In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die beiden Brits zijn en in Nederland wonen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweren van beide partijen, en heeft de zaak behandeld op een zitting waar beide partijen, hun advocaten en tolken aanwezig waren. De man heeft verzocht om echtscheiding en heeft nevenvoorzieningen gevraagd met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen enkele van deze verzoeken, maar partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en vrouw gehuwd zijn en drie minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw zal zijn, terwijl de man omgang zal hebben met de jongste minderjarige. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie en partneralimentatie vastgesteld, waarbij de man verplicht is om een maandelijkse bijdrage te betalen aan de vrouw en voor de kinderen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.