Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
advocaat: mr. D. Zwartjens te Utrecht
1.de stichting ST. CAMPHILLGEMEENSCHAP MAARTENHUIS,gevestigd te De Koog,
2.de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
advocaat: mr. A.H.M. van Noort te Den Haag.
1.De procedure
- het verzoekschrift, met twee producties,
- het verweerschrift, tevens houdende tegenverzoek, met twee producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 november 2015 en het daarin genoemde faxbericht van mr. Zwartjens van 9 november 2015, met twee producties en de urenstaat die mr. Zwartjens ter zitting heeft overgelegd.
2.De feiten
- De deskundige heeft ten onrechte betwiste feiten tot uitgangspunt genomen.
- De gevolgen van de ziekte van Lyme heeft de deskundige ten onrechte niet nader onderzocht.
- De bestaande kaak- en aangezichtsklachten bij [verzoekster] zijn ten onrechte in het rapport buiten beschouwing gelaten.
- De deskundige is buiten de opgedragen vraagstelling getreden.
- Het rapport is (ook anderszins) gebaseerd op onvolledige medische gegevens.
4.De beoordeling
Betrokkene heeft op 27.07.2000 een flinke klap gehad van een aan haar zorgen toevertrouwde mentaal beperkte man, welke zodanig heftig was dat zij ten val is gekomen en mogelijk buiten kennis is geraakt.Hoe het ongevalsmechanisme precies is geweest, wordt niet duidelijk. Mocht zij inderdaad (kortdurend) buiten kennis zijn geweest, dan kan op zijn minst gesproken worden van een schedeltrauma met waarschijnlijk een commotio cerebri als gevolg. De aanhoudende klachten over de rechter gelaats- en schedelhelft passen daarbij. (…)”
“Mw. Mr. van Noort heeft in haar commentaar van 29.07.2014 op het conceptrapport erop gewezen dat het feit dat betrokkene buiten kennis is geweest door haar is betwist en dat ik daarom niet meer van dit gegeven mag uitgaan en ook de conclusie “postcommotioneel” syndroom niet meer kan trekken. Het kan zijn dat deze conclusie opjuridisch betwiste feitenis gebaseerd, maarmedischgezien is die conclusie niet onmogelijk. Door een klap in het gelaat is het zelfs heel goed mogelijk dat iemand buiten kennis raakt. Wat men waarneemt bij een “knock out”bij de bokssport is daarvan een aanschouwelijk voorbeeld. Het feit dat iemand dan even bewusteloos is geweest, betekent al dat een commotio cerebri (= hersenschudding) is opgelopen. De huisarts heeft twee maanden na het ongeval foto’s bij betrokkene laten maken met als indicatie “vasovagale verschijnselen”. Dit zijn verschijnselen die heel goed in het kader van een commotio cerebri kunnen optreden. Mw van Noort heeft ook gevraagd om mijn conclusie ter zake te “relativeren”(wat dit ook moge zijn); ik ben van mening dat mijn conclusie verwoord onder item 1 al heel relativerend is.”Verder is in het rapport onder het kopje diagnose als antwoord vermeld:
: “In een reactie van 29.07.2014 heeft de belangenbehartiger van de Stichting, mw. mr. A.H. M. van Noort gesteld het van belang te vinden dat betrokkene in 2005 de ziekte van Lyme heeft doorgemaakt en zij heeft ondergetekende verzocht daaromtrent bij huisarts en internist informatie op te vragen. Dit laatste is echter niet nodig. Deze ziekte is voor de beoordeling van de huidige status helemaal niet van belang. Betrokkene heeft beschreven dat zij destijds vooral klachten had in de benen, dat zij behandeld is door een neuroloog en dat zij ongeveer 10 dagen opgenomen is geweest. Zij heeft een behandeling gehad met een intraveneus toegediend antibioticum. Daarna zijn haar klachten verdwenen. Thans zijn er ook geen klachten van de benen of voeten. De beschreven feiten zijn mij vanuit de medisch specialistische praktijk zeer herkenbaar. Indien gedacht wordt aan een zogenaamde neuroborreliose (waarbij de bacterie die de ziekte van Lyme heeft veroorzaakt het zenuwstelsel heeft aangetast) wordt altijd een intraveneus antibioticum gegeven. Ik wijs in dit verband op de cursief weergegeven opmerking bij de beschrijving van het onderzoek in Hoofdstuk II van het rapport (ter zake van de “peesreflexen”).”
“De medische geschiedenis van betrokkene op neurologisch terrein is in het geneeskundig rapport beschreven in de hoofdstukken I en III. Feitelijk was zij vóór het trauma van juli 2000 althans in neurologisch opzicht volkomen gezond.
“In haar reactie van 29.07.2014 op het conceptrapport heeft mw. mr. van Noort verzocht om de (niet ongevalsgerelateerde) kaak- en gezichtsklachten “afzonderlijk” in mijn rapportage in kaart te brengen en deze bij de vraag naar de klachten en beperkingen, die ook zonder ongeval aanwezig zouden zijn geweest te betrekken. Dit acht ik echter niet de taak van een neuroloog, aangezien kaakklachten primair tot het vakgebied van een kaakchirug (en soms dat van een KNO-arts) behoren. Wat ik in algemene zin vanuit neurologisch oogpunt over deze klachten in mijn rapportage heb opgeschreven en opgemerkt acht ik vanuit neurologisch oogpunt voldoende. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat op dit punt een expertise door een kaakchirurg zinvol is.”
“Gelet op de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek, heeft betrokkene beperkingen bij het verrichten van lichamelijk zware, vooral nek- en schouderbelastende activiteiten, zeker wanneer deze langdurig volgehouden of chronisch herhaald moeten worden.In dat verband kan gedacht worden aan beperkingen bij het langdurig gebukt staan of boven schouderhoogte werken, en bij zwaar tillen, sjouwen, duwen en trekken, terwijl er ook beperkingen zijn bij klimmen en klauteren, ver reiken, kruipen en knielen.Met gebruik van de NVN-richtlijnen van november 2007 en december 2013 is het niet mogelijk om haar een percentage functieverlies toe te kennen. Echter, in de periode dat zij het ongeval kreeg en daarna de klachten ontwikkelde, waren er zijdens de NVN andere richtlijnen van kracht, namelijk die van december 2011 en dan zou het eventueel mogelijk zijn om haar een percentage functieverlies toe te kennen op basis van hoofdstuk 4 (Na trauma persisterende syndromen), sub A (Het postcommotionele syndroom), alwaar het percentage functieverlies mag worden bepaald tussen 0 en 8%.
“Mw. mr. van Noort heeft in haar reactie van 29.07.2014 gesteld dat ik met het berekenen van een percentage functieverlies buiten de door het Hof gestelde vragen kom. Zulks is niet het geval. In deze vraag 1h wordt zeer nadrukkelijk verzocht om de mate van functieverlies uit te drukken in een percentage. Dat is met mijn beschrijving ook gebeurd.”