Uitspraak
Ontbinding geregistreerd partnerschap
Beschikking op het op 15 juli 2014 ingekomen verzoek van:
[de man] ,
[de vrouw] ,
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
Feiten
Beoordeling
gewezengeregistreerd partner om uit hoofde van ontbinding van het geregistreerd partnerschap levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, wanneer deze in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. Eerst na ontbinding van het geregistreerd partnerschap zijn de man en de vrouw te beschouwen als gewezen geregistreerd partners. Nu de onderhavige beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap nog dient te worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dient de vraag beantwoord te worden of op of na die datum sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW.
Voor de bepaling van omvang en samenstelling van het verrekenplichtig vermogen wordt als peildatum aangemerkt het tijdstip waarop (..)door één van de partners het verzoek om ontbinding is gedaan. (..)
De verrekening blijft achterwege als het vermogen van één van de partners of van beiden negatief is (..).
In alle gevallen blijft buiten de verrekening:
Van de zijde van de man de waarde op de peildatum (..) van de woning aan [adres] ,
De schuld(en) uit hypothecaire geldlening die is (zijn) aangegaan voor de financiering van genoemde woning.
(..)
Van de zijde van de vrouw de waarde op de peildatum (..) van de woning aan [adres] ,
De schuld(en) en hypothecaire geldlening die is (zijn) aangegaan voor de financiering van genoemde woning (..)”
in deze verrekeningworden betrokken. In dat licht bezien brengt een redelijke uitleg van punt 6 van de voorwaarden met zich dat de daarin genoemde goederen niet tot het te verrekenen vermogen gerekend dienen te worden. Daar komt nog bij dat de vrouw erkent dat – in het geval er vervolgens tot verrekening wordt overgegaan – de in punt 6 genoemde goederen feitelijk buiten de verrekening dienen te blijven. Dit alles leidt tot de slotsom dat tot het te verrekenen vermogen niet behoren de onder 6 genoemde goederen.
Beslissing
- dat de man met ingang van de dag dat de onderhavige beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot één jaar na deze datum aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.372,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vanaf één jaar na de dag dat de onderhavige beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op nihil,