ECLI:NL:RBDHA:2015:13969
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van verblijfsvergunning in andere EU-lidstaat
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend in Nederland na eerder verblijf in Bulgarije. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit gebeurde omdat de Bulgaarse autoriteiten eiser een verblijfsvergunning hadden verleend, wat een sterke band met Bulgarije oplevert. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag afgaan op informatie van een andere lidstaat, maar dat er onder bepaalde omstandigheden een vergewisplicht bestaat. Dit houdt in dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de geldigheid van de verblijfsvergunning van eiser in Bulgarije.
De rechtbank constateert dat de Bulgaarse verblijfsvergunning meer dan vijf jaar geleden is verleend en dat eiser sindsdien niet meer in Bulgarije heeft verbleven. Dit leidt tot de conclusie dat er twijfel bestaat over de geldigheid van de Bulgaarse verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eiser nog steeds bescherming geniet in Bulgarije. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder wordt opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is tot het treffen van deze voorziening, nu het beroep gegrond is verklaard.