ECLI:NL:RBDHA:2015:14304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
09/777007-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak tegen minderjarige verdachte

Op 10 december 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zedenzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000. De zaak betreft een tenlastelegging van ontuchtige handelingen met een minderjarig slachtoffer, dat op het moment van de feiten twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 26 november 2015, waarbij de officier van justitie, mr. J. Barensen, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. M.F. Laning, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer en het plegen van ontuchtige handelingen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van het ontbreken van bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde feiten, met name omdat er geen DNA-materiaal van de verdachte was aangetroffen op de plaatsen waar het slachtoffer beweerde dat de verdachte haar had binnengedrongen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdediging, die op dat moment op nihil werden begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in gevoelige zaken zoals zedenzaken.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777007-15
Datum uitspraak: 10 december 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 26 november 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Barensen en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. M.F. Laning, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 juni 2014 te 's-Gravenhage, met [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of de borsten van die [slachtoffer 1] betast en/of gekust en/of zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en/of die [slachtoffer 1] op de mond gekust;
art 245 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 juni 2014 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , de kleding van die [slachtoffer 1] heeft uitgetrokken en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] op schoot heeft genomen en/of zijn penis tegen haar vagina en/of anus heeft geduwd/gedrukt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 245 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Inleiding
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte op 2 juni 2014 met [slachtoffer 1] , een schoolgenootje die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , dan wel dat de verdachte dit heeft geprobeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit wegens het ontbreken van wettig bewijs, maar ook omdat de overtuiging ontbreekt dat hetgeen zou hebben plaatsgevonden is geschied zoals door [slachtoffer 1] is aangegeven in haar verklaring.
De raadsvrouw heeft hiertoe gesteld dat er geen sprake is van ontuchtige handelingen, nu het bij ontuchtige handelingen om strijd met de sociaal-ethische norm moet gaan en dit alleen blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1] . Deze verklaring spreekt, aldus de raadsvrouw, op een aantal punten objectieve gegevens tegen en is bovendien in strijd met de Aanwijzing Zeden afgenomen. Het is lastig na te gaan op welke wijze dit van invloed is geweest op haar verklaring. Ook de omstandigheid dat bij [slachtoffer 1] wel eens fantasie en werkelijkheid met elkaar in conflict komen, maakt - aldus de verdediging - dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet betrouwbaar is. [slachtoffer 1] stelt dat de verdachte heeft geprobeerd zijn piemel van achteren bij haar naar binnen te doen en dat dit uiteindelijk ook is gelukt, maar uit de rapportage van het NFI blijkt dit niet. Er is geen DNA-match als het gaat om het duwen of brengen van de penis van de verdachte in de vagina of anus van [slachtoffer 1] .
Nu [slachtoffer 1] ook heeft verklaard dat de verdachte geen condoom heeft gebruikt is er - aldus de verdediging - geen andere verklaring te bedenken voor het feit dat er geen DNA-match is aangetroffen dan dat het door [slachtoffer 1] gestelde niet is gebeurd.
Ook van enige geweldshandeling van de zijde van de verdachte, zoals het van achteren bij de nek pakken van [slachtoffer 1] en aan haar arm meetrekken naar de sporthal, is niet gebleken. Er zijn bij [slachtoffer 1] geen fysieke sporen van een dergelijke sleurpartij te zien.
De verklaring van de verdachte en die van [slachtoffer 1] staan tegenover elkaar nu de verdachte aangeeft dat zij vrijwillig achter hem aan is gegaan en [slachtoffer 1] aangeeft dat zij het allemaal niet heeft gewild.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Het primair ten laste gelegde bevat verschillende bestanddelen, die de rechtbank zal bespreken.
De rechtbank is, gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] , van oordeel dat [slachtoffer 1] met een ontkleed bovenlijf in de wc-ruimte aanwezig is geweest en er bepaalde seksueel getinte handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden, die niet vrijwillig waren.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De verdachte heeft erkend dat [slachtoffer 1] op een bepaald moment met een ontkleed bovenlijf in de toiletruimte stond, alsmede dat hij toen fysiek contact met haar heeft gehad. Hij heeft hierover diverse uiteenlopende verklaringen afgelegd ten overstaan van de politie en ter terechtzitting. Zo heeft de verdachte aanvankelijk verklaard dat [slachtoffer 1] de toiletruimte binnenkwam toen de verdachte in een afgesloten wc aan het plassen was. Toen hij uit de wc kwam, wilde [slachtoffer 1] haar borsten laten zien, waarop de verdachte om haar heen is gelopen en de ruimte heeft verlaten.
Nadat de verdachte met het op, onder en tussen de borsten aangetroffen DNA geconfronteerd is, heeft hij verklaard dat hij na het plassen tijdens het wassen van zijn handen jeuk voelde alsof er een vliegje op zijn hand zat, dat hij zijn hand wegsloeg en dat hij toen met een harde klap de inmiddels ontblote borsten van [slachtoffer 1] raakte.
Ter terechtzitting verklaart hij dat het verhaal met het vliegje niet klopt, maar dat [slachtoffer 1] met ontbloot bovenlijf op hem af kwam lopen en dat hij haar heeft afgeweerd met twee handen tegen haar borsten aan.
De rechtbank acht hetgeen de verdachte heeft verklaard - gelet op de vele wisselingen in de verklaringen die ook nog eens telkens te lijken volgen op bevindingen van de politie - niet geloofwaardig.
Dit brengt mee dat de rechtbank uitgaat van de verklaring van [slachtoffer 1] voor zover zij heeft verklaard dat de verdachte de borsten van [slachtoffer 1] heeft betast en gekust. Dit wordt bevestigd door de bevindingen uit het rapport van het NFI d.d. 29 augustus 2014, waarin is aangegeven dat er boven de rechterborst en tussen en onder de borsten van [slachtoffer 1] , DNA van de verdachte is aangetroffen.
Het betasten en kussen van de borsten kan weliswaar als ontuchtig handelen worden gekwalificeerd, maar dit betekent nog niet dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het hem onder primair verweten seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] .
Ook het duwen van de tong van de verdachte in de mond van [slachtoffer 1] wordt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad als ontuchtige handeling gekwalificeerd, maar niet als seksueel binnendringen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat zij voor het brengen/duwen van de penis van de verdachte in de vagina en/of anus van [slachtoffer 1] als bewijs alleen de verklaring van [slachtoffer 1] heeft. Uit het feit dat [slachtoffer 1] bepaalde details over de penis van de verdachte weet, die niet algemeen bekend zijn, kan worden afgeleid dat zij die penis heeft gezien. Dit is evenwel niet zonder meer voldoende om het seksueel binnendringen met de penis te bewijzen. Ondersteunend bewijs zou kunnen worden gevonden in DNA-onderzoek. In het rapport van het NFI d.d. 29 augustus 2014 is evenwel aangegeven dat rond en in de anus en rond en in de vagina van [slachtoffer 1] geen DNA van de verdachte is aangetroffen. Evenmin is DNA-materiaal van [slachtoffer 1] op de penis van de verdachte aangetroffen. Gelet hierop en mede in acht nemende dat niet nader onderzocht is of het zonder achterlaten van DNA mogelijk is om in de anus binnen te dringen, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het seksueel binnendringen met penis in de anus dan wel vagina van [slachtoffer 1] .
Dit betekent dat de verdachte van het hem primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Het subsidiair ten laste gelegde betreft de poging om met [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen te plegen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , door de kleding van die [slachtoffer 1] uit te trekken, haar op schoot te nemen en/of zijn penis tegen haar vagina en/of anus te duwen/drukken.
De rechtbank is van oordeel dat – evenals voor het seksueel binnendringen – ook voor het duwen/drukken van de penis tegen de vagina of anus van [slachtoffer 1] onvoldoende bewijs aanwezig is. Ook dit wordt immers niet ondersteund door het NFI-onderzoek en evenmin is onderzocht of het duwen/drukken van de penis tegen de vagina en/of anus ook zonder achterlating van DNA-materiaal mogelijk is.
De rechtbank kan aldus ook niet wettig bewezen verklaren dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.

4.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2]heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van
[slachtoffer 1]als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 2.250,-,met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten bedrage van
€ 2.250,-,met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, betwist en voorts aangegeven dat de bijgevoegde uitspraak uit de smartengeldgids niet dezelfde omstandigheden als de onderhavige zaak betreffen en de vordering dan ook gematigd dient te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot zijn op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2015.
Mr. De Groot is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.