna bij de beoordeling van de tenlastelegging ingaan op de gevoerde verweren, voor zover het relevante verweren en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten betreft. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat zij zich op 15 juli 2014 omstreeks 19:00 uur, bevond op [adres melding] te ’s-Gravenhage en via de portofoon hoorde dat door jongens bedreigingen zouden zijn geuit jegens de bewoners op voornoemd adres. De collega’s [verbalisant 5] , [verbalisant 2] en [verbalisant 6] gingen in gesprek met [betrokkene] (verder: [betrokkene] en [verbalisant 4] bleef twee meter verderop staan bij [verdachte] . [verbalisant 4] zag dat [verdachte] zeer opgefokt was doordat hij constant heen en weer liep en met zijn armen zwaaide terwijl hij sprak. [verbalisant 4] hoorde dat [verdachte] zijn stem verhief. [3]
Op het moment dat [betrokkene] door [verbalisant 6] werd aangehouden, zag [verbalisant 4] dat [verdachte] met zijn armen zwaaide en met versnelde pas in de richting van de verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 2] en [verbalisant 6] liep. [verbalisant 4] hoorde [verdachte] meerdere malen schreeuwen en schelden in de richting van voornoemde verbalisanten. [verbalisant 4] heeft [verdachte] vervolgens met kracht bij zijn linkerarm vastgepakt, in de hoop hem te beletten in het bereik van de collega’s, belast met de aanhouding van [betrokkene] [verbalisant 4] voelde dat [verdachte] zijn arm vervolgens met kracht wegtrok en zijn pas versnelde. [verbalisant 4] voelde dat [verdachte] meer kracht had dan zij en dat zij niet in staat was [verdachte] tegen te houden. Vervolgens heeft [verbalisant 4] haar rechterarm met kracht om de nek van [verdachte] geslagen en een wurgklem aangelegd. Zij voelde dat [verdachte] met beide handen haar greep om zijn nek trachtte los te trekken. Tijdens de wurgklem en op het moment dat [verbalisant 4] met haar volle gewicht aan [verdachte] hing, voelde zij dat de verdachte door liep. Hierop heeft [verbalisant 4] de wurgklem doorgezet en [verdachte] aangeroepen tot rust te komen, waarna zij de klem zou loslaten. [verbalisant 4] voelde door het verzet van [verdachte] dat hij daaraan geen gehoor gaf.
Vervolgens voelde [verbalisant 4] een harde steek tegen haar rechter scheenbeen. Zij voelde dat [verdachte] haar schopte tegen haar scheenbeen en zij voelde hierdoor pijn. Gelijk daarna voelde [verbalisant 4] een harde klap tegen haar neus, waardoor zij heel veel pijn voelde. Zij zag dat [verdachte] met zijn linker elleboog een stoot tegen haar neus aan had gegeven. Door deze klap liepen de ogen van [verbalisant 4] vol met tranen. Vervolgens hoorde [verbalisant 4] dat zij werd aangeroepen door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en zag zij dat deze collega’s de verdachte van haar overnamen. [4]
[verbalisant 4] heeft als gevolg van de schop tegen haar scheenbeen een zwelling overgehouden. Ook voelde zij veel druk op haar neusbot, bij het aanraken van de neus. Doordat [verdachte] meerdere malen met kracht heeft getracht de klem om zijn nek te ontzetten, heeft [verbalisant 4] een wondje opgelopen aan haar rechter ringvinger. [5]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte. [6]
De rechtbank is van oordeel dat uit de gedetailleerde verklaring van verbalisant [verbalisant 4] en haar aangifte voldoende is gebleken dat zij als gevolg van het verzet van de verdachte tijdens zijn aanhouding pijn en letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is voorts, anders dan de raadsman, van oordeel dat bij de verdachte sprake is geweest van voorwaardelijke opzet op de mishandeling van aangeefster [verbalisant 4]
De verdachte heeft zich tijdens zijn aanhouding door [verbalisant 4] verzet. Door het handelen van de verdachte heeft hij de aanmerkelijke kans op pijn en letsel bij verbalisant [verbalisant 4] in het leven geroepen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op pijn en letsel en dat hij deze kans heeft aanvaard. Voor dit oordeel zijn redengevend de gedragingen van de verdachte. Ondanks de herhaalde pogingen van verbalisant [verbalisant 4] om de verdachte te beletten in het verstoren van de aanhouding van [betrokkene] en hem aan te roepen tot rust te komen, heeft de verdachte zijn verzet voortgezet en is verbalisant [verbalisant 4] er niet in geslaagd de verdachte onder controle te krijgen. De verdachte heeft verbalisant [verbalisant 4] tijdens zijn verzet tegen haar scheenbeen geschopt en een stoot met zijn linker elleboog gegeven tegen de neus van [verbalisant 4] Deze gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt worden als zozeer gericht op de mishandeling dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is gelet op vorenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [verbalisant 4] .
Ten aanzien van feit 4 [7] (mishandeling van [verbalisant 2])
4.3
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 15 juli 2014 werd de verdachte, naar aanleiding van een eerder voorval, aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Als gevolg van deze aanhouding heeft verbalisant [verbalisant 2] pijn en letsel opgelopen aan haar rechter knie. [8] [9]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en letsel bij de verbalisant [verbalisant 2] en zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.
4.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dient te verklaren dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit bepleit. Het geweld dat tijdens de aanhouding van de verdachte op hem is toegepast is disproportioneel. Nadat de verdachte een stap naar voren deed, heeft verbalisant [verbalisant 4] een wurgklem bij de verdachte aangelegd, met haar volle gewicht aan de verdachte gehangen en de wurgklem strakker aangezet. De verdachte heeft zich verzet en getracht zich te ontdoen van de wurgklem omdat hij geen adem meer kreeg. De opzet op de mishandeling van aangeefster [verbalisant 2] ontbreekt, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces, hetgeen moet leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
4.3.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank zal hierna bij de beoordeling van de tenlastelegging ingaan op de gevoerde verweren, voor zover het relevante verweren en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten betreft. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werden op 15 juli 2014 naar [adres melding] gestuurd naar aanleiding van een familieruzie. Om 19:25 uur zagen de verbalisanten dat een man, welke later bleek: [verdachte] een aanhouding wilde belemmeren. Zij zagen dat [verdachte] werd vastgepakt door [verbalisant 4] zichzelf losrukte en probeerde weg te rennen. Vervolgens zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat door [verbalisant 4] een verwurging door middel van een armklem bij [verdachte] werd aangebracht. Zij zagen dat [verdachte] zich hiervan probeerde los te rukken. Op dat moment besloten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] om [verbalisant 4] te ondersteunen. [verbalisant 2] heeft [verdachte] bij zijn arm gepakt met het doel hem te fixeren en onder controle te brengen. Op het moment dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [verdachte] naar de grond wilden brengen, spande hij zijn bovenlichaam en armen aan.
De verbalisanten zagen dat [verdachte] met zijn beide benen flink aan het schoppen was. Verbalisant [verbalisant 2] voelde dat de [verdachte] met zijn linker been in een snelle beweging achteruit trapte tegen haar rechter knie. Hierdoor voelde [verbalisant 2] een hevige pijnscheut in haar rechter knie. [10] [11]
De rechtbank is van oordeel dat uit de gedetailleerde verklaring van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voldoende is gebleken dat aangeefster [verbalisant 2] als gevolg van het verzet van de verdachte tijdens zijn aanhouding pijn en letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is voorts, anders dan de raadsman, van oordeel dat bij de verdachte sprake is geweest van voorwaardelijke opzet op de mishandeling van aangeefster [verbalisant 2] .
De verdachte heeft zich tijdens zijn aanhouding door [verbalisant 4] en vervolgens door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verzet. Door het handelen van de verdachte heeft hij de aanmerkelijke kans op pijn en letsel bij verbalisant [verbalisant 2] in het leven geroepen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op pijn en letsel en dat hij deze kans heeft aanvaard. Voor dit oordeel zijn redengevend de gedragingen van de verdachte. Ondanks de herhaalde pogingen van verbalisant [verbalisant 4] om de verdachte te beletten in het verstoren van de aanhouding van [betrokkene] en hem aan te roepen tot rust te komen, heeft de verdachte zijn verzet voortgezet en is verbalisant [verbalisant 4] er niet in geslaagd de verdachte onder controle te krijgen. Zij moest daarbij worden ondersteund door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . [verbalisant 2] heeft getracht de verdachte te fixeren, onder controle te krijgen en vervolgens naar de grond te brengen. De verdachte schopte met zijn beide benen en heeft met zijn linker been achteruit getrapt tegen de rechter knie van verbalisant [verbalisant 2] . Deze gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt worden als zozeer gericht op de mishandeling dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is gelet op vorenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [verbalisant 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
3.
hij op 15 juli 2014 te 's-Gravenhage, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 4] , gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, tegen het scheenbeen heeft geschopt en met de elleboog een stoot tegen de neus heeft gegeven, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 15 juli 2014 te 's-Gravenhage, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] , gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, met kracht tegen het been heeft geschopt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel, te weten een wond aan de knie, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 en 4 een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is aangevoerd dat het geweld dat op de verdachte is toegepast door de verbalisanten disproportioneel is. Er werd een wurgklem bij de verdachte aangelegd, verbalisant [verbalisant 4] heeft vervolgens met haar volle gewicht aan de verdachte gehangen en zij heeft de wurgklem strakker aangezet. De verdachte kreeg hierdoor geen adem meer en heeft, op wat voor wijze dan ook, getracht zich te ontdoen van de wurging.
De rechtbank is van oordeel dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn gemaakt of geworden dat er in de situatie tijdens de aanhouding van de verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verbalisanten tegen de verdachte, waartegen onmiddellijke verdediging geboden was. Het rechtmatige geweldgebruik door de verbalisanten was gepast en proportioneel. De verdachte weigerde zijn verzet tijdens de aanhouding op te geven en hij heeft geen gehoor gegeven aan de aanwijzingen van de verbalisanten.
Nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, zijn de feiten strafbaar.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 en 4 voorts een beroep gedaan op noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat het geweld dat op de verdachte is toegepast door de verbalisanten disproportioneel is. Er werd een wurgklem bij de verdachte aangelegd, verbalisant [verbalisant 4] heeft vervolgens met haar volle gewicht aan de verdachte gehangen en zij heeft de wurgklem strakker aangezet. De verdachte kreeg hierdoor geen adem meer en heeft, op wat voor wijze dan ook, getracht zich te ontdoen van de wurging.
Aangezien de rechtbank van oordeel is dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, faalt het beroep op noodweerexces reeds om die reden.
Nu niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is de verdachte eveneens strafbaar.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 50 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 22 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien de rechtbank enig feit wel wettig en overtuigend bewezen acht, de straf niet hoger te doen zijn dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in acht genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van twee ambtenaren in functie door in hun richting te schoppen en tegen de neus van een verbalisant te stoten met zijn elleboog. De verdachte heeft zich hevig verzet tijdens zijn aanhouding. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de personen die belast zijn met het openbaar gezag. Verbalisanten zouden niet met dergelijk geweld geconfronteerd moeten worden. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor mishandeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) d.d. 26 augustus 2014. Uit dit rapport volgt dat de Raad zorgen heeft op alle leefgebieden. De verdachte is vaker in aanraking gekomen met de politie en justitie.
De verdachte gaat niet naar school en accepteert geen gezag van de moeder. Voorts heeft hij geen enkele nuttige vorm van dagbesteding. De ontwikkeling van de verdachte stagneert op sociaal emotioneel gebied, cognitief gebied en in de ontwikkeling richting een zelfstandig persoon. Plaatsing bij Schakenbosch lijkt de meest passende interventie.
De Raad heeft geadviseerd een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd, ook als dat inhoudt een plaatsing bij Schakenbosch.
Ter terechtzitting is namens de Raad in aanvulling op het rapport naar voren gebracht dat het beter gaat met de verdachte sinds de plaatsing bij Schakenbosch. Hij heeft nog veel structuur nodig. Het is van belang dat toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, in het kader van een dubbele maatregel, wordt voortgezet. De Raad heeft het eerder gegeven advies gehandhaafd.
Namens de jeugdreclassering is ter terechtzitting verklaard dat de verdachte recent is gestart met een opleiding bij het Mondriaan. De opbouw van verlof vanuit Schakenbosch naar de moeder is niet goed verlopen en ingetrokken en zal opnieuw worden opgestart. Met de verdachte zal worden toegewerkt naar thuisplaatsing bij de moeder.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit het rapport van de Raad en zal het gegeven advies opvolgen voor zover het betreft het advies tot toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. Als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd dat de verdachte zich dient te melden bij de jeugdreclassering. Een van de algemene voorwaarden zal luiden dat de verdachte medewerking zal moeten verlenen aan het toezicht dat de jeugdreclassering dient te houden op de naleving van de voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat de verdachte reeds eerder met de politie en justitie in aanraking is geweest, ook tweemaal in verband met mishandeling. De eerdere veroordelingen, waarbij (voorwaardelijke) werkstraffen zijn opgelegd, hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen en zijn begeleiding te waarborgen. Het onvoorwaardelijke deel van de straf heeft de verdachte reeds in voorarrest doorgebracht.

8.De vordering van de benadeelde partij

[verbalisant 4]heeft zich ten aanzien van feit 3 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot immateriële schadevergoeding, groot
€ 330,-.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,-. Voor het overige heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Het gevorderde bedrag is op geen enkele wijze onderbouwd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht is toegepast zoals dit geldt vanaf 1 januari 2015.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk met betrekking tot het bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MISHANDELING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD TEGEN EEN AMBTENAAR GEDURENDE OF TER ZAKE VAN DE RECHTMATIGE UITOEFENING VAN ZIJN BEDIENING, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 42 DAGEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
14 DAGENniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partij [verbalisant 4] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, kinderrechter, voorzitter,
mr. R.G.C. Veneman, kinderrechter,
en mr. A. Tukker, kinderrechter plv.,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2015.
Mr. Tukker is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014153664.
2.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 13 t/m 16
3.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 13 en 14
4.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 15, alinea 1 t/m 4
5.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 15, zevende alinea
6.Proces-verbaal verhoor aangeefster [verbalisant 4] , blz. 39
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014153664.
8.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 51 en 52
9.Een geschrift, te weten foto’s van het letsel bij [verbalisant 2] , blz. 53
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 51
11.Een geschrift, te weten foto’s van het letsel bij [verbalisant 2] , blz. 53