Overwegingen
1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Op 22 november 2012 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 28 november 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft het hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van 21 december 2012 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 10 juli 2013 het daartegen ingestelde hoger beroep kennelijk gegrond verklaard en het besluit van 28 november 2012 vernietigd, omdat er geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk. Bij besluit van 20 juni 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseres opnieuw afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft het hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van 29 januari 2015 gegrond verklaard en het besluit van 20 juni 2014 vernietigd. Deze uitspraak staat in rechte vast.
2. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de asielaanvraag van eiseres opnieuw afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met de genoemde uitspraak van 29 januari 2015 de ongeloofwaardigheid van de relevante elementen uit het asielrelaas in rechte zijn komen vast te staan. Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit, etnische afkomst en religie wel geloofwaardig geacht, maar verweerder meent dat terugkeer van eiseres naar de Koerdische Autonome Regio (KAR) niet zal leiden tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Op de beroepsgronden van eiseres wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op 20 juli 2015 is de wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vw ter implementatie van de herziene Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Opvangrichtlijn) in werking getreden. Op grond van het in die wetswijziging opgenomen overgangsrecht, neergelegd in artikel II, eerste lid, is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet en intrekkingen voor inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw, tenzij het onderzoek door de rechtbank is gesloten.
5. Nu het bestreden besluit dateert van vóór 20 juli 2015, maar het onderzoek daarna is gesloten, is het oude recht van toepassing, met uitzondering van artikel 83a van de Vw.
6. Ingevolge artikel 83a van de Vw omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
7. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw (oud) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
8. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder haar asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank is van oordeel dat deze grond geen doel treft, nu de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas met de voornoemde uitspraak van deze rechtbank van 29 januari 2015 in rechte is vast komen te staan.
9. Gelet op voornoemde uitspraak en de beroepsgronden staat nu de vraag ter beoordeling of eiseres als alleenstaande ongehuwde moeder bij terugkeer in de provincie Halabja in de KAR in Noord-Irak te vrezen heeft voor eerwraak van de zijde van haar familie alsmede van de schoonfamilie.
10. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de veiligheidssituatie in Irak van 16 april 2015, in relatie tot het artikel in openbare bron over de situatie in de provincie Halabja (http://rudaw.net/english/kurdistan/08022015, Halabja : City of Peace becomes 4th province, 8 februari 2015), niet blijkt dat eiseres bij terugkeer naar de KAR een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Uit dit ambtsbericht blijkt juist dat de situatie in de KAR in zijn algemeenheid en voor alleenstaande vrouwen in het bijzonder een heel andere is dan in de rest van Irak. De Koerdische veiligheidsorganisaties hebben de situatie in de KAR over het algemeen onder controle. Evenmin blijkt uit het door eiseres in beroep overgelegde nieuwsbericht van 2 februari 2015 dat eiseres bij terugkeer in Irak gevaar loopt. In dit artikel wordt melding gemaakt van een schietincident in een park in [plaats] (KAR) waarbij een vrouw in het bijzijn van een ‘andere’ man om het leven is gekomen. Niet blijkt hieruit wat het motief van de dader is geweest. Mede gezien het door verweerder ter zitting genoemde meest recente ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Irak van 13 oktober 2015, waaruit blijkt dat de veiligheidssituatie in de KAR niet ten nadele van eiseres is veranderd, heeft verweerder terecht overwogen dat eiseres er niet in is geslaagd aan te tonen dat juist zij bij terugkeer naar de KAR in Irak een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Deze grond faalt.
11. Eiseres heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
12. Ten slotte is aan de orde de vraag of verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar de mogelijkheid van eiseres om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM.
13. De rechtbank overweegt dat in het overgangsrecht ten aanzien van het besluit van 17 december 2013 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat artikel 3.6a van het Vb niet van toepassing is op asielaanvragen die voor 1 januari 2014 zijn ingediend. Nu eiseres reeds op 22 november 2012 asiel heeft aangevraagd, was verweerder niet gehouden om ingevolge het nieuwe artikel 3.6a van het Vb ambtshalve te beoordelen of eiseres op grond van het bepaalde in artikel 8 van het EVRM in aanmerking zou komen voor verblijfsvergunning.
14. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.