ECLI:NL:RBDHA:2015:13969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 10627 en 15 _ 10631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van verblijfsvergunning in andere EU-lidstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend in Nederland na eerder verblijf in Bulgarije. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit gebeurde omdat de Bulgaarse autoriteiten eiser een verblijfsvergunning hadden verleend, wat een sterke band met Bulgarije oplevert. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag afgaan op informatie van een andere lidstaat, maar dat er onder bepaalde omstandigheden een vergewisplicht bestaat. Dit houdt in dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de geldigheid van de verblijfsvergunning van eiser in Bulgarije.

De rechtbank constateert dat de Bulgaarse verblijfsvergunning meer dan vijf jaar geleden is verleend en dat eiser sindsdien niet meer in Bulgarije heeft verbleven. Dit leidt tot de conclusie dat er twijfel bestaat over de geldigheid van de Bulgaarse verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eiser nog steeds bescherming geniet in Bulgarije. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder wordt opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is tot het treffen van deze voorziening, nu het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/10627 (beroep)
AWB 15/10631 (voorlopige voorziening)
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 27 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1965, van Syrische nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser,
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. Poelman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 29 mei 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist, ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig J.A. Matti, tolk in de Arabische taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser heeft in het verleden enige tijd verblijf in Bulgarije gehad, waarna hij is teruggekeerd naar Syrië. Hij heeft op 31 oktober 2014 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft Bulgarije op 24 maart 2015 verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Herschikking Dublinverordening). Bij brief van 7 april 2015 hebben de Bulgaarse autoriteiten dit verzoek afgewezen, omdat eiser op 5 februari 2009 subsidiaire bescherming was verleend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, omdat de Bulgaarse autoriteiten eiser een verblijfsvergunning hebben verleend, die een sterke band met Bulgarije oplevert.
3.1
Eiser voert aan dat de afwijzing van de asielaanvraag ondeugdelijk is gemotiveerd. Omdat eiser Bulgarije lang geleden heeft verlaten en hij de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning in dat land niet heeft verlengd, is het onaannemelijk dat hij thans nog over een geldige verblijfstitel voor Bulgarije beschikt. Uit de letter en strekking van de brief van de Dublin-unit van Bulgarije van 7 april 2015 blijkt slechts dat eiser in het verleden subsidiaire bescherming is verleend. Eiser heeft per e-mail bij de Bulgaarse autoriteiten geïnformeerd of hij nog over een verblijfsvergunning in Bulgarije beschikt. De Bulgaarse autoriteiten hebben per e-mail geantwoord dat de beslissing over zijn terugkeer naar dat land pas genomen kan worden nadat een aanvraag voor wedertoelating bij de bevoegde autoriteiten van Bulgarije is ingediend. Verweerder heeft geen verzoek tot wedertoelating in Bulgarije ingediend, zodat niet duidelijk is of eiser op grond van de eerder aan hem verleende verblijfsvergunning thans nog tot Bulgarije wordt toegelaten. Eiser heeft geen band met Bulgarije. Aan zijn echtgenote is bij besluit van 12 mei 2015 een Nederlandse verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend en eiser is op 23 september 2015 in Nederland vader geworden van een dochter. Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten voor de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verzet zich tegen uitzetting van eiser.
3.2
Op grond van artikel 30, aanhef en onder d, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, afgewezen, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland internationale bescherming geniet in de zin van artikel 2, eerste lid onder a van de kwalificatierichtlijn, dan wel een gelijkwaardige status bezit op basis van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM.
3.3
Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) 2000, wordt de aanvraag slechts afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
Op grond van het derde lid worden bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
3.4
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3127), dat verweerder in beginsel mag afgaan op informatie van een andere lidstaat. Onder omstandigheden heeft verweerder echter een vergewisplicht en dient hij nader onderzoek te doen naar de vraag of een vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning beschikt.
3.5
In bovengenoemde brief van de Bulgaarse autoriteiten van 7 april 2015 is, voor zover van belang, het volgende vermeld: “The person was granted subsidiary protection in Republic of Bulgaria with decision dated on 05.02.2009” (…) Concerning the above mentioned person a separate request should be sent according to Readmission agreements”. Uit die bewoordingen leidt de rechtbank af dat aan eiser in Bulgarije op 5 februari 2009 subsidiaire bescherming is verleend, maar daaruit blijkt niet dat eiser die bescherming thans nog steeds geniet. De rechtbank acht hierbij van belang dat de Bulgaarse verblijfsvergunning meer dan vijf jaar geleden is verleend, dat eiser al in 2009 naar Syrië is teruggekeerd en dat hij nadien niet meer in Bulgarije heeft verbleven. Deze omstandigheden vormen in Nederland een grond voor intrekking van een verblijfsvergunning asiel, zodat er aanleiding is om te betwijfelen of de verleende Bulgaarse verblijfsvergunning nog geldig is. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of en zich daarom onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser in Bulgarije thans nog steeds bescherming geniet.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor, mede in verband met het nader bij de Bulgaarse autoriteiten te verrichten onderzoek, een termijn van twaalf weken. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden thans geen bespreking.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
5. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak, geregistreerd onder nummer AWB 15/10627,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 15/10631,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.470,-- (zegge: veertienhonderdzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.
griffier
rechter
Conc.: FZ
Coll.: NV
C: B
VK
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.