ECLI:NL:RBDHA:2015:15066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/777061-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in parkeergarage met gevaar voor personen en goederen

Op 16 april 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen brandstichting heeft gepleegd in een parkeergarage in Zoetermeer. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van een quad, waarbij hij en zijn medeverdachten met vuur speelden bij de geopende tank van het voertuig. In plaats van de brand te blussen of hulp te zoeken, renden zij weg, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de quad en de parkeergarage. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zich niet bewust waren van de gevolgen van hun daden, wat resulteerde in gevaar voor zowel goederen als personen in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat er voorwaardelijk opzet op de brandstichting aanwezig was. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 80 uren, met een vervangende jeugddetentie van 40 dagen indien deze niet naar behoren werd verricht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777061-13
Datum uitspraak: 16 april 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 2 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. H. von Hegedus-Faouzi, advocaat te Zoetermeer, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2013 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een (in een parkeergarage geparkeerde) quad, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, de tankdop van voornoemde quad opengedraaid en/of (vervolgens) zijn/hun vinger(s) in de benzine (in de tank) gedoopt en/of (vervolgens) de in benzine gedoopte vinger(s) in aanraking gebracht met een aangestoken althans brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de quad geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de parkeergarage aanwezige voertuigen en/of voor de boven de parkeergarage gelegen (inboedel(s) van) winkel(s) en/of een of meer (inboedel(s) van) omliggende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bestuurder(s) van voornoemde voertuig(en) en/of winkelier(s) en/of winkelend publiek van de bovengelegen winkel(s) en/of bewoner(s) van de omliggende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 29 mei 2013 is in Zoetermeer in de parkeergarage aan de Nederlandlaan aan een aldaar geparkeerde quad brand ontstaan ten gevolge van brandstichting. [1] De verdachte bevond zich met de medeverdachten [Naam medeverdachte 1] (hierna te noemen: [Naam medeverdachte 1] ) en [Naam medeverdachte 2] (roepnaam: [Naam medeverdachte 2] hierna te noemen: [Naam medeverdachte 2] ) in de nabijheid van de quad. In de nabijheid van de quad werd met vuur gespeeld. [2] [3] [4]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte en de medeverdachten (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op de brandstichting en of zij zich samen schuldig hebben gemaakt aan de brandstichting in voornoemde parkeergarage.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Primair heeft zij daartoe aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De rol van de verdachte kan niet helder en concreet worden vastgesteld. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte een bijdrage aan brandstichting of aan de beschadiging van goederen heeft geleverd, laat staan een strafbare bijdrage. Nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, kan het medeplegen van brandstichting niet wettig en overtuigend worden bewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op de brandstichting niet kan worden bewezen. Op het moment dat de verdachte het idee had dat het niet goed was wat ze deden, heeft hij zich van het gebeuren gedistantieerd door op een afstandje te gaan staan en is hij met een winkelwagentje gaan spelen. De betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde is dan ook nihil. Zijn enkele aanwezigheid in de garage ten tijde van het ontstaan van de brand is niet voldoende om medeplegen bewezen te achten, aldus de raadsvrouw.
Het ten laste gelegde levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel kan evenmin bewezen worden verklaard, omdat het dossier daaromtrent onvoldoende concrete informatie bevat. De vraag is of het vuur zich wel zou hebben kunnen verspreiden en of er wel daadwerkelijk gevaar is geweest.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aangifte door [Aangever 1]
heeft aangifte gedaan van brandstichting op 29 mei 2013 aan haar quad, die geparkeerd stond in de parkeergarage op etage -2 aan de Nederlandlaan in Zoetermeer. [5]
Aangifte [Aangever 2]
heeft als schadeonderzoeker namens Unibil-Rodamco, de beheerder van de parkeergarage aan de Nederlandlaan in Zoetermeer, aangifte gedaan van brandstichting in voornoemde parkeergarage. Op verdieping -2 stond in de hoek een quad geparkeerd, die is afgebrand.
[Aangever 2] heeft verklaard dat door de brand ernstig gevaar is ontstaan. Boven de parkeergarage bevindt zich een flat die bewoond wordt, rondom de garage bevindt zich een winkelcentrum met winkelend publiek en boven de uitgebrande quad lopen verschillende elektriciteitskabels. De beschermmantel van de bekabeling is geheel verbrand waardoor de kern van de elektriciteitskabels bloot zijn komen te liggen. De kabels stonden nog onder spanning van 220 volt en 380 volt.
Voorts heeft [Aangever 2] verklaard dat de schade die door de brand is ontstaan aanzienlijk is. Er is schade ontstaan aan de bekabeling en de betonconstructie. [6]
De totale schade bedraagt
€ 22.376,68. [7]
Bevindingen politie
Onderzoek door de politie heeft de volgende bevindingen opgeleverd.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn op 29 mei 2013 naar aanleiding van een melding dat een voertuig in de brand stond ter plaatse gekomen op de Nederlandlaan in Zoetermeer en zagen vanuit een steeg tussen de Nederlandlaan en de winkelstraat een dikke zwarte rookontwikkeling omhoog rijzen, tot 20 meter hoog. Door de wind werd de zwarte rook de winkelstraat in geblazen. Er was duidelijk gevaar voor personen en/of goederen. De verbalisanten zagen dat het winkelend publiek zichtbaar last had van de rookontwikkeling en dat het winkelend publiek op afstand werd gehouden door medewerkers van de Media Markt en de Capicorn. De verbalisanten hoorden dat de naastgelegen winkels waren ontruimd. Later hoorden de verbalisanten van de brandweercommandant dat de locatie van de brand was ontdekt en dat er brand was in de parkeergarage aan de Nederlandlaan. Hierop hebben de verbalisanten de voetgangersingang van de garage afgezet. Van de brandweer hoorden de verbalisanten dat er nog steeds mensen de garage in kwamen lopen. De liften van de woonflats bleken nog in werking te zijn. [8]
De gevolgen van de brand zijn vastgelegd op foto’s. [9]
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben op 13 juni 2013 tijdens de dagelijkse briefing, vanuit hun hoedanigheid als schoolwijkagent, drie leerlingen van de J.C. Pleijsierschool herkend op foto’s van mogelijke verdachten van een brandstichting. [10] Op de foto’s herkennen zij de ambtshalve bekenden:
  • [Naam medeverdachte 2] (naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [Naam medeverdachte 2] voornoemd),
  • [Naam medeverdachte 1] (naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [Naam medeverdachte 1] voornoemd) en
  • [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte)
Verklaring van de medeverdachten
De medeverdachte [Naam medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij met [Naam medeverdachte 2] (naar de rechtbank begrijpt: [Naam medeverdachte 2] ) en [verdachte] naar de parkeergarage ging en dat zij zich aan het vervelen waren. In de parkeergarage zagen zij een quad. Zij hebben de tankdop van de quad gehaald. Zij hebben hun handen in de tank gestoken en deze aangestoken. Eerst deed [verdachte] dit, vervolgens [Naam medeverdachte 2] en als laatste [Naam medeverdachte 1] [verdachte] heeft zijn vingers ongeveer drie keer in de tank gestoken en aangestoken. [Naam medeverdachte 1] heeft vervolgens verklaard dat toen hij zijn vingers boven de tank in brand stak er een vlam in de open tank viel, waarop brand ontstond. [12]
De medeverdachte [Naam medeverdachte 2] , heeft bij de politie verklaard dat hij met [Naam medeverdachte 1] en [verdachte] bij de quad in de parkeergarage was. [Naam medeverdachte 1] heeft de dop van de tank van de quad gedraaid. [Naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat zowel [Naam medeverdachte 1] , [verdachte] als hijzelf hun vingers in de benzine van de tank hebben gedoopt en de vingers hebben aangestoken met een aansteker. [verdachte] stond toen naast [Naam medeverdachte 1] . [Naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij een steekvlam zag toen [Naam medeverdachte 1] op de quad zat. [Naam medeverdachte 2] zag vlammen en is toen gaan rennen. [13]
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan het standpunt van de verdediging, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat uit de verklaring van de medeverdachten naar voren is gekomen dat de zowel de verdachte als de medeverdachten om beurten hun vingers in de tank benzine hebben gedoopt en deze vloeistof vervolgens hebben aangestoken met een aansteker. Gelet op deze verklaringen van de medeverdachten, waarin zij ook zichzelf belasten, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet zou hebben meegedaan aan het spelen met vuur, onaannemelijk. Nadat de vlam in de tank van de quad was gevallen en de quad in brand kwam te staan, zijn verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk de parkeergarage uitgerend. Uit de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten leidt de rechtbank af dat het aandeel van de verdachte en zijn medeverdachten in de brandstichting min of meer gelijkwaardig is geweest. Uit de gepleegde handelingen blijkt genoegzaam dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, zodat sprake is van het medeplegen van brandstichting.
De rechtbank is voorts, anders dan het standpunt van de verdediging van oordeel dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de brandstichting van een quad bij de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte en de medeverdachten hebben hun vingers in de brandstof in de tank van de quad gedoopt en hebben vervolgens de vloeistof op hun vingers aangestoken met een aansteker. Zij waren zich bewust van het gevolg van deze handeling, namelijk het direct ontbranden van genoemde brandstof op hun vingers. Dit heeft hen er echter niet van weerhouden om deze handeling meermalen te herhalen in de directe omgeving van de geopende tank met brandstof.
Door deze handelingen te verrichten in de nabijheid van een geopende tank met daarin een zeer ontvlambare brandstof, hebben zij dan ook de aanmerkelijke kans op het ontstaan van brand in genoemde tank – en daarmee ook de quad zelf – in het leven geroepen.
De rechtbank is ten slotte, anders dan het standpunt van de verdediging van oordeel dat als gevolg van de brandstichting – behalve gevaar voor goederen – ook sprake is geweest van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Door de brand zijn de beschermmantels van de bekabeling in de parkeergarage verbrand, ten gevolge waarvan de onder spanning staande elektriciteitskabels bloot zijn komen te liggen. Daarnaast is de omgeving ontruimd. Verschillende ingangen van de parkeergarage zijn afgesloten en de winkels gelegen boven de garage zijn ontruimd. Niet alleen het vuur, maar ook de daarmee gepaard gaande rookontwikkeling kan levensgevaar voor personen opleveren. Uit de verklaring van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is in ieder geval gebleken dat het winkelende publiek zichtbaar last heeft gehad van de rookontwikkeling. Het voorgaande brengt mee dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat als gevolg van de brand levensgevaar voor personen te duchten was.
De rechtbank is gelet op vorenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting in de parkeergarage aan de Nederlandlaan in Zoetermeer.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 29 mei 2013 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een in een parkeergarage geparkeerde quad, immers hebben verdachte en zijn mededaders de tankdop van voornoemde quad opengedraaid en vervolgens hun vingers in de benzine in de tank gedoopt en vervolgens de in benzine gedoopte vingers in aanraking gebracht met een aangestoken aansteker, ten gevolge waarvan de quad is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de parkeergarage aanwezige voertuigen en voor de boven de parkeergarage gelegen inboedels van winkels en inboedels van omliggende woningen, en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bestuurders van voornoemde voertuigen en/of winkeliers en/of winkelend publiek van de bovengelegen winkels en/of bewoners van de omliggende percelen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het ten laste gelegde feit, de verdediging zich aansluit bij hetgeen namens de reclassering is opgeschreven in haar rapport.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in acht genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan brandstichting in een parkeergarage. Zij hebben met vuur gespeeld bij de geopende en met brandstof gevulde tank van een quad. Hierdoor is brand ontstaan. In plaats van de brand te blussen, dan wel iemand te waarschuwen, zijn de verdachte en de medeverdachten weggerend. De brand heeft zich uitgebreid en er is veel rookontwikkeling ontstaan. De quad is verloren gegaan en de schade in de parkeergarage is aanzienlijk gebleken.
Brandstichting is een delict met een sterk gevaarzettend karakter ten aanzien van zowel goederen als personen in de omgeving van de brand. Door zich aan dit misdrijf schuldig te maken, hebben de verdachte en zijn mededaders gevaar voor zowel goederen als voor personen in de omgeving van de parkeergarage veroorzaakt. Zij hebben geen rekening gehouden met de gevolgen van de brandstichting voor anderen. De situatie moet voor de omwonenden, het winkelende publiek, de winkeliers en de personen die zich op dat moment in de parkeergarage bevonden zeer beangstigend zijn geweest. Voorts heeft de brand grote financiële schade veroorzaakt voor de eigenaar van de parkeergarage. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank weegt mee dat de verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van 27 december 2013, van de Raad voor de Kinderbescherming. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte gediagnosticeerd is met ODD. Het gezin heeft hulp ontvangen van de Jutters in het kader van het traject Families First. Er bestaan enkele zorgen over de schoolgang van de verdachte. De ouders worden echter in staat geacht om zelf de nodige hulpverlening in te schakelen. De Raad heeft geadviseerd een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Namens de Raad is ter terechtzitting naar voren gebracht dat de ouders een positieve invloed hebben op de verdachte. De Raad heeft gepersisteerd bij het eerder gegeven advies. Begeleiding van de jeugdreclassering is niet nodig.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapport en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf, nog meer dan de officier van justitie, rekening gehouden met, de toen jeugdige leeftijd van de verdachte, het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en dat sprake is van een feit uit mei 2013. Daarnaast is gebleken dat de verdachte zich sindsdien goed heeft ontwikkeld. De rechtbank acht een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[Aangever 2]heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot materiële schadevergoeding, groot € 22.485,58.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is onduidelijk of (een deel van) de schade is vergoed door de verzekering. Het gevorderde bedrag is op geen enkele wijze onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is door de benadeelde partij in 2013 ingediend en door het tijdsverloop is over de omvang van de vordering in verband met een eventuele vergoeding door de verzekering onduidelijkheid ontstaan. Nu ter terechtzitting de benadeelde partij, hoewel opgeroepen, niet is verschenen om op die punten een nadere toelichting te verstrekken, is het de rechtbank niet duidelijk geworden wat de daadwerkelijk geleden schade is.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS;
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR EN GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van
80 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt dat de benadeelde partij [Aangever 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Boone, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Dam, kinderrechter,
en mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 april 2015.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte door [Aangever 1] , blz. 112 en 113
2.Proces-verbaal verhoor verdachte [Naam medeverdachte 1] , blz. 71
3.Proces-verbaal verhoor verdachte [Naam medeverdachte 2] , blz. 40 tot en met 42
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 2 april 2015
5.Proces-verbaal van aangifte door [Aangever 1] , blz. 112 en 113
6.Proces-verbaal verhoor aangever [Aangever 2] , blz. 115 en 116
7.Een geschrift, te weten een opgave van de schade en kosten als gevolg van brandstichting in de parkeergarage, blz. 117
8.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 135
9.Geschriften, te weten foto’s, blz. 137 tot en met 147
10.Een geschrift, te weten delen van een uitdraai van camerabeelden, blz. 150
11.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 148
12.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [Naam medeverdachte 1] , blz. 66 en 71
13.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [Naam medeverdachte 2] , blz. 40 tot en met 42