In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2015 een beschikking gegeven inzake een verzoekschrift tot het verkrijgen van een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden. Het verzoek is ingediend door de echtgenote van de vermiste, die in 2009 naar Nederland is gevlucht. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het verzoekschrift en correspondentie van de verzoekster. Tijdens de zitting op 13 juli 2015 was de verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster een onbekende nationaliteit heeft, maar volgens een rapport van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft zij de Somalische nationaliteit. De nationaliteit van de vermiste is onbekend.
De rechtbank heeft de rechtsmacht vastgesteld op basis van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en heeft het Nederlandse recht toegepast. De beoordeling van de zaak is gebaseerd op artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat belanghebbenden de rechtbank kunnen verzoeken om de vermiste op te roepen en, indien het bestaan van de vermiste onzeker is, een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden te geven. De verzoekster heeft gesteld dat zij in 2009 naar Nederland is gevlucht zonder de vermiste en dat zij van haar moeder in Kenia heeft vernomen dat de vermiste zou zijn overleden.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestaan van de vermiste onzeker is en dat het verzoek gegrond is. De officier van justitie heeft ook geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek. De rechtbank heeft bepaald dat de verzoekster de vermiste moet oproepen via advertenties in zowel Nederland als Somalië, en heeft een termijn van drie maanden gesteld voor de oproeping. De beschikking is gegeven door de rechters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.