ECLI:NL:RBDHA:2015:13629
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visum kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van terugkeer en economische binding
In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Buitenlandse Zaken, waarbij hun aanvragen voor een visum kort verblijf zijn afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft op 26 november 2015 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers AWB 15/9498 en 15/8834. De eisers, van Iraanse nationaliteit, hebben verzocht om een visum om hun referent, die sinds 1990 in Nederland woont, te bezoeken. De aanvragen zijn op 21 december 2014 afgewezen, omdat de verweerder van mening was dat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond en er redelijke twijfel bestond over hun voornemen om Nederland tijdig te verlaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende sociale en economische binding met Iran hebben aangetoond. Eiser, een 33-jarige man, heeft geen bewijs geleverd van zijn werkzaamheden als architect en uitzendkracht, en de economische situatie in Iran is niet overtuigend aangetoond. Eiseres, als huisvrouw, heeft eveneens geen inkomsten uit arbeid kunnen aantonen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eisers om tijdig terug te keren naar Iran.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.