ECLI:NL:RBDHA:2015:14513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
15/20936 en 15/21001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid van Frankrijk in het kader van het Dublin-systeem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 10 december 2015 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van eiser, die zijn aanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris stelde dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser in het bezit was van een geldig Schengenvisum dat door Frankrijk was afgegeven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.

Tijdens de zitting heeft eiser betoogd dat Frankrijk niet meer kan worden gehouden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er humanitaire gronden zijn die maken dat zijn asielaanvraag door Nederland behandeld moet worden. De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft gewezen op problemen in de opvang van asielzoekers in Frankrijk, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn besluit onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de bezwaren van eiser met betrekking tot de opvang in Frankrijk. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft echter besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, ondanks het motiveringsgebrek. Eiser's verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen en de staatssecretaris is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980.

Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/20936 (beroep) en 15/21001 (verzoek)
V-nummer: [V-nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 december 2015 in de zaak tussen
[naam] , eiser en verzoeker, hierna: eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Paffen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.C. Poelman.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling ervan.
Eiser heeft op 26 november 2015 beroep in gesteld tegen het bestreden besluit en tevens
de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt
uitzetting achterwege te laten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Vast staat dat Frankrijk verantwoordelijk is voor het asielverzoek van eiser, omdat eiser houder is van een geldig Schengenvisum dat door Frankrijk is afgegeven.
3. Ter beoordeling staat nu of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich moet trekken. Eiser heeft betoogd dat ten aanzien van Frankrijk niet meer kan worden vastgehouden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder acht eiser humanitaire gronden aanwezig.
4. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Frankrijk zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt. Er moet dan sprake zijn van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang of de asielprocedure. Eiser heeft gewezen op problemen in de opvang van asielzoekers. Ter zitting heeft hij zijn bezwaren met betrekking tot de in Frankrijk gevoerde ‘fast-track-procedure’ laten valllen.
5. Over de gestelde beperkte opvangmogelijkheden in Frankrijk heeft verweerder – als reactie op de zienswijze waarbij voor het eerst melding is gemaakt van landeninformatie – in zijn besluit uitsluitend gezegd dat dit een herhaling van zetten is. Op dit punt is het besluit van verweerder daarom ontoereikend gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De vraag is vervolgens of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
6. Anders dan eiser heeft betoogd, blijkt uit de door eiser aangehaalde rapportage van Human Rights Watch niet dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Zo is er het rapport
‘France: Migrants, Asylum Seekers Abused and Destitute’, van 20 januari 2015, dat voornamelijk gaat over de situatie rond de jaarwisseling van 2014 van migranten in Calais die naar het Verenigd Koninkrijk willen gaan. Wel wordt in genoemd rapport melding gemaakt van een tekort in de opvang in 2013, maar niet blijkt dat daarvan thans nog steeds sprake is. Evenmin kan uit de rapportage van Integrated Regional Information Networks, van 20 oktober 2015, opgemaakt worden dat asielzoekers als eiser niet in aanmerking zouden komen voor opvang. Verder wordt overwogen dat eiser niet heeft onderbouwd dat niet hij, maar kwetsbare groepen, in aanmerking zullen komen voor opvang. Door eiser is niet aannemelijk gemaakt dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang van asielzoekers.
7. Ook in de door eiser genoemde persoonlijke omstandigheden – die te maken hebben met zijn psychische toestand en zijn wens om in Nederland te verblijven – heeft verweerder geen aanleiding hoeven te zien om de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
8. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit, ondanks het motiveringsgebrek, in stand te laten.
9. Er is geen aanleiding voor toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 980.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer AWB 15/20936
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980 (negenhonderdtachtig euro).
De voorzieningenrechter:
in de zaak met nummer AWB 15/21001
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 10 december 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het beroep, kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.