ECLI:NL:RBDHA:2015:15065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
09/787047-13/09/777008-15 (t.b.g.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in parkeergarage en winkeldiefstal door minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in een parkeergarage en twee winkeldiefstallen. De verdachte, geboren in 1997, heeft op 29 mei 2013 in Zoetermeer brand gesticht aan een quad die geparkeerd stond in een parkeergarage. Dit gebeurde door met vuur te spelen bij de geopende tank van de quad, wat leidde tot een aanzienlijke brand en rookontwikkeling. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de brand niet geblust en zijn weggerend, wat resulteerde in grote schade aan de quad en de parkeergarage. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zich niet bewust waren van de gevolgen van hun daden, wat hen niet ontsloeg van verantwoordelijkheid. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor omwonenden en het winkelend publiek.

Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen, waaronder de diefstal van een mobiele telefoon bij de Media Markt op 21 mei 2013 en de diefstal van hoofdtelefoons bij Blokker op 30 juni 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in beide gevallen samen met anderen handelde en dat zijn daden hebben geleid tot schade en onrust in de maatschappij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd in het kader van jeugdreclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/787047-13; 09/777008-15 (t.b.g.)
Datum uitspraak: 16 april 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] , [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997 ,
adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 2 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.H.T. van Brunschot, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2013 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een (in een parkeergarage geparkeerde) quad, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, de tankdop van voornoemde quad opengedraaid en/of (vervolgens) zijn/hun vinger(s) in de benzine (in de tank) gedoopt en/of (vervolgens) de in benzine gedoopte vinger(s) in aanraking gebracht met een aangestoken althans brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de quad geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de parkeergarage aanwezige voertuigen en/of voor de boven de parkeergarage gelegen (inboedel(s) van) winkel(s) en/of een of meer (inboedel(s) van) omliggende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bestuurder(s) van voornoemde voertuig(en) en/of winkelier(s) en/of winkelend publiek van de bovengelegen winkel(s) en/of bewoner(s) van de omliggende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2013 te Zoetermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Blackberry Z10), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Mediamarkt ( [adres 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
3. ter berechting gevoegd: 09-777008-15
hij op of omstreeks 30 juni 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een of meerdere hoofdtelefoon(s), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Blokker ( [adres 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 [1]
3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 29 mei 2013 is in Zoetermeer in de parkeergarage aan de Nederlandlaan aan een aldaar geparkeerde quad brand ontstaan ten gevolge van brandstichting. [2] De verdachte was met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de nabijheid van de quad met vuur aan het spelen op het moment dat de brand ontstond. [3] [4] [5]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte en de medeverdachten (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op de brandstichting en of zij zich samen schuldig hebben gemaakt aan de brandstichting in voornoemde parkeergarage.
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat het opzet, dan wel het voorwaardelijk opzet, op de brandstichting ontbreekt. Het is duidelijk dat de verdachte en de medeverdachten hun vingers in de benzine hebben gedoopt en hun vingers in aanraking hebben gebracht met vuur. De verdachte stond op dat moment echter op een dusdanige afstand van de quad, zodat de kans dat brand zou ontstaan aan de quad niet aannemelijk was. Hij heeft de aanmerkelijke kans op het gevolg dat de brand zou ontstaan dan ook niet bewust aanvaard. Evenmin is er sprake van medeplegen, nu er tussen de verdachte en de medeverdachten geen overleg is gevoerd. Tot slot kan het gestelde levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel evenmin wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, omdat het dossier daaromtrent onvoldoende concrete informatie bevat.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aangifte door [slachtoffer 1]
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van brandstichting op 29 mei 2013 aan haar quad, die geparkeerd stond in de parkeergarage op [adres 2] . [6]
Aangifte [slachtoffer 2]
De heer [slachtoffer 2] heeft als schadeonderzoeker namens [bedrijf] , de beheerder van de parkeergarage aan de [adres 2] , aangifte gedaan van brandstichting in voornoemde parkeergarage. Op verdieping -2 stond in de hoek een quad geparkeerd, die is afgebrand.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat door de brand ernstig gevaar is ontstaan. Boven de parkeergarage bevindt zich een flat die bewoond wordt, rondom de garage bevindt zich een winkelcentrum met winkelend publiek en boven de uitgebrande quad lopen verschillende elektriciteitskabels. De beschermmantel van de bekabeling is geheel verbrand waardoor de kern van de elektriciteitskabels bloot zijn komen te liggen. De kabels stonden nog onder spanning van 220 volt en 380 volt.
Voorts heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de schade die door de brand is ontstaan aanzienlijk is. Er is schade ontstaan aan de bekabeling en de betonconstructie. [7]
De totale schade bedraagt € 22.376,68. [8]
Bevindingen politie
Onderzoek door de politie heeft de volgende bevindingen opgeleverd.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn op 29 mei 2013 naar aanleiding van een melding dat een voertuig in de brand stond ter plaatse gekomen op de [adres 2] en zagen vanuit een steeg tussen de [adres 2] en de winkelstraat een dikke zwarte rookontwikkeling omhoog rijzen, tot 20 meter hoog. Door de wind werd de zwarte rook de winkelstraat in geblazen. Er was duidelijk gevaar voor personen en/of goederen. De verbalisanten zagen dat het winkelend publiek zichtbaar last had van de rookontwikkeling en dat het winkelend publiek op afstand werd gehouden door medewerkers van de Media Markt en de Capicorn. De verbalisanten hoorden dat de naastgelegen winkels waren ontruimd. Later hoorden de verbalisanten van de brandweercommandant dat de locatie van de brand was ontdekt en dat er brand was in de parkeergarage aan de [adres 2] . Hierop hebben de verbalisanten de voetgangersingang van de garage afgezet. Van de brandweer hoorden de verbalisanten dat er nog steeds mensen de garage in kwamen lopen. De liften van de woonflats bleken nog steeds in werking te zijn. [9]
De gevolgen van de brand zijn vastgelegd op foto’s. [10]
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben op 13 juni 2013 tijdens de dagelijkse briefing, vanuit hun hoedanigheid als schoolwijkagent, drie leerlingen van de
[school] herkend op foto’s van mogelijke verdachten van een brandstichting. [11] Op de foto’s herkennen zij de ambtshalve bekenden:
  • [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte),
  • [medeverdachte 1] (naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ) en
  • (medeverdachte) [medeverdachte 2] .
Verklaring van de medeverdachten
De medeverdachte [medeverdachte 1] (verder te noemen: [medeverdachte 1] ) heeft bij de politie verklaard dat hij met [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) en [medeverdachte 2] naar de parkeergarage ging en dat zij zich aan het vervelen waren. In de parkeergarage zagen zij een quad. Zij hebben de tankdop van de quad gehaald. Zij hebben hun handen in de tank gestoken en deze aangestoken. Eerst deed [medeverdachte 2] dit, vervolgens [verdachte] en als laatste [medeverdachte 1] . [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben hun vingers ongeveer drie keer in de tank gestoken en aangestoken. [medeverdachte 1] heeft vervolgens verklaard dat er bij hem een vlam in de open tank viel en dat brand ontstond. [medeverdachte 1] . [13]
De medeverdachte [medeverdachte 2] (verder te noemen: [medeverdachte 2] ) heeft bij de politie verklaard dat hij met [verdachte] en [medeverdachte 1] in de parkeergarage aan de [adres 2] was en dat zij een quad zagen staan. Op een gegeven moment haalden [verdachte] en [medeverdachte 1] de tankdop van de quad en staken zij hun vingers in de tank, zodat er benzine aan hun vingers zat. Zij staken hun vingers aan en maakten het dan weer uit. [medeverdachte 2] hoorde [medeverdachte 1] zeggen dat hij zijn vingers eruit had gehaald, had aangestoken en dat er een brandend druppeltje in de tank was gevallen. [verdachte] en [medeverdachte 1] gebruikten een aansteker. [14]
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 2 april 2015 verklaard dat hij op 21 mei 2013 met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij een quad in de parkeergarage in Zoetermeer was. Iemand kwam op het idee om de dop van de tank te draaien en de vingers in de tank te steken. Zowel [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] als de verdachte hebben dit gedaan en vervolgens hun vingers aangestoken met de aansteker van [medeverdachte 1] . Er ontstaat dan een vlam die vanzelf uit gaat, aldus de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] op de quad zat terwijl hij zijn vingers aanstak, [medeverdachte 2] stond ervoor en hij stond ernaast. Bij [medeverdachte 1] ging het uiteindelijk mis en is een brandende druppel in de tank gevallen. De tankdop zat op dat moment niet op de tank. De benzinedruppels die om de tank van de quad heen lagen, hebben vlam gevat. Daardoor ging de quad in de fik. De verdachte zag vlammen om de opening van de tank en toen zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en de verdachte gaan rennen. [15]
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan het standpunt van de verdediging, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is geweest van voorwaardelijke opzet op de brandstichting van een quad bij de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte en zijn medeverdachten hebben hun vingers in de brandstof in de tank van de quad gedoopt en hebben vervolgens hun de brandstof op hun vingers aangestoken met een aansteker. Zij waren zich bewust van het gevolg van deze handeling, namelijk het direct ontbranden van de vloeistof op hun vingers. Dit heeft hen er echter niet van weerhouden om deze handeling meermalen te herhalen in de directe omgeving van de geopende tank met brandstof.
Door deze handelingen te verrichten in de nabijheid van een geopende tank met daarin een zeer ontvlambare vloeistof, hebben zij dan ook de aanmerkelijke kans op het ontstaan van brand in genoemde tank en daarmee ook de quad zelf in het leven geroepen.
De rechtbank is van voorts oordeel dat voldoende is gebleken dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Dit blijkt genoegzaam uit de door verdachte en zijn medeverdachte gepleegde handelingen. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat uit de verklaring van de verdachte naar voren is gekomen dat zij alle drie om beurten hun vingers in de tank benzine hebben gedoopt en deze hebben aangestoken met een aansteker. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat de jongens dit een aantal keren hebben herhaald, totdat het mis ging. De verdachte en de medeverdachten hebben de parkeergarage gezamenlijk verlaten direct nadat de brand is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat het aandeel van zowel de verdachte als de medeverdachten in de brandstichting min of meer gelijkwaardig is geweest. Er is derhalve sprake van het medeplegen van brandstichting.
De rechtbank is ten slotte, anders dan het standpunt van de verdediging, van oordeel dat als gevolg van de brandstichting – behalve gevaar voor goederen – ook sprake is geweest van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Door de brand zijn de beschermmantels van de bekabeling in de parkeergarage verbrand, ten gevolge waarvan de onder spanning staande elektriciteitskabels bloot zijn komen te liggen. Daarnaast is de omgeving ontruimd. Verschillende ingangen van de parkeergarage zijn afgesloten en de winkels gelegen boven de garage zijn ontruimd. Niet alleen het vuur, maar ook de daarmee gepaard gaande rookontwikkeling kan levensgevaar voor personen opleveren. Uit de verklaring van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is in ieder geval gebleken dat het winkelende publiek zichtbaar last heeft gehad van de rookontwikkeling. Het voorgaande brengt mee dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat als gevolg van de brand levensgevaar voor personen te duchten was.
De rechtbank is gelet op vorenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in de parkeergarage aan de [adres 2] .
Ten aanzien van feit 2 [16]
3.2
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 21 mei 2013 is bij de Media Markt in Zoetermeer een telefoon van het merk BlackBerry Z10 weggenomen. [17]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemde diefstal.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Op de camerabeelden is niet goed te zien dat iets wordt weggenomen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat de verdachte iets heeft weggenomen en hij heeft de telefoon niet bij de verdachte gezien. [medeverdachte 2] heeft ook niet waargenomen dat de verdachte de telefoon heeft weggenomen.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
De aangever heeft namens Media Markt verklaard dat op 21 mei 2013 bij de Media Markt in Zoetermeer een mobiele telefoon van het merk BlackBerry Z10 is weggenomen. Op camerabeelden van die dag zijn drie jongens te zien en één van de drie jongens neemt de telefoon weg uit de houder. [18]
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben op 13 juni 2013 tijdens een briefing, vanuit hun hoedanigheid als schoolwijkagent, drie leerlingen van de [school] herkend op foto’s naar aanleiding van een gepleegde diefstal van een mobiele telefoon bij de Media Markt.Op de foto’s herkennen zij de ambtshalve bekenden:
Foto 1: [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte),
Foto 2: [medeverdachte 1] en
Foto 3: [medeverdachte 2] . [19]
De camerabeelden van 21 mei 2013 van de Media Markt zijn bekeken door verbalisant [verbalisant 5] . Zij ziet op de beelden om 14:49:12 uur drie jongens de Media Markt binnen komen lopen. Het gaat om één blanke jongen en twee donkere jongens, één met een groen camouflage shirt en één met een opvallend rood shirt. De verbalisant ziet op de beelden van de camera die is gericht op de mobiele telefoons om 15:01:53 uur dat de jongen met het groene shirt constant om zich heen kijkt en zijn hoofd diverse malen naar diverse kanten draait. De verbalisant ziet dat de jongen met het groene shirt met zijn rechterhand naar een voorwerp grijpt. Vervolgens ziet de verbalisant dat de jongen een verpakking in zijn rechterhand heeft en deze verpakking vrijwel direct in zijn rechter jaszak steekt. De verbalisant ziet dat de jongen vrijwel de gehele tijd om zich heen kijkt. Vervolgens ziet de verbalisant dat de jongen wegloopt in de richting van de uitgang. [20]
[medeverdachte 1] heeft in zijn verklaring bij de politie aangegeven dat hij met [verdachte] in de Media Markt was en dat [verdachte] tegen hem zei dat hij een mobiele telefoon kon stelen door het klepje eraf te halen. [medeverdachte 1] zag [verdachte] teruglopen naar de mobiele telefoons. Kort daarna kwam [verdachte] naar [medeverdachte 1] toe en zei dat hij de telefoon had gestolen. [medeverdachte 1] is gaan kijken bij de mobiele telefoons en zag dat op een plek van de showmodellen alleen nog een klepje aanwezig was van een witte BlackBerry S10. Dit was een of meerdere weken voor de brand. [21]
[medeverdachte 1] wijst de verdachte aan als de persoon nummer 2 op de foto 1, bijlage 1. [22]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 2 april 2015 desgevraagd verklaard dat hij zichzelf niet herkent op de uitdraai van de camerabeelden op bladzijde 106 tot en met 108 en bladzijde 189 van het procesdossier. De verdachte ontkent op 21 mei 2013 in de Media Markt te Zoetermeer te zijn geweest met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de ten laste gelegde diefstal te hebben gepleegd. [23]
De rechtbank is, tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste omstandigheden, anders dan het standpunt van de verdediging, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich op 21 mei 2013 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een BlackBerry Z10 bij de Media Markt in Zoetermeer.
De aangifte namens Media Markt wordt ondersteund door de camerabeelden en de bevindingen van de verbalisant die de camerabeelden heeft uitgekeken, waaruit volgt dat iets wordt weggenomen door een donkere jongen in een groen shirt. Dat de verdachte niet in de Media Markt zou zijn geweest en zichzelf niet herkent op de camerabeelden, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Immers, blijkens de gedetailleerde verklaring van [medeverdachte 1] was de verdachte die dag samen met [medeverdachte 1] in de Media Markt.
De rechtbank stelt vast dat de jongen met het groene shirt door de verbalisanten wordt herkend als de verdachte op foto 1 op bladzijde 189 van het procesdossier en door [medeverdachte 1] als de verdachte nummer 2 op de foto 1, bijlage 1 op bladzijde 75 van het procesdossier.
De aangifte wordt ten slotte ondersteund door de uitlatingen van de verdachte richting [medeverdachte 1] zoals door [medeverdachte 1] verklaard en de waarneming van [medeverdachte 1] dat een telefoon van het merk BlackBerry vervolgens ontbrak bij de showmodellen in de Media Markt aldaar.
Ten aanzien van feit 3 [24]
3.3
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 30 juni 2014 zijn bij de Blokker in Pijnacker twee sets hoofdtelefoon oortjes weggenomen. [25] De verdachte was samen met [medeverdachte 3] in de Blokker. [26]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan voornoemde diefstal.
3.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Er is onvoldoende wettig bewijs, nu zowel de aangifte als de bevindingen van de politie zijn afgeleid van de camerabeelden.
3.3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Mevrouw [betrokkene ] heeft in haar aangifte namens de Blokker verklaard dat op 30 juni 2014 twee hoofdtelefoon oortjes zijn weggenomen bij de Blokker in Pijnacker. Zij heeft in de winkel twee lege verpakkingen van hoofdtelefoon oortjes gevonden. [27]
De verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben camerabeelden van 30 juni 2014, opgenomen in de Blokker, bekeken. Verbalisant [verbalisant 6] heeft op de camerabeelden gezien dat om 15:35:46 uur twee jongens de Blokker binnen komen lopen. De verbalisant herkende deze jongens ambtshalve als zijnde:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
[medeverdachte 3] , geboren op 3 januari 1999 te ’s-Gravenhage.
De verbalisant ziet de jongens direct na binnenkomst richting de informatiebalie van de Blokker lopen. Om 15:36:20 uur ziet de verbalisant dat [verdachte] iets uit een bakje dat op de infobalie staat pakt. Om 15:36:42 uur pakt [medeverdachte 3] ook iets uit het bakje. Vervolgens lopen beide jongens met het goed in hun handen richting de achterzijde van de winkel. Om 15:37:08 uur ziet de verbalisant dat [verdachte] de verpakking opent. Om 15:37:39 uur haalt [verdachte] het goed uit de verpakking en stopt het in de achterzak van zijn broek. Hierna gooit hij de lege verpakking weg in een schap en loopt richting de uitgang. [28]
De verbalisant [verbalisant 7] heeft verklaard de jongens op de camerabeelden ambtshalve te kennen als [medeverdachte 3] en [verdachte] . [29]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 2 april 2015 verklaard dat hij zich met [medeverdachte 3] in de Blokker bevond, maar dat hij niets heeft gestolen. Hij heeft de verpakking wel gepakt, maar niet open gemaakt en meegenomen. Uit luiheid heeft de verdachte de verpakking ergens anders teruggelegd, aldus zijn verklaring. [30]
De rechtbank is, tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste omstandigheden, anders dan het standpunt van de verdediging, van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte zich op 30 juni 2014 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van twee hoofdtelefoons bij de Blokker in Pijnacker.
De aanleiding voor de aangifte namens Blokker was gelegen in de omstandigheid dat twee lege verpakkingen van hoofdtelefoons zijn gevonden in de winkel. Vervolgens zijn de camerabeelden bekeken, waarop te zien is dat verdachte een dergelijke verpakking heeft geopend en de inhoud heeft weggenomen. De politie heeft onderzoek verricht en de jongens op de camerabeelden zijn herkend als de bij de verbalisanten ambtshalve bekende [verdachte] , te weten de verdachte, en de medeverdachte [medeverdachte 3] .
De verklaring van de verdachte dat hij de verpakking heeft gepakt en vervolgens ergens anders heeft teruggelegd zonder de verpakking te openen en de inhoud mee te nemen, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk. De geopende verpakkingen zijn bovendien gevonden op de plek waar de verdachte en de medeverdachte deze zichtbaar hebben achtergelaten.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 29 mei 2013 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een in een parkeergarage geparkeerde quad, immers hebben verdachte en zijn mededaders de tankdop van voornoemde quad opengedraaid en vervolgens hun vingers in de benzine in de tank gedoopt en vervolgens de in benzine gedoopte vingers in aanraking gebracht met een aangestoken aansteker, ten gevolge waarvan de quad is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de parkeergarage aanwezige voertuigen en voor de boven de parkeergarage gelegen inboedels van winkels en inboedels van omliggende woningen, en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bestuurders van voornoemde voertuigen en/of winkeliers en/of winkelend publiek van de bovengelegen winkels en/of bewoners van de omliggende percelen, te duchten was;
2.
hij op 21 mei 2013 te Zoetermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Blackberry Z10), toebehorende aan Mediamarkt (vestiging [adres 2] );
3.
hij op 30 juni 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee hoofdtelefoons, toebehorende aan Blokker (gevestigd [adres 2] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht, met een proeftijd van één (1) jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een veroordeling van de verdachte zou komen, mee zou moeten wegen dat de brandstichting bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft zich in de tussentijd gehouden aan de voorwaarden, waardoor hij gedurende een lange periode zeer beperkt was in zijn vrijheid. De door de Raad voorgestelde voorwaarde dat de verdachte naar school moet gaan is, gelet op de leeftijd van de verdachte en zijn huidige toestand, te vergaand. De verdachte verzet zich niet tegen begeleiding door de jeugdreclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in acht genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan brandstichting in een parkeergarage. Zij hebben met vuur gespeeld bij de geopende en met brandstof gevulde tank van een quad. Hierdoor is brand ontstaan. In plaats van de brand te blussen, dan wel iemand te waarschuwen, zijn de verdachte en de medeverdachten weggerend. De brand heeft zich uitgebreid en er is veel rookontwikkeling ontstaan. De quad is verloren gegaan en de schade in de parkeergarage is aanzienlijk gebleken.
Brandstichting is een delict met een sterk gevaarzettend karakter ten aanzien van zowel goederen als personen in de omgeving van de brand. Door zich aan dit misdrijf schuldig te maken, hebben de verdachte en zijn mededaders gevaar voor zowel goederen als voor personen in de omgeving van de parkeergarage veroorzaakt. Zij hebben geen rekening gehouden met de gevolgen van de brandstichting voor anderen. De situatie moet voor de omwonenden, het winkelende publiek, de winkeliers en de personen die zich op dat moment in de garage bevonden zeer beangstigend zijn geweest. Voorts heeft de brand grote financiële schade veroorzaakt voor de eigenaar van de parkeergarage. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen, waarvan een winkeldiefstal in vereniging. Winkeldiefstallen leiden tot schade en onrust in de maatschappij en veroorzaken overlast en hinder voor de winkeliers. Door zijn handelswijze heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) d.d. 30 maart 2015. Uit dit rapport blijkt dat enige zorgen bestaan omtrent het huidige functioneren van de verdachte. Er is sprake van een betrokken gezinssysteem en de moeder stelt duidelijke regels. Het gedrag van de verdachte lijkt te zijn verbeterd. Het gezin zet zich in voor de kerk en ervaart steun aan de kerk. De verdachte heeft ADHD, is impulsief en kan de gevolgen van zijn gedrag niet goed overzien. Er is hulpverlening ingezet vanuit de opvoedpoli. Er lijkt een verband te zijn tussen de omgang van de verdachte met antisociale jongeren en de politiecontacten. De schoolgang is verbeterd en de resultaten zijn voldoende, maar de verdachte komt vaak te laat en kan zich niet van verkeerde jongens afsluiten. Hij wordt in de klas gezien als storend. De verdachte stelt zich niet meewerkend op in de thuissituatie, waardoor de kans op herhaling van delictgedrag toeneemt. Het is van belang dat de verdachte zijn stage goed kan volbrengen en een geslaagde overstap naar een nieuwe opleiding zal maken. Daarnaast is het van belang dat begeleiding wordt ingezet om het contact tussen de moeder en de verdachte te herstellen. Voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering is van belang.
De Raad heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met algemene en bijzondere voorwaarden, onder andere inhoudende dat toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering wordt opgelegd.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapport en zal het gegeven advies opvolgen voor zover het betreft het advies tot toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. Als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd dat de verdachte zich dient te melden bij de jeugdreclassering. Een van de algemene voorwaarden zal luiden dat de verdachte medewerking zal moeten verlenen aan het toezicht dat de jeugdreclassering dient te houden op de naleving van de voorwaarden. De rechtbank ziet, gelijk de vordering van de officier van justitie, aanleiding het toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering op te leggen voor de duur van één (1) jaar.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat de verdachte reeds eerder met de politie en justitie in aanraking is geweest. Dit heeft de verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht na te melden onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen en zijn begeleiding in het kader van jeugdreclassering te waarborgen. Voorts zal de rechtbank wat betreft het onvoorwaardelijk strafdeel nog meer dan de officier van justitie rekening houden met de toen nog jeugdige leeftijd van de verdachte, de ouderdom van deze strafzaak en de lange periode van de schorsende voorwaarden waaraan de verdachte zich heeft gehouden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 2]heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot materiële schadevergoeding, groot € 22.485,58.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is onduidelijk op welke parkeergarage de nota’s betrekking hebben. Daarnaast is onduidelijk of (een deel van) de schade inmiddels mogelijk is vergoed door de verzekering. Het gevorderde bedrag is op geen enkele wijze onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is door de benadeelde partij in 2013 ingediend en door het tijdsverloop is over de omvang van de vordering in verband met een eventuele vergoeding door de verzekering onduidelijkheid ontstaan. Nu ter terechtzitting de benadeelde partij, hoewel opgeroepen, niet is verschenen om op die punten een nadere toelichting te verstrekken is het de rechtbank niet duidelijk geworden wat nu de daadwerkelijk geleden schade is.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN EEN ANDER TE DUCHTEN IS;
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR EN GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS;
Ten aanzien van feit 2
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
Ten aanzien van feit 3
DIEFSTAL;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van
120 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
60 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
40 URENniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde:
- zich gedurende één jaar en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft ophet opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
Ten aanzien van feit 1
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Boone, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Dam, kinderrechter,
en mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1551-2013104595, doorgenummerd blz. 1 tot en met 197
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , blz. 112 en 113
3.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] , blz. 71
4.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] , blz. 97, 102 en 103
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 2 april 2015
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , blz. 112 en 113
7.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 2] , blz. 115 en 116
8.Een geschrift, te weten een opgave van de schade en kosten als gevolg van brandstichting in de parkeergarage, blz. 117
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 135
10.Geschriften, te weten foto’s, blz. 137 tot en met 147
11.Een geschrift, te weten delen van een uitdraai van camerabeelden, blz. 150
12.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 148
13.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] , blz. 66 en 71
14.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] , blz. 97
15.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 2 april 2015
16.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1551-2013104595, doorgenummerd blz. 1 tot en met 197
17.Proces-verbaal van aangifte door [betrokkene] , namens Media Markt, blz. 172
18.Proces-verbaal van aangifte door [betrokkene] , namens Media Markt, blz. 172
19.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 187 en de daarbij gevoegde bijlage, te weten een drietal uitdraaien van camerabeelden, blz. 189
20.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 190
21.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , blz. 68
22.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , blz. 73 en bijlage 1, blz. 75
23.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 2 april 2015
24.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014296022, doorgenummerd blz. 1 tot en met 50.
25.Proces-verbaal aangifte [betrokkene ] , namens Blokker, blz. 20 en 21
26.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 2 april 2015
27.Proces-verbaal aangifte [betrokkene ] , namens Blokker, blz. 20
28.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 26 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 28
29.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 27
30.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. d.d. 2 april 2015