Overwegingen
1. Eiser heeft tijdens het gehoor aanmeldfase gesteld dat hij [Naam 1] heet, is geboren op [geboortedatum 1] en de Chinese nationaliteit heeft. In de correcties en aanvullingen op dit gehoor heeft hij echter verklaard dat hij [geboortedatum 1] heet en is geboren op [geboortedatum 2] . Op 7 februari 2015 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat het asielrelaas van eiser bestaat uit de volgende relevante elementen:
- de verklaring van eiser [Naam 2] te zijn, afkomstig uit Zhuhai, China en in het bezit van de Chinese nationaliteit;
- de verklaring dat hij is gehuwd met [Naam 3] ;
- de verklaring dat hij zich in 2005 heeft bekeerd tot het christelijke geloof;
- de verklaring dat hij zich in 2010 heeft bekeerd tot de christelijke stroming Quannengshen;
- de verklaring dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn evangeliseringsactiviteiten in het kader van Quannengshen;
- de verklaring dat zijn echtgenote eveneens problemen heeft ondervonden als gevolg van de bekering tot de christelijke stroming Quannengshen;
- de verklaring dat hij China heeft verlaten vanwege de gestelde problemen als gevolg van zijn evangeliseringsactiviteiten in het kader van Quannengshen en omdat hij zijn geloof niet vrij kan belijden in China.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verweerder acht de Chinese nationaliteit en het huwelijk van eiser geloofwaardig.
Aan de identiteit van eiser twijfelt verweerder omdat eiser na aankomst in Nederland zijn paspoort, identiteitsbewijs, huwelijksakte en vliegticket heeft vernietigd en weggegooid. Dit levert een ernstig vermoeden op dat hij de juiste gegevens verzwijgt. Door aan het begin van zijn aanvraag opzettelijk onjuiste personalia te verstrekken bestaat het ernstige vermoeden dat hij heeft geprobeerd in een gunstiger positie te komen verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren. Het doelbewust verschaffen van onjuiste informatie over zijn personalia komt voor zijn rekening en doet op voorhand afbreuk aan de oprechtheid van zijn asielrelaas. Voorts heeft verweerder in dit verband overwogen dat onderzoek naar in- en uitreisstempels en visa in zijn paspoort niet mogelijk is, nu hij zich van zijn paspoort heeft ontdaan.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn bekering tot het geloof Yinxinchenyi niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook zijn bekering tot de stroming Quannengshen acht verweerder niet geloofwaardig. De daaruit voortvloeiende gestelde problemen worden derhalve evenmin geloofwaardig geacht.
4. Op hetgeen eiser heeft aangevoerd wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 83a van de Vw omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat op voorhand afbreuk wordt gedaan aan de oprechtheid van eisers verklaringen, nu hij bij zijn aanvraag valse personalia heeft opgegeven en zich heeft ontdaan van zijn identiteits- en reispapieren en overige documenten. Weliswaar stelt eiser later wel zijn juiste personalia te hebben opgegeven, maar verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat dit onverlet laat dat hij een poging heeft gedaan het onderzoek te belemmeren door valse personalia op te geven en zich te ontdoen van documenten die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Wat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht, te weten dat hij in het begin van zijn procedure bang was te worden teruggestuurd naar China en nog niet voldoende vertrouwen had in de Nederlandse autoriteiten, kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiser heeft de Nederlandse autoriteiten om bescherming gevraagd en dan mag van hem verwacht worden dat hij alle relevante feiten en omstandigheden aanvoert die van belang zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Nu tijdens het aanmeldgehoor en bij het ondertekenen van de asielaanvraag bovendien duidelijk is vermeld dat eiser naar waarheid dient te verklaren, heeft verweerder de omstandigheid dat hij valse personalia heeft opgegeven terecht voor zijn risico laten komen. Verweerder mocht zich derhalve op het standpunt stellen dat deze omstandigheid op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas.
8. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eisers bekering tot het geloof Yinxinchenyi in 2005 niet geloofwaardig is, nu hij zijn proces van bekering niet aannemelijk heeft gemaakt en niet consistent heeft verklaard met betrekking tot zijn kennis over de inhoud van het geloof.
De rechtbank is, mede in aanmerking genomen dat eiser reeds in het eerste gehoor heeft verteld dat hij via zijn echtgenote - ze hebben elkaar in 2004 in Zhuhai-stad op hun werk leren kennen - interesse in het door haar beleden christelijk geloof heeft gekregen, van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Zoals verweerder zelf ter zitting heeft aangegeven, is het in bekeringszaken van groot belang dat de vreemdeling zijn innerlijk bewustwordingsproces aannemelijk maakt en kan verklaren dat hij bewust de keuze heeft gemaakt om te bekeren. Uit het verslag van het daarop betrekking hebbende nader gehoor blijkt echter dat verweerder ten aanzien van het geloof Yinxinchenyi te weinig vragen heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat eiser zijn proces van bekering niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser is enkel gevraagd naar kennis over (de inhoud van) het geloof, maar niet naar zijn persoonlijke motieven om zich tot dit geloof te bekeren.
9. Met betrekking tot de bekering van eiser tot de stroming Quannengshen is de rechtbank echter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers bekering niet geloofwaardig is. Daartoe acht de rechtbank van belang dat uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat eiser over deze bekering wel uitgebreid bevraagd is, maar in zijn antwoorden enkel vage en algemene verklaringen heeft afgelegd. Hij heeft niets verklaard over zijn innerlijk bewustwordingsproces of zijn persoonlijke beweegredenen om zich te bekeren tot juist deze stroming. Hierbij acht de rechtbank tevens van belang dat uit het algemeen ambtsbericht van maart 2009 blijkt dat de stroming Quannengshen ten tijde van eisers bekering al door de Chinese overheid was aangemerkt als een ‘evil cult’ en dat leden van een dergelijke groepering strafrechtelijk worden vervolgd. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat met name in het geval van bekering tot een in het land van herkomst verboden stroming, de vreemdeling aannemelijk moet kunnen maken dat hij/zij bewust de keuze heeft gemaakt om zich desalniettemin tot deze stroming te bekeren. Daar is in het geval van eiser niet van gebleken. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij alsnog zijn proces van en de motieven voor zijn bekering op schrift heeft gesteld. Nog daargelaten dat dit stuk in het chinees is opgesteld, is de rechtbank van oordeel dat dit te laat is. Verweerder heeft immers al in het voornemen tot afwijzing van de asielvergunning van 5 augustus 2015 overwogen dat zijn bekering ongeloofwaardig is bevonden en waarom.
10. Omdat eiser heeft gesteld dat de problemen die hij in China heeft ondervonden dan wel zal ondervinden, enkel een gevolg waren van zijn bekering tot en zijn evangelisatiewerkzaamheden voor de stroming Quannengshen, kan hetgeen onder rechtsoverweging 8 is overwogen ten aanzien van eisers bekering tot het geloof Yinxinchenyi niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
11. Nu verweerder terecht niet aannemelijk heeft geacht dat eiser is bekeerd tot de stroming Quannengshen, heeft verweerder zich tevens op het standpunt kunnen stellen dat de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden dan wel te zullen ondervinden ten gevolge van zijn bekering tot deze stroming evenmin aannemelijk zijn. Daarbij heeft verweerder verder terecht van belang geacht dat eiser in oktober/november 2014 een paspoort en een visum heeft aangevraagd en zonder problemen heeft verkregen waarmee hij legaal heeft kunnen uitreizen. Eisers stelling dat hij legaal heeft kunnen uitreizen omdat hij zijn eigen naam gebruikte en niet de schuilnaam waaronder hij als actieve aanhanger van een verboden protestantse stroming bekend staat bij de Chinese autoriteiten, kan niet worden geverifieerd omdat eiser zijn paspoort en reisdocumenten heeft vernietigd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gezocht wordt door de Chinese autoriteiten.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw als ongegrond afgewezen.
13. Omdat eiser niet betwist dat hij bij zijn aanvraag een valse identiteit heeft opgegeven, noch dat hij met opzet zijn identiteits-, reis- en overige documenten documenten heeft vernietigd, noch dat hij zich niet onmiddellijk na aankomst in Nederland heeft gemeld, heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c, d en h, van de Vw.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.