ECLI:NL:RBDHA:2015:14592

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring en ongegrond verklaring van bezwaar tegen functietoewijzing bij de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft eiser, een opperwachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Defensie. Dit besluit, genomen op 10 maart 2015, verklaarde het bezwaar van eiser tegen een mondelinge mededeling van de voorzitter van de Opleidings Advies Commissie (OAC) van 11 april 2013 niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen een eerder besluit van 1 augustus 2013 ongegrond. Eiser had gesolliciteerd naar de functie van senior acquisitiemedewerker, maar zijn sollicitatie werd afgewezen op basis van een negatief advies van de OAC, die oordeelde dat hij niet over de benodigde capaciteiten beschikte om toegelaten te worden tot de officiersopleiding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de OAC op 11 april 2013 een negatief oordeel over eiser heeft geveld, wat de basis vormde voor de afwijzing van zijn sollicitatie. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het advies van de OAC niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de objectiviteit van de OAC, ondanks de aanwezigheid van een lid dat mogelijk belangen had.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiser de geambieerde functie niet toe te wijzen. De rechtbank concludeerde dat de selectieprocedure correct was uitgevoerd en dat de negatieve beoordeling van de OAC terecht was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/2956 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.M. Groenhart),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Riezebos).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 maart 2015, waarbij zijn bezwaar tegen de mondelinge mededeling van de voorzitter van de Opleidings Advies Commissie (OAC) van 11 april 2013 niet-ontvankelijk is verklaard en zijn bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2013 ongegrond is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze zaak uit van de volgende feiten en
omstandigheden.
1.2
Eiser, opperwachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee (KMar), heeft in de periode van 18 oktober 2008 tot 1 april 2012 werkzaamheden verricht bij de Bijzondere Dienst (BD) van de KMar in de functie van senior medewerker in het nieuw ontwikkelde taakveld acquisitie. De werkzaamheden zijn naar tevredenheid verricht.
Per 1 april 2012 is eiser een functie bij het LOKKMar toegewezen voor de duur van drie jaar.
1.3
In de brief van de plaatsvervangend commandant KMar van 17 juli 2012 is onder meer vermeld dat in de nieuwe organisatie van de BD de nieuwe functie van senior acquisitiemedewerker is opgenomen, met daaraan verbonden de rang van eerste luitenant. Een aantal medewerkers verrichtte in de oude organisatie al de werkzaamheden van deze nieuwe functie. Het betreft militairen in de rang van opperwachtmeester/adjudant-onderofficier. Om opgebouwde kennis en ervaring niet verloren te laten gaan en de continuïteit in de taakuitvoering te waarborgen, wordt voorgesteld ook deze medewerkers - ondanks hun huidige rang - in beschouwing te nemen in het selectieproces voor deze functie. In deze procedure geldt dat geschikte kandidaten die reeds de rang van luitenant bezitten en/of de officiersopleiding al hebben gevolgd, voor gaan. Er wordt geselecteerd op basis van de functie-eisen van de functie van senior acquisitiemedewerker en - indien het een onderofficier betreft - de toelatingseisen voor de officiersopleiding. Dit betekent dat een assessment en een gesprek met de OAC onderdeel kunnen uitmaken van de procedure en dat onderofficieren bij voorkeur in het bezit dienen te zijn van een (volledig) HBO- of WO-diploma. In het geval dat de militair over de benodigde capaciteiten en vaardigheden beschikt, maar niet voldoet aan deze vooropleidingseis, kan een maatwerktraject worden afgesproken. Dit voorstel geldt nadrukkelijk enkel voor de eerste lichting senior acquisitiemedewerkers.
1.4
Eiser heeft geopteerd voor de functie van senior acquisitiemedewerker (de geambieerde functie).
Op 11 april 2013 heeft eiser een gesprek gehad met de OAC. Aan het einde van het gesprek heeft de voorzitter van de OAC eiser medegedeeld dat de OAC tot een negatief oordeel is gekomen.
Eiser heeft bij brief van 22 mei 2013 bezwaar gemaakt tegen deze mededeling.
1.5
Bij besluit van 1 augustus 2013 is eisers sollicitatie voor de geambieerde functie (vacaturenummers [nummers] ) afgewezen. De Advies Commissie Functietoewijzing (ACF) heeft in haar advies vermeld dat het negatief advies van de OAC aanleiding is geweest om eiser niet verder in selectie te nemen. Eiser is hierover door de voorzitter van de OAC geïnformeerd. Besloten is om eiser niet voor te dragen voor functietoewijzing.
Eiser heeft bij brief van 10 september 2013 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6
Bij besluit van 10 maart 2015 heeft verweerder het bezwaar tegen de mondelinge mededeling van de voorzitter van de OAC van 11 april 2013 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2013 ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 20 april 2015 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 10 maart 2015 ten grondslag gelegd dat eiser op 11 april 2013 door de voorzitter van de OAC mondeling is medegedeeld dat het advies van de OAC negatief is. Dit advies is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen op rechtsgevolg gericht besluit inhoudt. Het bezwaar is op dit punt niet-ontvankelijk.
Met betrekking tot de weigering eiser de geambieerde functie toe te wijzen is een zwaar gewicht toegekend aan het advies van de OAC. Het negatief advies is uitgebracht omdat eiser niet over de benodigde capaciteiten en vaardigheden beschikt om te worden toegelaten tot de officiersopleiding. Dit is niet vanwege het feit dat eisers vooropleiding onvoldoende is, omdat dit geen harde eis is. Er is geen aanleiding om met eiser een maatwerktraject af te spreken. Dit traject kan worden toegepast als de militair wel over de benodigde capaciteiten en vaardigheden beschikt, maar niet voldoet aan de vooropleidingseis.
Voor zover eiser heeft gesteld dat de adjudant-onderofficieren niet zijn uitgenodigd door de OAC en geen capaciteitentest op niveau 6 hebben ondergaan, heeft verweerder medegedeeld dat deze kandidaten er voor hebben gekozen om bij eventuele functietoewijzing de status van uitloopofficier te aanvaarden. Dit betekent dat zij bij een eventuele functietoewijzing de officiersopleiding niet zouden volgen, waardoor zij door de OAC niet behoefden te worden beoordeeld op de toelatingseisen voor de officiersopleiding en geen capaciteitentest behoefden te ondergaan.
Verweerder kent voorts een zwaar gewicht toe aan het advies van de ACF, nu geen reden bestaat om te twijfel aan dit advies.
3 Eiser heeft het bestreden besluit van 10 maart 2015 gemotiveerd betwist.
4 Eiser heeft ter zitting van de rechtbank medegedeeld dat het beroep, voor zover dit is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de mondelinge mededeling van 11 april 2013, niet wordt gehandhaafd omdat eiser het standpunt van verweerder volgt.
De rechtbank zal zich bij de beoordeling van dit beroep dan ook beperken tot de weigering om eiser de geambieerde functie toe te wijzen.
5.1
Voor zover eiser aan de orde heeft gesteld dat het primaire besluit van
1 augustus 2013 mogelijk onbevoegd is genomen, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft medegedeeld dat, zo er al sprake was van een bevoegdheidsgebrek, dit met de ondertekening van het bestreden besluit door de minister van Defensie is hersteld. Eiser heeft dit niet betwist. Hetgeen eiser op dit punt heeft aangevoerd wordt niet gevolgd.
5.2
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting erkend dat verweerder voorafgaand aan de (bezwaar)hoorzitting van 24 februari 2015 niet is verzocht om verdaging. Eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen. De rechtbank overweegt dat verweerder het verzoek van de gemachtigde van eiser van 25 februari 2015 om een nieuwe hoorzitting te houden op goede gronden heeft afgewezen, nu niet is gebleken van een onmogelijkheid om tijdig een verzoek om verdaging in te dienen. Het standpunt van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord kan dan ook geen doel treffen.
5.3
Eiser heeft gesteld dat sprake is geweest van een onreglementaire samenstelling van de OAC door de aanwezigheid van majoor mr. [naam] , plaatsvervangend commandant BD. Eiser heeft hiertoe een ongedateerde print overgelegd van het lokaal intranet, houdende een opsomming van de leden van de OAC. Ter zitting heeft hij voorts gesteld dat [naam] betrokken is bij de sectie waar de vacature was en derhalve belangen had.
Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat [naam] aanwezig was, omdat hij werkzaam was bij de BD en om die reden relevante vragen zou kunnen beantwoorden.
De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd welke regeling geschonden zou zijn met de aanwezigheid van [naam] bij de OAC of dat er sprake is geweest van onzorgvuldigheid op dit punt. De overige bij de zitting van de OAC aanwezige leden zijn wel vermeld in de opsomming van de OAC-leden op het lokaal intranet. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er vanuit het ontvangende onderdeel bezwaren bestonden tegen eiser, welke via [naam] betrokken zouden kunnen worden bij het oordeel van de OAC.
5.4
Eiser heeft aangevoerd dat het advies van de OAC niet mocht worden gevolgd.
De rechtbank overweegt allereerst dat, gelet op de vacaturetekst van de geambieerde functie, allereerst wordt gekeken naar horizontale functietoewijzing. Derhalve worden eerst militairen in de rang van luitenant in beschouwing genomen. Vervolgens kan verticale functietoewijzing aan de orde komen voor militairen in de rang van adjudant-onderofficier.
Met de brief van 17 juli 2012 (zie overweging 1.3) zijn ook de militairen in de rang van adjudant-onderofficier en opperwachtmeester, die de werkzaamheden al hebben verricht, in de gelegenheid gesteld om te solliciteren. Hierbij gelden echter wel bepaalde voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat afwijzing voor de geambieerde functie niet is gebaseerd op het niet hebben voldaan aan de gestelde opleidingseis. Dit was, zoals verweerder heeft medegedeeld, geen harde eis. Allereerst werd geselecteerd op basis van de benodigde capaciteiten en de toelatingseisen voor de officiersopleiding, zoals is aangekondigd in de brief van 17 juli 2012. Indien aan deze beide aspecten werd voldaan, maar niet aan de vooropleidingseis, kon een maatwerktraject aan de orde komen.
Eiser had de rang van opperwachtmeester en bevond zich reeds hierom in een andere rechtspositionele positie dan de andere kandidaten, die adjudant-onderofficier waren en derhalve een hogere rang hadden dan eiser. De rechtbank overweegt dat deze andere kandidaten, na gebleken geschiktheid voor de functie, vanwege hun rang de mogelijkheid kon worden geboden om de geambieerde functie te vervullen met als uitloopmogelijkheid de rang van luitenant. Hieruit volgde ook dat bij het accepteren van de uitloopmogelijkheid - waarvoor specifieke eisen op het gebied van langdurige ervaring gelden - in dit geval (de selectie voor) de officiersopleiding niet meer aan de orde hoefde te komen.
Bij eiser heeft de selectieprocedure, juist vanwege zijn andere rechtspositie, op een andere manier kunnen en mogen verlopen.
Niet in geschil is dat eiser in januari 2013 ten onrechte niet in beschouwing was genomen. Dit is hersteld en eiser heeft alsnog de gelegenheid gekregen voor een gesprek met de OAC op 11 april 2013. Blijkens het opleidingsadvies OAC is de opleidbaarheid van eiser getoetst. Daarbij zijn zowel de positieve aspecten als negatieve aspecten, die bij het interview op
11 april 2013 naar voren zijn gekomen, door de OAC in overweging genomen, hetgeen heeft geresulteerd in een negatief oordeel. Eiser heeft de door de OAC geconstateerde negatieve aspecten niet weerlegd. Niet valt in te zien waarom verweerder hier uiteindelijk niet het inhoudelijk advies van de OAC heeft mogen volgen. Nu eiser niet geschikt werd geacht om te worden toegelaten tot de officiersopleiding, behoefde verdere beoordeling naar geschiktheid voor de geambieerde functie en de vraag of een maatwerktraject aan de orde zou moeten zijn niet meer plaats te vinden.
Hieruit volgt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren eiser de geambieerde functie toe te wijzen. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
6 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.