ECLI:NL:RBDHA:2015:14009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
09/842243-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in jeugdstrafzaak wegens onvoldoende bewijs van overval en wapenbezit

Op 7 december 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een overval op de Trekpleister in Leiden op 5 februari 2015. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de overval vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van één getuige niet voldoende was om tot een veroordeling te komen, zoals vereist volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De getuige, die de verdachte als dader had aangewezen, werd niet ondersteund door ander bewijs, zoals camerabeelden of forensisch bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuige niet betrouwbaar genoeg waren en dat er geen steunbewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van wapenbezit, omdat het dossier geen bewijs bevatte dat de verdachte op de betreffende datum een veerdrukwapen voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat er geen wapen bij de verdachte was aangetroffen en dat er geen aanwijzingen waren dat hij dit wapen had bezeten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging voor de benadeelde partijen op nihil vastgesteld, omdat de vorderingen niet ontvankelijk werden verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de voorzitter, mr. J.E.M.G. van Wezel, de uitspraak deed in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/842243-15
Datum uitspraak: 7 december 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 26 november 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.R.C. Polderman en van hetgeen door de raadsman van de verdachte
mr. S.I. Soekarman, advocaat te Delft, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 februari 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 548 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Trekpleister, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het richten van een vuurwapen of op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het toevoegen van de woorden "doe de kassa open" en/of "ik wil je geld" en/of "geef geld" aan die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op of omstreeks 5 februari 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 548 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Trekpleister, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte, althans alleen, een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of hierbij de woorden ‘doe de kassa open’ en/of ‘ik wil je geld’ en/of ‘geef geld’ aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft toegevoegd;
2.
dat hij op of omstreeks 05 februari 2015 te Leiden een veerdrukwapen, als bedoeld in Categorie IV, onder 4, van artikel 2 van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad, terwijl hij op dat moment de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
art 26 lid 5 Wet wapens en munitie

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Inleiding
Op donderdag 05 februari 2015 omstreeks 19.30 uur vond er een overval op drogisterij
Trekpleister, gevestigd aan de [adres 2] te Leiden, plaats. Twee mannen, die beiden - om herkenning te voorkomen - hun gezicht en hoofd hadden bedekt, dwongen de twee aanwezige medewerksters van de Trekpleister onder bedreiging van een vuurwapen de kassalades open te maken en geld te geven. De buit bedroeg een bedrag van € 548,-.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte, die terzake van voornoemd incident is aangehouden, hierbij betrokken is geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid dient te worden gekwalificeerd. Ook dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of de verdachte op 5 februari 2015 een veerdrukwapen voorhanden heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feit 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief en feit 2 heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van feit 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft hiertoe gesteld dat de aangeefsters de verdachte niet hebben herkend als één van de overvallers, terwijl ook de getuigen die in de omgeving twee mannen hebben zien rennen de verdachte niet hebben herkend. Ook na het bekijken van de camerabeelden levert dit geen herkenning van de verdachte op en bij de verdachte thuis is geen geld, kleding of schoeisel aangetroffen dat tot de overval kan worden teruggeleid. Na uitgebreid schoensporenonderzoek is ook gebleken dat de voetsporen die zijn gevonden niet van de verdachte afkomstig zijn. Voorts hebben de camerabeelden in het winkelcentrum en de verkeersgegevens van de telefoons van de verdachte en zijn medeverdachte niets opgeleverd en is de enige getuige die de verdachte als dader aanwijst, de [getuige 1] . De verdediging trekt de betrouwbaarheid van deze getuige in twijfel. Nu het bovendien een één op één-gesprek was waarvan de inhoud door de verdachte wordt betwist, kan alleen al hierom de verklaring van [getuige 1] niet als bewijs dienen. Voorts is, aldus de raadsman, in het dossier geen enkel steunbewijs voor de verklaring van [getuige 1] te vinden en kan op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het ten laste gelegde niet alleen op basis van de verklaring van één getuige wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 eveneens vrijspraak bepleit nu het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat de verdachte een veerdrukwapen voorhanden heeft gehad.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het belangrijkste bewijsmiddel in de onderhavige zaak de de auditu verklaring van [getuige 1] is.
De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig en betrouwbaar.
Gelet echter op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan het bewijs dat de verdachte samen met een ander de overval op de Trekpleister heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient deze de auditu verklaring van [getuige 1] door voldoende steunbewijs, dat niet in te ver verband mag staan tot deze verklaring, te worden ondersteund.
Volgens het Openbaar Ministerie bestaat dit steunbewijs uit de aanvankelijke herkenning van de verdachte op de beelden door de moeder en de zus van de [medeverdachte] . Verder zijn er, aldus de officier van justitie, enige overeenkomsten tussen de beelden en de verdachte (houding naar voren, loopje) en zijn medeverdachte (benen, blauwe ogen).
De medeverdachte kon voorts, aldus de officier van justitie, beschikken over een (al dan niet nep)pistool en kon ook beschikken over een pistool met een zilveren loop, zoals volgens de aangeefsters bij de overval is gebruikt. Dit is het wapen van zijn vriend [betrokkene] en met dit wapen staat de medeverdachte ook op de foto op Instagram. De verdachte heeft aan [getuige 1] verteld dat de medeverdachte het wapen van de overval van [betrokkene] heeft gekregen en ook de moeder van de medeverdachte zegt dat de medeverdachte een wapen had van [betrokkene] . [getuige 2] stuurt na de overval een TV-West filmpje naar [betrokkene] en zegt dat de verdachte en [medeverdachte] de overval hebben gepleegd.
Ook de omstandigheden dat het alibi van de medeverdachte niet klopt en dat de verdachte zijn SIM-kaart verknipt omdat de politie zijn gegevens niet mocht zien, tezamen met het feit dat de verdachte heeft gezegd dat de medeverdachte bij hem thuis was, terwijl zijn eigen alibi rammelt, maken dat er - aldus de officier van justitie - voldoende bewijs is en dat het niet anders kan dan dat de verdachte samen met [medeverdachte] de overval heeft gepleegd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier niet voldoende steunbewijs bevat.
Dit steunbewijs zou moeten worden afgeleid uit de omstandigheid dat – volgens de aanvankelijke verklaring van de moeder van de medeverdachte – de medeverdachte de avond van de overval in het gezelschap van de verdachte was en de moeder na het zien van de beelden van de overval, niet kon uitsluiten dat haar zoon hierbij betrokken was als degene met het wapen in zijn handen. De zus van de medeverdachte heeft verklaard dat haar moeder haar stills op haar mobiele telefoon had laten zien, waarop de zus heeft aangegeven de medeverdachte ook te herkennen. De moeder en de zus hebben evenwel, na het zien van de bewegende beelden van TV West, hun verklaring bijgesteld en aangegeven dat zij sterk twijfelen aan hun eerdere herkenning.
De rechtbank concludeert uit de aanvankelijke verklaringen van de moeder en de zus van de medeverdachte dat er aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van de medeverdachte bij de overval, maar dat deze aanwijzingen door de – na het zien van de bewegende beelden – herziene verklaringen onvoldoende zijn om te kunnen dienen als direct steunbewijs.
Dit brengt tevens mee dat de enkele omstandigheid dat de verdachte die avond samen met de medeverdachte zou zijn geweest, hetgeen overigens niet zonder meer ondersteund wordt door het dossier, evenmin als direct steunbewijs kan dienen.
Ook de overige stukken in het dossier bevatten geen direct ondersteunend bewijs.
Het schoensporenonderzoek levert geen match op met de schoenen van de verdachte en de jassen die de personen op de beelden aan hebben, komen niet overeen met een jas van de verdachte. Verder zijn op de camerabeelden de overvallers niet zodanig duidelijk te zien dat directe herkenning kan volgen.
De verdachte en de medeverdachte hebben geen verklaringen afgelegd die tot ondersteuning van het bewijs kunnen dienen.
Nu er derhalve, gelet op het vorenstaande, slechts sprake is van de verklaring van één getuige, is de rechtbank - gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met [medeverdachte] de overval op de Trekpleister te Leiden op 5 februari 2015 heeft gepleegd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte ook van het hem onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te bewijzen dat de verdachte op
5 februari 2015 een veerdrukwapen als bedoeld in Categorie IV, onder 4, van artikel 2 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Een dergelijk veerdrukwapen is niet bij de verdachte aangetroffen en derhalve ook niet onderzocht.

4.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2]heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, ten bedrage van € 1.545,-, zijnde immateriële schade, alsook ten bedrage van € 20,36, zijnde materiële schade, met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 1]heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.674,05 waarvan een bedrag van € 1.545,- als immateriële schade, met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]en
[slachtoffer 1], met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, primair afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]en
[slachtoffer 1]betoogd en subsidiair niet-ontvankelijkverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]en
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vorderingen betrekking hebben, is vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feit 1:
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot zijn op nihil;
ten aanzien van feit 1:
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot zijn op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2015.
Mr. De Groot is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.