ECLI:NL:RBDHA:2015:13908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
C/09/482003 / FA RK 15-707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die beiden Brits zijn en in Nederland wonen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweren van beide partijen, en heeft de zaak behandeld op een zitting waar beide partijen, hun advocaten en tolken aanwezig waren. De man heeft verzocht om echtscheiding en heeft nevenvoorzieningen gevraagd met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen enkele van deze verzoeken, maar partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en vrouw gehuwd zijn en drie minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw zal zijn, terwijl de man omgang zal hebben met de jongste minderjarige. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie en partneralimentatie vastgesteld, waarbij de man verplicht is om een maandelijkse bijdrage te betalen aan de vrouw en voor de kinderen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
7x
Rekestnummer: FA RK 15-707 (echtscheiding) / FA RK 15-5899 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/482003 (echtscheiding) / C/09/493443 (verdeling)
Datum beschikking: 1 december 2015

Scheiding

Beschikking op het op 29 januari 2015 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.C. Meijler te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.L.A. Verburgt te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brieven d.d. 24 maart 2015 en 8 oktober 2015, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het formulier verdelen en verrekenen, ter griffie ingekomen op 7 juli 2015, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 9 oktober 2015, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
De minderjarige [de minderjarige 3] heeft schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt. De minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 20 oktober 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door de tolk mevrouw [naam] , de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door de tolk de heer [naam] , alsmede de Raad voor de Kinderbescherming in de personen van mevrouw [naam] en mevrouw [naam] .
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 13 november 2015 van de zijde van de man;
- de brief d.d. 16 november 2015 van de zijde van de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vrouw en vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind [de minderjarige 3] bij de man;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige kinderen van partijen conform het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft verweer gevoerd – onder referte voor het overige – tegen de verzochte vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige 3] bij de man en de verzochte verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige kinderen van partijen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw, thans nog zelfstandig verzocht om de volgende nevenvoorzieningen:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige [de minderjarige 3] conform het voorstel van de vrouw;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 1.993,67 per maand, per kind, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift van de vrouw, voor toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen, althans zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 12.660,-- per maand, met ingang van de datum van inschrijving echtscheiding, voor toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen, althans zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Partijen hebben ter terechtzitting overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Zij hebben deze overeenstemming vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben – naar de rechtbank begrijpt onder intrekking van hun verzoeken met betrekking tot de verdeling en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning – eensluidend de aanhechting van deze overeenkomst aan de beschikking verzocht.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] .
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- De man en de vrouw zijn Brits burger.
- Deze rechtbank heeft op 9 januari 2014 voorlopige voorzieningen getroffen, waarbij voor zover thans van belang bepaald is dat:
 de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres] ;
 de minderjarige kinderen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
 de man voorlopig gerechtigd zal zijn om [de minderjarige 3] bij zich te hebben eenmaal per week van zaterdag 09.00 uur tot zondag 09.00 uur;
 de man met ingang van 1 januari 2015 voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 4.000,-- bruto per maand en tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag van € 602,-- per kind, per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Beoordeling

Echtscheiding
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Ontvankelijkheid echtscheiding
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Ter terechtzitting is gebleken dat partijen voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de voorzieningen betreffende de minderjarige kinderen, om welke reden partijen geen door hen beide ondertekend ouderschapsplan hebben kunnen overleggen.
Nu partijen ter terechtzitting overeenstemming hebben bereikt over de kinderalimentatie, de zorgregeling betreffende de minderjarige [de minderjarige 3] en zij zich na de terechtzitting hebben gewend tot het mediationbureau van het Centrum IKO voor wat betreft de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden in verband met het opstellen van een ouderschapsplan. De man zal ontvangen worden in zijn verzoek tot echtscheiding.
Toepasselijk recht echtscheiding
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Hoofdverblijfplaats en verdeling zorg- en opvoedingstaken
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Hoofdverblijfplaats
Partijen zijn het erover eens dat de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw. De rechtbank zal aldus beslissen.
Partijen zijn in geschil over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige 3] .
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige 3] bij de vrouw bepalen en overweegt daartoe als volgt. Niet weersproken is de stelling van de vrouw dat [de minderjarige 3] erg hecht aan haar moeder en zussen en dat [de minderjarige 3] is opgegroeid in een gezin waarbij de vrouw alle zorgtaken met betrekking tot de kinderen op zich heeft genomen. De vrouw heeft momenteel geen baan en is vooralsnog in staat de volledige zorg voor de kinderen op zich te nemen. Dit in tegenstelling tot de man die een fulltime baan heeft. De rechtbank acht het, gelet op het vorenstaande, niet in het belang van [de minderjarige 3] om haar te scheiden van haar zussen. De vrees van de man dat de contacten tussen [de minderjarige 3] en de man onder invloed van de vrouw en de twee oudste kinderen, met welke kinderen de man momenteel geen contact heeft, zal verslechteren, acht de rechtbank onvoldoende om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 3] bij de man te bepalen, zeker in het licht van de voortzetting van de mediation tussen partijen en de overeenstemming van partijen ten aanzien van het onder begeleiding van een psycholoog toewerken naar een zorgregeling voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zoals in het navolgende is overwogen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
Partijen hebben ter terechtzitting overeenstemming bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarige [de minderjarige 3] , in die zin dat de man [de minderjarige 3] bij zich heeft het ene weekend van vrijdagavond na het eten tot zondagochtend 10.00 uur en het andere weekend van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagochtend 10.00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige 3] naar de man brengt en de man [de minderjarige 3] naar de vrouw terugbrengt.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de door de man verzochte regeling voor de vakanties, in die zin dat [de minderjarige 3] de helft van de vakanties bij de man zal doorbrengen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank ten aanzien van [de minderjarige 3] beslissen als na te melden.
Ten aanzien van de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn partijen het erover eens dat het contact tussen de man en deze minderjarigen moet worden hersteld. Ter terechtzitting is besproken dat er een psycholoog zal worden gezocht die de minderjarigen zal begeleiden bij het herstel van het contact. Uit de na de terechtzitting ontvangen brieven van partijen volgt dat partijen besloten hebben de mediation voort te zetten op 10 december 2015 en dat de minderjarigen eerst hulp gaan krijgen van de psycholoog [naam] . Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat gewerkt zal moeten worden aan herstel van vertrouwen en begrip bij de minderjarigen. Vaststaat dat er thans nog geen zorgregeling kan worden vastgesteld betreffende de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De rechtbank gaat ervan uit dat partijen onder begeleiding van genoemde psycholoog in onderling overleg met de minderjarigen zullen toewerken naar een zorgregeling, waarbij de wens van de minderjarigen zal worden gerespecteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door partijen verzocht, de behandeling van de zaak hiertoe aan te houden en zal gelet op het bovenstaande beslissen als na te melden.
Kinderalimentatie
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Partijen zijn het erover eens geworden dat de behoefte van de minderjarigen, uitgaande van een netto gezinsinkomen van meer dan € 6.000,-- netto per maand, € 602,-- per maand, per kind, bedraagt. Nu de kinderen niet meer op de Engelse school zitten worden daar geen extra kosten meer voor gemaakt en heeft de vrouw haar verzoek dienovereenkomstig aangepast. Niet in geschil is dat de vrouw momenteel geen draagkracht heeft en dat de man voldoende draagkracht heeft. Partijen zijn het erover eens dat de gehele behoefte voor rekening van de man zal komen. Gelet op de vast te stellen zorgregeling betreffende [de minderjarige 3] zal de rechtbank ten aanzien van haar een zorgkorting hanteren van 25%. Nu tussen de man en de oudste twee minderjarigen nog geen regeling geldt, zal de rechtbank ten aanzien van deze minderjarigen geen zorgkorting hanteren.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de kinderalimentatie vaststellen op € 602,-- per maand, per kind, voor de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en op € 452,-- per maand voor de minderjarige [de minderjarige 3] . De rechtbank zal, gelet op de eerder getroffen voorlopige voorzieningen, de ingangsdatum bepalen op heden.
Partneralimentatie
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek.
Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
In geschil is de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
Behoefte vrouw
De vrouw heeft, onder overlegging van een behoeftelijst, gesteld dat haar behoefte € 6.552,86 netto per maand bedraagt.
Gelet op de betwisting door de man, zal de rechtbank ingaan op de posten die door de vrouw zijn opgevoerd en die naar het oordeel van de rechtbank aanpassing behoeven.
Het gaat om de volgende maandelijkse lasten:
€ 325,-- telefoon en kabelnetaansluiting;
€ 741,70 vakantie;
€ 500,-- advocaatkosten;
€ 750,-- voedsel.
Ad 1. telefoon en kabelnetaansluiting
De rechtbank acht het door de vrouw opgevoerde bedrag te hoog, gelet op de gangbare abonnementen voor dit soort aansluitingen. Rekening houdend met door de vrouw te maken kosten voor het bellen naar het buitenland, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 75,-- per maand volstaat.
Ad 2. vakantie
Niet weersproken is de stelling van de man dat het door de vrouw opgevoerde bedrag ziet op vier personen. Gelet op de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 300,-- per maand voor de vrouw alleen volstaat.
Ad 3. advocaatkosten
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw geacht kan worden de advocaatkosten te voldoen uit het vermogen dat haar toekomt in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en dat deze kosten niet thuishoren in het behoefteoverzicht van de vrouw.
Ad 4. voedsel
Niet weersproken is de stelling van de man dat partijen ten tijde van het huwelijk voor het gezin een bedrag uitgaven van gemiddeld € 887,-- per maand. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 400,-- per maand voor de vrouw alleen volstaat.
De overige door de vrouw in de door haar overgelegde behoeftelijst opgevoerde posten komen de rechtbank, gelet op de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk, niet onredelijk voor.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de behoefte van de vrouw vaststellen op een bedrag van (afgerond) € 5.000,-- netto per maand, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 9.435,-- bruto per maand.
De man heeft nog gesteld dat de vrouw niet behoeftig is en dat het voor de vrouw mogelijk moet zijn een baan te vinden die haar in staat stelt zich een inkomen te verwerven dat gelegen is rond € 1.500,-- à € 2.000,-- netto per maand. Nu niet weersproken is dat de vrouw op dit moment geen werk heeft, de vrouw de Nederlandse taal niet machtig is en de vrouw geen kwalificaties heeft die haar enige voorsprong kunnen bieden op de arbeidsmarkt, gaat de rechtbank er niet vanuit dat de vrouw zich op dit moment een inkomen zal kunnen verwerven als door de man geschetst. De rechtbank verwacht wel van de vrouw dat zij zich zal inspannen om op termijn betaalde arbeid te vinden.
Draagkracht man
De man is werkzaam bij Shell. Niet in geschil is dat de man in Nederland belastingplichtig is en dat de door hem te betalen partneralimentatie fiscaal aftrekbaar is. De rechtbank zal de draagkracht van de man dan ook berekenen volgens een bruto-draagkrachtberekening en niet, zoals de man heeft gedaan, een netto-draagkrachtberekening.
Blijkens de door de man overgelegde jaaropgaven 2013 en 2014 bedroeg zijn bruto inkomen in die jaren respectievelijk € 537.797,-- en € 520.396,--. Blijkens de door de vrouw overgelegde aanslag inkomstenbelasting 2012 van de man bedroeg zijn bruto inkomen in dat jaar € 389.433,--. De man heeft onweersproken gesteld dat de bonus in 2014 extreem hoog was in vergelijking met de twee voorgaande jaren. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk om bij de bepaling van de draagkracht van de man uit te gaan van het gemiddelde van het inkomen dat hij heeft ontvangen in 2012 tot en met 2014, hetgeen neerkomt op een inkomen van € 482.542,-- bruto per jaar.
Niet in geschil is voorts dat de man niet meer in aanmerking komt voor de housing-allowance en de vergoeding van de schoolkosten van de kinderen en dat deze vergoedingen nog wel zijn opgenomen in de hierboven genoemde jaarsalarissen. Het gemiddelde jaarsalaris zal dan ook verminderd moeten worden met genoemde vergoedingen. De man heeft ter terechtzitting gesteld dat de vergoeding van de schoolkosten ongeveer € 130.000,-- bruto per jaar bedroeg. De housing-allowance bedroeg volgens de man € 1.020,-- netto per maand. De vrouw heeft deze bedragen niet betwist. Ervan uitgaande dat de housing-allowance gebruteerd ongeveer € 25.000,-- per jaar bedraagt, zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, uitgaan van een jaarinkomen van de man van € 327.542,-- bruto per jaar. Aan de stelling van de man dat door Shell op zijn inkomen 30% wordt ingehouden in het kader van de belastingheffing zal de rechtbank voorbij gaan, nu de man deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
De rechtbank zal rekening houden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 165.595,-- per jaar of wel € 13.800,-- per maand.
De rechtbank zal voorbij gaan aan de stelling van de man dat zijn inkomen, inclusief bonus, € 9.500,-- netto per maand, of wel € 114.000,-- netto per jaar, bedraagt, nu de man geen verklaring heeft gegeven voor de discrepantie tussen genoemde bedragen van € 165.595,-- en € 114.000,--. Nu vaststaat dat de man bonussen en aandelen ontvangt en de hoogte van de housing-allowance en de vergoeding van de schoolkosten die de man voorheen ontving niet in geschil is, ziet de rechtbank geen aanleiding de man nader in de gelegenheid te stellen de salarisspecificaties van de jaren 2014 en 2015 over te leggen, zoals door hem ter terechtzitting verzocht.
De man heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
  • € 2.500,-- kale huur;
  • € 125,-- nominale premie basisverzekering ZVW;
  • € 31,-- verplicht eigen risico.
De vrouw heeft de hoogte van de kale huur betwist. Blijkens de door de man overgelegde huurovereenkomst bedraagt zijn huur € 2.500,-- per maand. Gelet op het inkomen van de man acht de rechtbank dit bedrag niet onredelijk hoog. De rechtbank zal genoemd bedrag dan ook geheel in aanmerking nemen. De rechtbank zal hierop wel in mindering brengen de in de bijstandsnorm begrepen “gemiddelde basishuur” van € 227,--.
De rechtbank zal de overige lasten als niet weersproken in aanmerking nemen. De rechtbank zal op de ziektekosten het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 39,-- in mindering brengen.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank de draagkracht van de man op een bedrag van € 9.608,-- per maand.
De rechtbank ziet, gelet op de hiervoor vastgestelde behoefte van de vrouw en de uitkomst van de draagkrachtberekening van de man, geen aanleiding een jusvergelijking te maken.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 9.435,-- per maand, naast de vast te stellen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. De rechtbank zal aldus beslissen.
Opname vaststellingsovereenkomst
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek van partijen de vaststellingsovereenkomst op te nemen in de beschikking. De rechtbank zal hierop Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Het verzoek de vaststellingsovereenkomst op te nemen in de beschikking, kan als op de wet gegrond worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man] , en [de vrouw] (blijkens de gegevens van de Basisregistratie personen geheten: [de vrouw] ), gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] ;
bepaalt dat de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige 3] bij de man zal zijn:
  • het ene weekend van vrijdagavond na het eten tot zondagochtend 10.00 uur en het andere weekend van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagochtend 10.00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige 3] naar de man brengt en de man [de minderjarige 3] naar de vrouw terugbrengt;
  • de helft van de vakanties;
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat partijen onder begeleiding van de bij partijen bekende psycholoog in onderling overleg met de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zullen toewerken naar een zorgregeling, waarbij de wens van de minderjarigen zal worden gerespecteerd; en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van heden voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] € 602,-- per maand, per kind, en van de minderjarige [de minderjarige 3] € 452,-- per maand aan de vrouw zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 9.435,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de tussen partijen gemaakte afspraken, neergelegd in de (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst, deel uitmaken van deze beschikking, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.G. de Boer, H. Dragtsma en P.M.E. Bernini, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2015.