Overwegingen
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en in het bezit van de Libanese nationaliteit, heeft op 8 augustus 2015 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat het asielrelaas van eiser bestaat uit de volgende relevante elementen:
- De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser.
- In februari 2009 is eiser door salafisten opgepakt en drie uur vastgehouden. Hij is hierbij mishandeld en verhoord.
- In januari 2014 heeft eiser een facebookpagina aangemaakt, waarop hij zich negatief uitliet over de salafisten. Hij is in januari en maart 2014 twee keer via facebook bedreigd, waarna hij zijn activiteiten op facebook heeft neergelegd. In juli 2015 heeft hij Libanon verlaten uit vrees voor de salafisten.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, alsmede het incident in februari 2009. Het derde element, betreffende eisers facebookactiviteiten, de daarop volgende bedreigingen en eisers vrees voor de salafisten, acht verweerder niet geloofwaardig.
4. Op hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6. Ingevolge artikel 83a van de Vw omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het derde element van het asielrelaas, te weten eisers facebookactiviteiten, de daarop volgende bedreigingen en eisers vrees voor de salafisten, ongeloofwaardig is. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
8. Ten eerste stelt de rechtbank vast dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit het bestaan van de facebookpagina blijkt. Ook eisers stelling dat hij via facebook bedreigd is door de salafisten heeft hij niet onderbouwd met documenten. Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat zijn account geblokkeerd is en dat hij daarom geen toegang meer heeft tot zijn facebookpagina. De schermafdrukken van facebook die eiser in beroep heeft overgelegd, tonen niet aan dat eiser een facebookaccount had en dat deze nu geblokkeerd is, maar enkel dat er onder het genoemde e-mailadres geen account bekend is. Voorts heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de salafisten een verband hebben kunnen leggen tussen eisers persoon en zijn facebookprofiel, nu hij ook deze stelling niet heeft onderbouwd met documenten. Tot slot acht de rechtbank van belang dat eiser geen deugdelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij al in maart 2013 via de media heeft vernomen dat er in zijn regio jongeren geronseld werden voor de strijd in Syrië, maar pas in januari 2014 heeft besloten om hier via facebook actief iets tegen te ondernemen. Eisers stelling dat hij last heeft van geheugenverlies en daarom niet eenduidig kan verklaren ten aanzien van onder andere belangrijke data, is niet onderbouwd. Uit de door eiser overgelegde medische verklaring van zijn psychiater van 15 september 2015 blijkt immers enkel dat in 2011 is vastgesteld dat eiser leed aan PTSS, maar dat zijn conditie in 2012 zover verbeterd was dat zijn behandeling kon worden gestaakt. Ook uit het rapport van het FMMU van 6 november 2015 blijkt niet dat eiser last heeft van geheugenverlies.
9. Gelet op het voorgaande heeft eiser zijn vrees dat hij bij terugkeer door de salafisten zal worden gedood vanwege zijn activisme tegen het ronselen voor de strijd in Syrië, niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dan ook terecht als ongegrond afgewezen.
10. Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 64 van de Vw, overweegt de rechtbank dat eiser niet met medische stukken noch anderszins heeft onderbouwd dat hij op dit moment niet in staat is om te reizen. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw.
11. De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, zodat het bestreden besluit ook in zoverre stand kan houden.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.