3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het belangrijkste bewijsmiddel in de onderhavige zaak de de auditu verklaring van [getuige 1] is.
De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig en betrouwbaar.
Gelet echter op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan het bewijs dat de verdachte samen met een ander de overval op de Trekpleister heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient deze de auditu verklaring van [getuige 1] door voldoende steunbewijs, dat niet in te ver verband mag staan tot deze verklaring, te worden ondersteund.
Volgens het Openbaar Ministerie bestaat dit steunbewijs uit de aanvankelijke herkenning van de verdachte op de beelden door de moeder en de zus van de [medeverdachte] . Verder zijn er, aldus de officier van justitie, enige overeenkomsten tussen de beelden en de verdachte (houding naar voren, loopje) en zijn medeverdachte (benen, blauwe ogen).
De medeverdachte kon voorts, aldus de officier van justitie, beschikken over een (al dan niet nep)pistool en kon ook beschikken over een pistool met een zilveren loop, zoals volgens de aangeefsters bij de overval is gebruikt. Dit is het wapen van zijn vriend [betrokkene] en met dit wapen staat de medeverdachte ook op de foto op Instagram. De verdachte heeft aan [getuige 1] verteld dat de medeverdachte het wapen van de overval van [betrokkene] heeft gekregen en ook de moeder van de medeverdachte zegt dat de medeverdachte een wapen had van [betrokkene] . [getuige 2] stuurt na de overval een TV-West filmpje naar [betrokkene] en zegt dat de verdachte en [medeverdachte] de overval hebben gepleegd.
Ook de omstandigheden dat het alibi van de medeverdachte niet klopt en dat de verdachte zijn SIM-kaart verknipt omdat de politie zijn gegevens niet mocht zien, tezamen met het feit dat de verdachte heeft gezegd dat de medeverdachte bij hem thuis was, terwijl zijn eigen alibi rammelt, maken dat er - aldus de officier van justitie - voldoende bewijs is en dat het niet anders kan dan dat de verdachte samen met [medeverdachte] de overval heeft gepleegd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier niet voldoende steunbewijs bevat.
Dit steunbewijs zou moeten worden afgeleid uit de omstandigheid dat – volgens de aanvankelijke verklaring van de moeder van de medeverdachte – de medeverdachte de avond van de overval in het gezelschap van de verdachte was en de moeder na het zien van de beelden van de overval, niet kon uitsluiten dat haar zoon hierbij betrokken was als degene met het wapen in zijn handen. De zus van de medeverdachte heeft verklaard dat haar moeder haar stills op haar mobiele telefoon had laten zien, waarop de zus heeft aangegeven de medeverdachte ook te herkennen. De moeder en de zus hebben evenwel, na het zien van de bewegende beelden van TV West, hun verklaring bijgesteld en aangegeven dat zij sterk twijfelen aan hun eerdere herkenning.
De rechtbank concludeert uit de aanvankelijke verklaringen van de moeder en de zus van de medeverdachte dat er aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van de medeverdachte bij de overval, maar dat deze aanwijzingen door de – na het zien van de bewegende beelden – herziene verklaringen onvoldoende zijn om te kunnen dienen als direct steunbewijs.
Dit brengt tevens mee dat de enkele omstandigheid dat de verdachte die avond samen met de medeverdachte zou zijn geweest, hetgeen overigens niet zonder meer ondersteund wordt door het dossier, evenmin als direct steunbewijs kan dienen.
Ook de overige stukken in het dossier bevatten geen direct ondersteunend bewijs.
Het schoensporenonderzoek levert geen match op met de schoenen van de verdachte en de jassen die de personen op de beelden aan hebben, komen niet overeen met een jas van de verdachte. Verder zijn op de camerabeelden de overvallers niet zodanig duidelijk te zien dat directe herkenning kan volgen.
De verdachte en de medeverdachte hebben geen verklaringen afgelegd die tot ondersteuning van het bewijs kunnen dienen.
Nu er derhalve, gelet op het vorenstaande, slechts sprake is van de verklaring van één getuige, is de rechtbank - gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met [medeverdachte] de overval op de Trekpleister te Leiden op 5 februari 2015 heeft gepleegd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte ook van het hem onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te bewijzen dat de verdachte op
5 februari 2015 een veerdrukwapen als bedoeld in Categorie IV, onder 4, van artikel 2 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Een dergelijk veerdrukwapen is niet bij de verdachte aangetroffen en derhalve ook niet onderzocht.