ECLI:NL:RBDHA:2015:14523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
15_5874 WSFBSF
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering op basis van feitelijke woonomstandigheden en bewijsvoering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar studiefinanciering, die was omgezet van de norm voor uitwonende naar die voor thuiswonende studenten. De herziening was gebaseerd op bevindingen van een huisbezoek, waaruit bleek dat eiseres niet op het adres stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht had geconcludeerd dat eiseres niet op het BRP-adres woonde, aangezien er geen op haar persoon te herleiden spullen waren aangetroffen. Eiseres had geen objectieve en verifieerbare feiten aangedragen die de bevindingen van de controleurs konden weerleggen. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de Minister ligt, maar dat eiseres niet in staat was om aan te tonen dat zij wel degelijk op het BRP-adres woonde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de Minister om de studiefinanciering te herzien.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/5874

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde mr. M.M. van Daalhuizen)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres stond sinds 1 november 2013 in de Basisregistratie personen ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (het BRP-adres). Op dit adres staan tevens [hoofdbewoonster] (de hoofdbewoonster), [persoon B] en drie kinderen ingeschreven. Aan eiseres is voor de periode vanaf 1 november 2013 studiefinanciering toegekend naar de norm van uitwonende studerende.
2. Op 5 maart 2015 heeft namens verweerder een huisbezoek op het BRP-adres plaatsgevonden. De conclusie van de Rapportage Huisbezoek (het rapport) dat naar aanleiding van het huisbezoek door controleurs [controleur A] en [controleur B] is opgesteld luidt dat het door eiseres opgegeven uitwonende adres niet in overeenstemming is met het feitelijke woon- en verblijfadres van eiseres.
3. Verweerder heeft bij besluit van 20 maart 2015 de aan eiseres toegekende studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende met ingang van
1 november 2013 omgezet in studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende studerende en een bedrag van € 3.401,58 aan teveel betaalde studiefinanciering als schuld aangemerkt.
4. Met dagtekening 26 maart 2015 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over zijn voornemen een boete op te leggen. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 6 april 2015 bezwaar gemaakt. Deze brief is door verweerder mede opgevat als bezwaarschrift tegen de herziening.
Geschil
5. In geschil is of verweerder terecht van eiseres vanaf 1 november 2013 de studiefinanciering heeft herzien naar de norm van een thuiswonende studerende. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres feitelijk verbleef op het BRP-adres.
6. Verweerder neemt het standpunt in dat de studiefinanciering van eiseres terecht is herzien omdat eiseres niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). Volgens verweerder woonde eiseres niet op het BRP-adres. Verweerder baseert zich op de bevindingen zoals opgenomen in het rapport.
7. Eiseres neemt het standpunt in dat verweerder haar studiefinanciering ten onrechte heeft herzien omdat zij op het moment van het huisbezoek wel op het BRP-adres woonde. Daartoe voert eiseres aan dat de conclusies van de controleurs niet kloppen.
Beoordeling van het geschil
8. Artikel 1.5, eerste lid van de Wsf, bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking komt degene die beroepsonderwijs volgt (de deelnemer) en voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
9. Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
10. In het geval een uitwonendenbeurs wordt herzien omdat de betrokkene niet op het opgegeven uitwonende adres woont, vindt, op grond van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf, de herziening van de uitwonendenbeurs plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de BRP.
11. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit betreft. Het is aan verweerder om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiseres niet woonachtig is op het BRP-adres waarop zij staat ingeschreven rust dan ook in eerste instantie op verweerder en niet op eiseres. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet woont op het adres waarop hij in de BRP staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. De vraag of eiseres woont op het adres waarop hij staat ingeschreven dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
12. Verweerder heeft gewezen op het rapport waarin het volgende is opgenomen:
“Blh [belanghebbende] woont sinds een jaar en vier maanden op het adres. De hoofdbewoonster spreekt over een jaar. De kamer die aan ons getoond wordt is niet bewoond. We treffen op de kamer letterlijk helemaal niks aan van de student. Het bed is niet in gebruik. Het is niet echt een bed. Er liggen meerdere matrassen op elkaar gestapeld. De bovenste matras heeft een plastic omhulsel. Blh zou net voor ons vertrokken zijn. Ze zou er de vorige nacht nog hebben geslapen. Dit is niet aannemelijk. Het bed is zeker niet gebruikt. De kamer deur was dicht toen we boven kwamen en er lag een hele hoop kleding voor de deur. We treffen op de kamer geen schoolboeken, kleding, verzorgingsproducten of andere spullen aan van Blh. Er is absoluut geen sprake van een gevestigde orde of een spoor van bewoning door een student. Blh woont een kleine anderhalf jaar op het adres. Ze heeft geen kledingkast en ook geen ondergoed, sokken, jassen, tassen of schoenen op het adres. We zien ook geen pyjama of een handdoek op de kamer. In de badkamer krijgen we een oranje tandenborstel te zien die gewoon met meerdere tandenborstels bij elkaar ligt. Alle andere spullen zijn voor gezamenlijk gebruik. Er ligt niks apart of afgescheiden. We zien nergens een kledingvoorraad. We zien alleen een berg vuile was van het gezin op de grond liggen op de overloop op de zolderverdieping. De kleren van blh zouden daar tussen liggen, maar we treffen niks aan.
Mevrouw verklaart voordat we de zolder hadden gezien het volgende: “Ze heeft een eigen kamer op zolder. Daar heeft ze al haar persoonlijke spullen liggen. Ze heeft de zolder zelf ingericht. Ze heeft een bed, een kast en een bureau met een computer gekocht. Haar schoolboeken, post en administratie bewaart ze op haar eigen kamer. Ze heeft hier vannacht geslapen. Ze is net voor u aanbelde vertrokken naar school.”
Vervolgens willen we de kamer zien en wil mevrouw in eerste instantie ivm privacy niet meewerken. Ze belt haar man. Op meerdere verzoeken belt ze blh zelf. Blh neemt de telefoon op. Ze is verbaasd. Ze vraagt aan de hoofdbewoonster of ze haar kamer wel of niet moet laten zien. Aan blh wordt verteld dat het om haar studiefinanciering gaat en dat zij ook de verhuurder van de kamer is. Blh geeft dan aan dat we de kamer mogen zien. Vervolgens zien we een kamer die totaal niet voldoet aan de eerdere beschrijving. Ze heeft namelijk geen persoonlijke spullen op haar kamer liggen. Op de kamer staat geen bed, kast en ook geen bureau met haar computer erop. We treffen geen post, administratie en ook geen schoolboeken. Op de kamer treffen we schriften op naam van de dochter van de hoofdbewoonster en speelgoed. Er ligt een mand met kleding waarvan niets van blh is. Verder treffen we wat opslag en sportapparatuur dat onder de stof zit. Het is duidelijk lange tijd niet gebruikt. De hele kamer is stoffig en ziet eruit alsof het niet gebruikt wordt.
Het enige wat van Blh op het adres ligt van blh is een ongeopende envelop van de gemeente die in de woonkamer ligt en een plastic tas met enkele oude boeken uit het jaar 2010 en 2012.
CONCLUSIE:
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden tijdens het huisbezoek en de verklaring van de hoofdbewoonster concludeert og dat blh haar hoofdverblijf niet op haar BRP-adres heeft.”
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de bevindingen van de controleurs tijdens het huisbezoek, aannemelijk gemaakt dat eiseres feitelijk niet woonde op het BRP-adres en aldus geen recht had op studiefinanciering voor een uitwonende. Dat blijkens het rapport op het BRP-adres (nagenoeg) geen op de persoon van eiseres te herleiden spullen zijn aangetroffen, terwijl zij reeds 1 jaar en 4 maanden op dit adres stond ingeschreven, rechtvaardigt de conclusie dat eiseres ten tijde van de controle niet woonde op het BRP-adres.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd doet hier niet aan af. Dat op het BRP-adres een aan eiseres gericht poststuk en enkele studieboeken van voorgaande jaren zijn aangetroffen acht de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiseres feitelijk verblijf hield op het BRP-adres. Dit temeer nu het poststuk afkomstig is van de Gemeente, een orgaan dat uitgaat van de inschrijving in de BRP. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de hoofdbewoonster heeft gewezen op twee koffers met kleding die van eiseres zouden zijn en dat de controleurs zouden hebben toegezegd nog eens terug te komen. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat de controleurs ontlastende verklaringen van buurtbewoners niet in het rapport hebben opgenomen. De rechtbank kan deze stellingen, die door verweerder zijn weersproken, niet volgen nu door of namens eiseres geen objectieve en verifieerbare feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat de rechtbank reden heeft om te twijfelen aan de waarnemingen en de bevindingen van de controleurs, zoals neergelegd in hun rapport. Dat de kamer van eiseres een onbewoonde indruk wekte doordat deze ten tijde van het huisbezoek verbouwd werd, acht de rechtbank evenmin aannemelijk nu de hoofdbewoonster gedurende het huisbezoek geen melding van een verbouwing heeft gemaakt en deze ook niet uit de het rapport valt af te leiden. De rechtbank acht het door eiseres verstrekte overzicht van betalingen met de creditcard van [persoon B] en de foto’s van de kamer - die zo heeft eiseres verklaard - ruim na het huisbezoek zijn genomen, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
14. Herziening met toepassing van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf is niet langer in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet indien vast komt te staan dat eiseres in - een deel van - de periode (één of meer studiefinancieringstijdvakken) voorafgaande aan de door verweerder geconstateerde overtreding van artikel 1.5 van de Wsf feitelijk wél woonde op het betreffende BRP-adres. Gelet op deze keuze van de wetgever ligt het op de weg van eiseres om daarvoor het bewijs te leveren en dit bewijs zal zodanig moeten zijn dat op grond daarvan onomstotelijk blijkt dat het wettelijk vermoeden onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet voldaan aan deze bewijslast. Derhalve kan eiseres geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule doen.
15. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de studiefinanciering van eiseres terecht herzien vanaf 1 november 2013 en dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.