ECLI:NL:RBDHA:2015:14660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
AWB 15/21043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 december 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die op 28 november 2015 was opgelegd aan eiser, een vreemdeling van (gestelde) [land] nationaliteit. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel onterecht was, omdat de juiste grondslag artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 was, gezien de aanwezigheid van een Beneluxclaim. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onvoldoende had onderzocht of er lichtere middelen beschikbaar waren en dat de medische en psychische omstandigheden van eiser niet waren meegewogen in de beslissing om hem in bewaring te stellen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en eiser een schadevergoeding toegekend van € 875,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 980,--, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij het opleggen van vrijheidsontnemende maatregelen, vooral in gevallen waarin de persoonlijke omstandigheden van de betrokken vreemdeling in het geding zijn.

De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/21043
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 december 2015 in de zaak tussen
[volgnummer] ,
geboren op [geboortedatum] 1985, van (gestelde) [land] nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. F.K.H. Blom),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek).

Procesverloop

Op 28 november 2015 is eiser op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 26 november 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 9 december 2015. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Nu de vrijheidsontnemende maatregel op 8 december 2015 is opgeheven ligt, gelet op de beroepsgronden van eiser, de vraag voor of er gronden zijn om aan eiser op grond van artikel 106 van de Vw 2000 over de periode van 28 november 2015 tot 8 december 2015 schadevergoeding toe te kennen.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat de maatregel van bewaring ten onrechte is gebaseerd op artikel 59a van de Vw 2000. In het onderhavige geval is sprake van een Beneluxclaim en niet van een Dublinclaim. Dan is de juiste grondslag voor de bewaring artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een verschrijving en dat eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad, zodat er geen aanleiding is om de bewaring om die reden onrechtmatig te achten. De rechtbank laat in het midden of de door verweerder bedoelde belangenafweging uitpakt zoals door verweerder gesteld omdat de vrijheidsontnemende maatregel reeds op grond van de hierna volgende overwegingen onrechtmatig wordt geacht.
3.1
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of niet kon worden volstaan met toepassing van een lichter middel. Het is aan verweerder om te onderzoeken of er eventuele bijzondere feiten en omstandigheden zijn met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die tot het oordeel kunnen leiden dat in zijn geval met toepassing van een lichter middel kon worden volstaan. Niet gebleken is dat verweerder concrete vragen heeft gesteld over mogelijke bijzondere feiten en omstandigheden. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3083). Verder voert eiser aan dat uit de maatregel van bewaring niet blijkt dat eisers medische en psychische omstandigheden, waarmee verweerder bekend was, zijn meegewogen in het kader van de toepassing van een lichter middel.
3.2
Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor van 28 november 2015 blijkt dat eiser het volgende heeft verklaard:
“(…) Mijn persoonsgegevens zijn juist. Dit is ook mijn echte identiteit. Ik heb de [land] nationaliteit. Ik heb geen identiteitsdocumenten. Ik heb helemaal niets. Ik weet niet hoelang ik in Nederland ben. Het klopt dat ik in België een status heb. Ik wil wel terug naar België. Ik wil verder niets verklaren (…)”.
3.3
De rechtbank stelt vast dat uit het hiervoor genoemde proces-verbaal en de overige stukken die zich in het dossier bevinden niet blijkt op welke wijze eiser is bevraagd ten aanzien van de (eventuele) toepassing van een lichter middel. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting niet inzichtelijk kunnen maken op welke wijze eiser is bevraagd. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal van gehoor wel dat eiser in de gelegenheid is gesteld een verklaring af te leggen, maar niet is gebleken dat verweerder eiser duidelijk heeft gemaakt dat het aan hem was om eventuele bijzondere feiten en omstandigheden aan te voeren met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die tot het oordeel konden leiden dat in zijn geval met toepassing van een lichter middel moest worden volstaan. Uit het voornoemde proces-verbaal blijkt evenmin dat verweerder zelf concrete vragen over mogelijke bijzondere feiten heeft gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder heeft nagelaten voldoende kennis te vergaren omtrent de af te wegen belangen. De rechtbank vindt voor deze opvatting steun in de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 24 september 2015. De rechtbank volgt niet het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat hij niet gehouden was om te vragen naar bijzondere feiten en omstandigheden omdat eiser aangaf dat hij verder niets wenste te verklaren. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit het hiervoor onder 3.2 weergegeven gehoor niet blijkt dat eiser in zijn geheel niet bereid was om te antwoorden op vragen van verweerder. Bovendien klaagt eiser terecht dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn medische en psychische omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank had het voor verweerder, gelet op de toestand waarin eiser verkeerde tijdens zijn aanhouding, aanstonds duidelijk moeten zijn dat eiser mogelijk medische en psychische problemen had. Onder deze specifieke omstandigheden rust op verweerder als het ware een extra inspanningsverplichting om zich ervan te vergewissen dat eiser de procedure goed heeft begrepen. Niet is gebleken dat verweerder daar in dit geval aan heeft voldaan. Bovendien heeft verweerder in het besluit volstaan met een standaardoverweging ten aanzien van het lichter middel. Daarbij heeft verweerder, onder de gegeven omstandigheden, ten onrechte niet kenbaar meegewogen de medische en psychische situatie van eiser. Deze standaardoverweging volstaat in dit geval dan ook niet. De beroepsgrond van eiser slaagt.
4. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan, te weten vanaf 28 november 2015 in strijd is geweest met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel als bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond. Gelet op het voorgaande behoeven de overige door eiser aangevoerde beroepsgronden geen bespreking.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 875,-- (3x politiecel en 7x huis van bewaring).
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,--en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 875,-- (zegge: achthonderd en vijfenzeventig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-- (zegge: negenhonderd en tachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
Coll:
D:B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.