Uitspraak
1214861 \ EJ VERZ 12-86611
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 december 2015 uitspraak gedaan op een vordering van de officier van justitie tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling. De vordering was gebaseerd op een administratieve sanctie die aan betrokkene was opgelegd wegens het niet gebruiken van de rijbaan als (snor)fietser bij het ontbreken van een (brom)fietspad. De officier van justitie vorderde dat de kantonrechter machtiging verleende voor gijzeling van maximaal zeven dagen, omdat betrokkene de opgelegde sanctie van € 45,00 niet had betaald en er geen beroep tegen de beschikking was ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2015 waren zowel betrokkene als de officier van justitie niet ter zitting verschenen. De officier van justitie stelde dat er verschillende pogingen waren gedaan om de openstaande sanctie te incasseren, waaronder het uitvaardigen van een dwangbevel en het in beslag nemen van het rijbewijs van betrokkene. Echter, deze pogingen hadden niet geleid tot betaling van de sanctie. De kantonrechter oordeelde dat gijzeling alleen kan worden toegepast als er een reële verwachting is dat betrokkene in staat is de sanctie te voldoen.
De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat betrokkene betalingsmachtig was. Het feit dat betrokkene niet in een bewind-, curatele- of insolventieregister was opgenomen, was niet voldoende om te concluderen dat hij in staat was de sanctie te betalen. De kantonrechter wees de vordering van de officier van justitie af, omdat niet was aangetoond dat alle dwangmogelijkheden waren uitgeput en er geen bewijs was van betalingsonwil. De beslissing werd genomen in het belang van de rechtsbescherming van de betrokkene.