ECLI:NL:RBDHA:2015:1431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
C-09-481437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2015 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. Het verzoek tot uithuisplaatsing werd ingediend door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die belast is met de zorg voor de minderjarige. De kinderrechter heeft eerder op 22 januari 2015 een spoedmachtiging verleend, die op 23 januari 2015 werd bevestigd. De minderjarige was onder toezicht gesteld op 22 september 2014, en er waren zorgen over haar gedrag en ontwikkeling, waaronder hechtingsproblemen en mogelijke trauma's.

Tijdens de zitting op 3 februari 2015 werd de situatie van de minderjarige besproken. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de minderjarige ernstig waren en dat zowel de thuissituatie bij de moeder als bij de vader onvoldoende veilig werd geacht. De kinderrechter hechtte veel waarde aan het advies van Stek Jeugdhulp, dat aangaf dat observatie en diagnostiek noodzakelijk waren om de juiste hulp te bieden. De kinderrechter besloot daarom de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen tot 1 juli 2015, met als doel om de minderjarige in een neutrale omgeving te observeren en te diagnosticeren.

De verzoeken tot het vaststellen van contact- en zorgregelingen werden afgewezen, omdat de problematiek van de minderjarige zeer zorgelijk was en het onduidelijk was wat de oorzaak van haar probleemgedrag was. De kinderrechter gaf aan dat de jeugdbeschermer de ontwikkeling van de minderjarige in de gaten zou houden en kon inschatten of contact met de ouders mogelijk zou zijn. De behandeling van het verzoek voor het overige werd aangehouden tot een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 15-119
Zaaknummer: C/09/481437
Datum beschikking: 3 februari 2015

Machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op het op 22 januari 2015 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (verder: de gecertificeerde instelling),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats],
kind van:
[A],
de vader,
wonende te [woonplaats],
en
[B],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
die belast is met het eenhoofdig ouderlijk gezag.
De minderjarige verblijft feitelijk in [X].

Procedure

Bij beschikking d.d. 23 januari 2015 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de mondelinge uitspraak bevestigd van de uitspraak op het telefonisch verzoek van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland op 22 januari 2015, waarbij het verzoek (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing is verleend van 22 januari 2015 na 17.00 uur tot 23 januari 2015 tot 17.00 uur in afwachting van de schriftelijke bevestiging.
Voorts heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 23 januari 2015 aan de gecertificeerde instelling machtiging verleend voornoemde minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in [X] van 23 januari 2015 tot 3 februari 2015, en het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 2 februari 2015.
Tevens heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 2 februari 2015 aan de gecertificeerde instelling machtiging verleend voornoemde minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in [X] van 3 februari 2015 tot 4 februari 2015, en het verzoek voor het overige aangehouden tot dezen zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikkingen d.d. 23 januari 2015 waarvan de inhoud als hier overgenomen dienen te worden beschouwd;
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het indicatiebesluit van de gecertificeerde instelling d.d. 23 januari 2015, met de daarbij behorende aanvraag;
- het verweerschrift van de zijde van mr. A. Schellekens, raadsvrouw van de moeder;
- het verweerschrift van de zijde van mr. M.A. Tuls, raadsvrouw van de vader;
- het tussentijds verslag naar aanleiding van zorgen om het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarige van Stek Jeugdhulp d.d. 20 januari 2015;
- de faxbrief d.d. 3 februari 2015 van de zijde van de gecertificeerde instelling, met als bijlage een verslag van de projectgezinsouders over hoe het met de minderjarige gaat.
Op 3 februari 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [X] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. A. Schellekens;
- de vader, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.A. Tuls.

Feiten

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 22 september 2014 de minderjarige onder toezicht gesteld van 22 september 2014 tot 22 september 2015.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een GGZ instelling ter observatie en onderzoek en aansluitend in [X], voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Mevrouw [X] heeft naar voren gebracht dat de minderjarige is aangemeld bij een observatieplek waar tevens diagnostiek plaats kan vinden, zodat een goed beeld van de minderjarige kan worden verkregen en duidelijk wordt wat er met haar aan de hand is en hoe zij het beste kan worden geholpen. In afwachting hiervan wordt de minderjarige in een[instelling] geplaatst waar al met de observatie gestart kan worden. Omdat niet duidelijk is welke periode de observatie en diagnostiek in beslag zal nemen wordt de machtiging voor de duur van de ondertoezichtstelling gevraagd. Volgens mevrouw [X] is het zorgelijke gedrag van de minderjarige toegenomen. Van belang is dat de minderjarige op een neutrale plek onderzocht wordt.
Mr. Schellekens heeft gesteld dat de moeder het oneens is met de plaatsing van de minderjarige in [X]. De minderjarige zal bovendien meermalen overgeplaatst worden. De moeder meent dat dit gelet op de hechtingsproblematiek van de minderjarige niet in haar belang is. De moeder ziet het liefst dat de minderjarige vanuit de thuissituatie hulpverlening krijgt, aldus de raadsvrouw. Indien plaatsing bij de moeder niet mogelijk is, benadrukt de raadsvrouw namens de moeder dat een netwerkplaatsing binnen het netwerk van de moeder een optie is. De moeder verzet zich uitdrukkelijk tegen een (terug)plaatsing bij de vader. Volgens de raadsvrouw is de moeder bereid haar medewerking te verlenen aan de hulpverlening. De raadsvrouw heeft namens de moeder een verzoek gedaan tot vaststelling van een contactregeling, indien het onderhavige verzoek wordt toegewezen. Het contact tussen de moeder en de minderjarige verloopt goed en dat wil de moeder graag in stand houden. Momenteel is het contact tussen de moeder en de minderjarige stopgezet. De moeder vreest dat hoe langer dit zal duren haar band met de minderjarige zal verslechteren. Door de gezinsvoogd is aangegeven dat de moeder op 28 januari 2015 een belcontact met de minderjarige mocht hebben, hetgeen niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast is aangegeven dat na de zitting van 2 februari 2015 afspraken omtrent de bezoekregeling met de minderjarige gemaakt zouden worden. Indien de minderjarige een bepaalde periode in het gezin blijft moet daar duidelijkheid over zijn. Het argument dat gisteren (zitting 2 februari 2015) door de gecertificeerde instelling is aangevoerd, namelijk het huiselijk geweld, is niet veroorzaakt door de stemmingswisselingen van de moeder maar door het gedrag van de vader. De moeder heeft aangegeven dat de vader de minderjarige zonder overleg bij haar heeft weggehaald en dat zij op dat moment niet onder invloed van verdovende middelen was.
De moeder is van mening dat het rapport op onwaarheden is gebaseerd. Volgens de moeder is de ontwikkelingsstoornis bij de minderjarige ontstaan omdat de minderjarige haar erg mist. De minderjarige wil graag terug naar huis, aldus de moeder. Volgens de moeder heeft de vader bij allerlei instanties onwaarheden over haar verteld. Zij wil de minderjarige terug.
Mr. Tuls heeft samengevat aangevoerd dat het recentelijk juist beter ging met de minderjarige. In elk geval rechtvaardigen haar gedragsproblemen de uithuisplaatsing niet en lijkt de situatie van de minderjarige er hierdoor alleen maar verder op achteruit te gaan. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat er geen (concrete) aanwijzingen zijn van seksueel misbruik door de vader om een strafrechtelijk onderzoek te starten, desalniettemin gebruikt de gecertificeerde instelling dit als reden om de minderjarige op een neutrale plek te laten onderzoeken. De raadsvrouw kan zich niet voorstellen dat plaatsing van de minderjarige op verschillende plekken de voorkeur krijgt boven terugplaatsing bij de vader. Volgens de raadsvrouw is de vader bereid alle hulpverlening te accepteren. Als de uithuisplaatsing voort duurt, vraagt de vader subsidiair om vaststelling van een zorgverdelingsregeling gedurende de uithuisplaatsing.
De vader heeft in aansluiting op hetgeen zijn raadsvrouw naar voren heeft gebracht gesteld dat hij zich niet kan verenigen met de conclusie en advies van Stek Jeugdhulp. Het verslag is volgens de vader geschreven in de periode van de verhuizing van de minderjarige. Deze periode verliep erg onrustig omdat de moeder telkens aan de deur kwam. Het samenwonen van de vader met zijn vriendin is voor de minderjarige een hele gewenning geweest. De vader heeft opgemerkt dat hij vanaf december 2014 moeilijkheden in het gedrag van de minderjarige constateerde. Volgens de vader had de minderjarige in januari 2015 haar draai gevonden. De vader deelt de zorgen van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de huidige ontwikkeling van de minderjarige. Volgens de vader heeft de minderjarige veel meegemaakt en heeft zij trauma’s opgelopen door alles wat zij heeft gezien. De minderjarige mist haar moeder heel erg. Naar de mening van de vader is de minderjarige er niet mee geholpen om tevens haar vader te moeten missen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij hecht de kinderrechter doorslaggevende betekenis aan de conclusie en het advies van Stek Jeugdhulp van 20 januari 2015. Hieruit blijkt dat de zorgen rondom de minderjarige sinds november sterk zijn toegenomen. Er wordt meer hechtingsgestoord gedrag gezien en er zijn zorgen over een mogelijke depressie, persoonlijkheidsstoornissen en trauma. Het lukt Stek in de huidige situatie niet om helder te krijgen wat er met de minderjarige aan de hand is en welke hulp zij nodig heeft. De situatie bij de moeder werd onvoldoende veilig geacht. Ook de situatie bij de vader wordt als onvoldoende veilig ingeschat, omdat de moeder ieder moment kan opduiken of telefonisch contact kan opnemen. Daarnaast is er onvoldoende zicht op de situatie bij de vader thuis om tot een goede inschatting te kunnen komen. Stek acht plaatsing op een neutrale plek daarom noodzakelijk, met als doel om de minderjarige aldaar te observeren en te diagnosticeren. Langs deze weg hoopt Stek dat een passende behandeling kan worden gevonden en verdere traumatisering van de minderjarige kan worden voorkomen.
Ter terechtzitting is gebleken dat de minderjarige in afwachting van een plek bij [X], alwaar nadere diagnostiek zal plaats vinden, in [X] is geplaatst. De wachtlijst voor [X] zou maximaal drie maanden bedragen. De kinderrechter acht zo’n lange wachttijd slecht voor de toch al problematische ontwikkeling van de minderjarige. Zij is immers nog maar vier jaar en heeft in haar leven al meerdere trauma’s ervaren en stoornissen opgelopen, waardoor zij nu zeer verontrustend gedrag vertoond. De kinderrechter gaat er dan ook van uit dat het onder deze omstandigheden mogelijk is om de minderjarige eerder door te plaatsen naar [X], zodat voor 1 juli 2015 duidelijk is wat haar mankeert, welke behandeling zij nodig heeft en welke verblijfsplek daarbij hoort.
De kinderrechter zal de machtiging daarom tot 1 juli 2015 verlenen en het verzoek voor het overige aanhouden tot na te melden zitting.
De kinderrechter zal geen contact-/zorgregeling vaststellen en derhalve de verzoeken hiertoe afwijzen. De kinderrechter overweegt dat de problematiek van de minderjarige zeer zorgelijk is. Het is thans onduidelijk wat de oorzaak van haar probleemgedrag is, zodat niet kan worden beoordeeld of, en zo ja welke, contact-/zorgregeling in het belang van de minderjarige is. De jeugdbeschermer heeft zicht op de ontwikkeling van de minderjarige en kan inschatten of contact tussen de minderjarige en haar ouders geïntensiveerd zou kunnen worden. Hij kan deze regeling dan in een zogenaamde omgangsaanwijzing vastleggen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 3 februari 2015 tot 1 juli 2015, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 23 januari 2015 en verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de verzoeken tot vaststelling van contact-/zorgregelingen;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen terechtzitting in
juni 2015;
gelast de griffier tegen de nader te bepalen zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
- de vader;
- de moeder;
- mr. A. Schellekens;
- mr. M.A. Tuls.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015 in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.