ECLI:NL:RBDHA:2015:13816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Somalier om een Nederlands paspoort in behandeling te nemen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Somalische eiser en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 9 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort bij de Nederlandse ambassade in Oeganda. De minister weigerde deze aanvraag op 24 maart 2015, met als reden dat de eiser niet meer over de Nederlandse nationaliteit beschikte, omdat hij in 2013 vrijwillig de Somalische nationaliteit had herverkregen. De eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 22 juni 2015. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 1993 in Gouda is geboren en de Somalische nationaliteit heeft verkregen door zijn vader. In 1996 heeft hij het Nederlanderschap verkregen door middel van medenaturalisatie met zijn vader. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de nationaliteit van de eiser onderzocht, inclusief de relevante wetgeving, zoals de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Somalische wetgeving. De rechtbank concludeerde dat de eiser in 1996 de Somalische nationaliteit had verloren en dat de stelling van de minister dat de eiser in 2013 vrijwillig de Somalische nationaliteit had herverkregen, niet aannemelijk was.

De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte de aanvraag van de eiser voor een Nederlands paspoort niet in behandeling had genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door te bepalen dat de aanvraag van de eiser voor een Nederlands paspoort alsnog in behandeling moest worden genomen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.470,- en moest het betaalde griffierecht van € 167,- aan de eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zaaknummer: SGR 15/5634

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] (Oeganda), eiser,

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: S.A. Hessels).

Procesverloop

Eiser heeft op 9 februari 2015 een Nederlands paspoort aangevraagd bij de Nederlandse ambassade te [woonplaats] (Oeganda).
Bij besluit van 24 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd de aanvraag van eiser in behandeling te nemen. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op [geboortedatum] 1993 in Gouda geboren en is een zoon van [vader], geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] te Somalië (de vader) en van [moeder], geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] te Ethiopië. De vader van eiser was op het moment van zijn geboorte in het bezit van de Somalische nationaliteit; het Nederlanderschap bezat hij niet. Door geboorte heeft eiser de Somalische nationaliteit verkregen. Het Nederlanderschap heeft eiser niet door geboorte verkregen. Eiser heeft op 12 oktober 1996 het Nederlanderschap verkregen door middel van medenaturalisatie met zijn vader, ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (zoals dat artikellid luidde tot 1 april 2003). Op 10 mei 2006 is aan eiser een Nederlands paspoort verstrekt door de burgemeester van Boskoop, geldig tot 10 mei 2011. Nadien is aan eiser op 24 juli 2007 een Nederlandse identiteitskaart verstrekt door de burgemeester van Boskoop, geldig tot 24 juli 2012. Op 24 juli 2008 is eiser wegens emigratie uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Boskoop. Aan eiser is op 16 juli 2013 een Somalisch paspoort verstrekt door de Somali Government, geldig tot 16 september 2018.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een Nederlands paspoort bij de Nederlandse ambassade te [woonplaats] (Oeganda) niet in behandeling genomen, omdat eiser niet meer over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Hiertoe is besloten omdat eiser vrijwillig de Somalische nationaliteit heeft herkregen en daardoor sinds 2013 van rechtswege het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals dat vanaf 1 april 2003 luidde.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat ten tijde van de verkrijging van het Nederlanderschap door eiser (in 1996) de Somalische Wet van 2 december 1962, nr. 28, op de Somalische nationaliteit, van toepassing was. Gelet op de artikelen 10 en 14 uit die wet heeft eiser de Somalische nationaliteit op 12 oktober 1996 verloren. Het beroep van eiser op artikel 8 van de Provisionele Constitutie van Somalië van 1 augustus 2012, waarin is neergelegd dat een Somalisch staatsburger nimmer zijn Somalische nationaliteit kan verliezen, kan volgens verweerder niet slagen. Wat van die bepaling verder ook zij, nergens blijkt dat deze terugwerkt tot 12 oktober 1996. Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt verweerder vast dat eiser in 2013 vrijwillig de Somalische nationaliteit heeft verkregen. In verband hiermee heeft hij ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN van rechtswege het Nederlanderschap verloren. Niet is gebleken dat eiser voldoet aan een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, van de RWN, waarbij het Nederlanderschap niet verloren gaat door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit. Eiser is niet in Somalië geboren en heeft zich eerst in 2008 in Somalië gevestigd en heeft aldus geen vijf aaneengesloten jaren voor zijn achttiende jaar hoofdverblijf gehad in Somalië, het land van zijn verkregen nationaliteit. Evenmin was hij ten tijde van het verkrijgen van de Somalische nationaliteit gehuwd met een Somalische vrouw. Verweerder concludeert dat eiser ten gevolge van de vrijwillige verkrijging van de Somalische nationaliteit in 2013 ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren.
4. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij al vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Somalische nationaliteit en deze nooit heeft verloren. Er is dus geen sprake van het vrijwillig verkrijgen of herkrijgen van de Somalische nationaliteit. Verweerder heeft zijn stelling dat op het moment dat zijn vader de Nederlandse nationaliteit verkreeg, namelijk op 12 oktober 1996, de Wet van 2 december 1962 op de Somalische nationaliteit van toepassing was, waardoor hij op dat moment van rechtswege de Somalische nationaliteit verloor, niet onderbouwd. Hij is een Nederlander die als kind is meegenomen door zijn vader naar Somalië. Na het overlijden van zijn vader wilde eiser terugkeren. Hij heeft in Somalië niet de Somalische nationaliteit bemachtigd of verkregen, maar slechts een Somalisch paspoort aangevraagd en gekregen.
Subsidiair voert eiser aan dat mocht hij toch in 1996 de Somalische nationaliteit hebben verloren - hetgeen hij betwist - hij dan daarna de Somalische nationaliteit nooit vrijwillig heeft gekregen of herkregen. Het feit dat hij een Somalisch paspoort heeft overgelegd is het enige aanknopingspunt voor de stelling van verweerder dat hij de Somalische nationaliteit zou hebben verkregen. Dit betekent echter niet dat van de Somalische nationaliteit kan worden uitgegaan. Eiser wijst er in dat verband op dat Nederland geen enkel identiteitsdocument dat door de Somalische autoriteiten is uitgevaardigd erkent wegens het ontbreken van een bevoegd centraal gezag in Somalië. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN is dan ook niet op hem van toepassing.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1
De aanspraken op Nederlandse paspoorten en reisdocumenten zijn geregeld in de Rijkswet houdende het stellen van regelen betreffende de verstrekking van reisdocumenten (de Paspoortwet) alsmede in de Paspoortuitvoeringsregeling buitenland 2001 (de Paspoortuitvoeringsregeling). In dit kader zijn met name de navolgende bepalingen van belang.
6.2
Ingevolge artikel 9 van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander, binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
6.3
Ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Paspoortwet vervalt een reisdocument van rechtswege, indien de houder van het reisdocument, waarin staat vermeld dat deze de Nederlandse nationaliteit bezit, het Nederlanderschap heeft verloren. Ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onder d, van de Paspoortwet vervalt een reisdocument van rechtswege, indien de geldigheidsduur daarvan is verstreken.
6.4
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling wordt voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens. Ingevolge het vierde lid wordt, indien onzekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager blijft bestaan, daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van de door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
6.5
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling wordt een aanvraag, waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51, niet in behandeling genomen.
6.6
De aanspraken op het Nederlanderschap zijn geregeld in de op 1 januari 1985 in werking getreden RWN. De RWN is onder andere gewijzigd door de Rijkswet tot wijziging van de RWN van 21 december 2000, welke op 1 april 2003 in werking is getreden. In dit kader zijn met name de navolgende bepalingen van belang.
6.7
Artikel 11, eerste lid, van de RWN luidde tot 1 april 2003 als volgt: “Het minderjarige niet-Nederlandse kind van een vader of moeder aan wie het Nederlanderschap is verleend deelt in deze verkrijging, tenzij te zijnen aanzien in het besluit een voorbehoud is gemaakt. De wettelijke vertegenwoordiger en het kind, mits het de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze omtrent de mede-naturalisatie naar voren te brengen.”
6.8
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de RWN - zoals dat artikellid met ingang van 1 april 2003 luidde - gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren: ( a ). door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit; ( b ). door het afleggen van een verklaring van afstand; ( c ). indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba, en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, anders dan in een dienstverband met Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van of als ongehuwde in een duurzame relatie samenlevend met een persoon in een zodanig dienstverband; ( d ). door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.
6.9
Dat de verkrijging van een andere nationaliteit als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN vrijwillig moet zijn, betekent volgens de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (HRWN) dat het moet gaan om een wilsdaad, die specifiek gericht is op de verkrijging van een andere nationaliteit. Zijn de redenen om een andere nationaliteit te verkrijgen zo dwingend, dat niet meer gesproken kan worden van een vrijwillige verkrijging van die nationaliteit, dan brengt genoemd artikellid geen verlies van het Nederlanderschap mee. Dit dwingende karakter wordt niet snel aangenomen, aldus de HRWN.
6.1
In gevolge het tweede lid van artikel 15 van de RWN is het eerste lid, aanhef en onder a, niet van toepassing op de verkrijger ( a ). die in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft; ( b ). die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad; of ( c ). die gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.”
6.11
Voorts zijn de volgende bepalingen van de Somalische Wet van 2 december 1962, nr. 28, op de Somalische nationaliteit, in dit kader van belang:
Ingevolge artikel 2 van de wet nr. 28 van 2 december 1962 (Verwerving van de nationaliteit krachtens de wet) is staatsburger krachtens de wet: ( a ). het kind van een Somalische vader; ( b ). de Somaliër die, ongeacht of hij op het gebied van de republiek of in het buitenland woont, de wil te kennen geeft een ander burgerschap of onderdaanschap dat hij mogelijkerwijze kan hebben, op te geven.
6.12
Ingevolge artikel 10 van die wet (Verlies van het burgerschap door verwerping) wordt het staatsburgerschap verloren door degene die na zijn woonplaats in het buitenland te hebben gevestigd, vrijwillig een andere nationaliteit verworven heeft of vrijwillig een verhouding als onderdaan met een vreemde staat is aangegaan.
6.13
Artikel 14, eerste lid, van die wet (Minderjarigen) bepaalt dat buiten de gevallen als bedoeld in de artikelen 9 en 11 minderjarigen de nationaliteit van hun vader volgen als deze de Somalische nationaliteit verwerft, verliest of herkrijgt; voor het geval deze staatloos is, volgen zij de moeder.
7. Ten aanzien van het primaire standpunt van eiser, dat hij de Somalische nationaliteit nooit heeft verloren, overweegt de rechtbank als volgt. Met verweerder gaat de rechtbank er van uit dat op het moment dat de vader van eiser de Nederlandse nationaliteit verkreeg, namelijk op 12 oktober 1996, de Somalische Wet van 2 december 1962 op de Somalische nationaliteit nog van toepassing was, waardoor eiser op dat moment, gelet op de artikelen 10 en 14 van die wet, van rechtswege de Somalische nationaliteit heeft verloren. De Provisionele Constitutie van Somalië van 1 augustus 2012, waarin in artikel 8 is neergelegd dat een Somalisch staatsburger nimmer zijn Somalische nationaliteit kan verliezen, doet daar niet aan af. Wat van die bepaling verder ook zij, nergens blijkt dat deze terugwerkt tot 12 oktober 1996. De stelling van (de gemachtigde van) eiser ter zitting dat door de destijds in 1996 bestaande chaotische situatie het in Somalië aan centraal bevoegd gezag ontbrak en sprake was van wetteloosheid waardoor genoemde wet zijn gelding heeft verloren, volgt de rechtbank niet. Nergens blijkt uit dat deze wet zou zijn ingetrokken of anderszins zijn gelding zou hebben verloren. Voorts overweegt de rechtbank dat uit artikel 10 van de Somalische Wet volgt dat het verlies van nationaliteit van rechtswege plaatsvindt. Daar was dus geen handeling van het bevoegde gezag toe vereist. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in 1996 de Somalische nationaliteit heeft verloren.
8. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eiser, dat zo hij de Somalische nationaliteit heeft verloren hij deze niet vrijwillig heeft herkregen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser, na het verlies van de Somalische nationaliteit in 1996, op 16 juli 2013 op aanvraag een Somalisch paspoort heeft verkregen, hetgeen er op duidt dat hij op dat moment de Somalische nationaliteit vrijwillig heeft herkregen. Eiser heeft betwist dat hij de Somalische nationaliteit heeft aangevraagd en stelt dat dit ook uit niets blijkt. Hij beschikte niet meer over zijn Nederlandse paspoort terwijl hij woonachtig was in Somalië. Bij gebrek aan enig reisdocument heeft hij in Somalië een paspoort aangevraagd, zodat hij zich tot de Nederlandse ambassade in Oeganda kon wenden. Aldaar is ten onrechte, uit het feit dat hij een Somalisch paspoort heeft overgelegd, geconcludeerd dat hij de Somalische nationaliteit zou hebben. Onder verwijzing naar het ambtsbericht 2014 over Somalië stelt eiser dat het feit dat het paspoort is afgegeven door de Somalische autoriteiten geenszins betekent dat van zijn Somalische nationaliteit kan worden uitgegaan. De aanvraag en verstrekking in Somalië van een paspoort is in de opvatting van eiser daarom onvoldoende bewijs voor de stelling dat hij vrijwillig de Somalische nationaliteit zou hebben her- of verkregen.
9. De rechtbank is van oordeel dat het Somalische paspoort van eiser onvoldoende is om te concluderen dat eiser de Somalische nationaliteit vrijwillig heeft verkregen dan wel herkregen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de pagina’s 43 tot en met 45 van het ambtsbericht van verweerder van december 2014 inzake de algehele situatie in Somalië, waarin expliciet is gesteld dat Nederland geen enkel identiteitsdocument dat door de Somalische autoriteiten is afgevaardigd erkent. De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder ter zitting ook heeft erkend dat geen doorslaggevende waarde wordt toegekend aan Somalische paspoorten, vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan, en dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat als eiser een verklaring van de Somalische autoriteiten zou overleggen dat eiser zijn Somalische nationaliteit nooit heeft verloren, het de vraag is wat daar de waarde van is vanwege het ontbreken van een bevoegd centraal gezag in Somalië. Nu Nederland, en ook verweerder, geen bewijswaarde toekennen aan een Somalisch paspoort kan ook in dit geval het Somalische paspoort van eiser niet dienen als bewijs van de herkrijging van zijn Somalische nationaliteit. De rechtbank overweegt in dat verband voorts nog dat zelfs als er wel van uit zou moeten worden gegaan dat eiser een aanvraag heeft ingediend voor de herkrijging van zijn Somalische nationaliteit (wat eiser heeft betwist en waarvan ook geen enkel bewijsstuk is), ook dan gelet op het ambtsbericht en de verklaring van verweerder ter zitting geoordeeld zou moeten worden dat aan de inwilliging van dat verzoek geen waarde kan worden gehecht vanwege het ontbreken van een bevoegd centraal gezag in Somalië.
Het voorgaande betekent dat niet aannemelijk is geworden dat eiser in 2013 vrijwillig de Somalische nationaliteit heeft her-of verkregen, en hij de Nederlandse nationaliteit dus niet heeft verloren. Gelet op het voorgaande bestaat er ook niet een dusdanige twijfel aan de Nederlandse nationaliteit van eiser dat reeds daarom zijn paspoortaanvraag niet verder in behandeling diende te worden genomen.
10. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gegeven de haar bij artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verleende bevoegdheid, aanleiding zelf in de zaak te voorzien, aldus dat de aanvraag van eiser voor een Nederlands paspoort alsnog in behandeling wordt genomen. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Nu sprake is van een gegrond beroep acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 22 juni 2015;
- herroept het primaire besluit van 24 maart 2015;
- bepaalt dat de aanvraag van eiser voor een Nederlands paspoort alsnog in behandeling wordt genomen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.470,-, te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van G.J. Buitendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.