ECLI:NL:RBDHA:2015:13618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
09/827046-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van doodslag met vrijspraak van diefstal na fatale steekpartij in Ypenburg

Op 4 december 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man die beschuldigd werd van doodslag op zijn zwager, gepleegd op 8 april 2015 in Ypenburg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar. De feiten van de zaak zijn als volgt: op de bewuste dag werd het stoffelijk overschot van het slachtoffer, de zwager van de verdachte, aangetroffen op een bedrijventerrein aan de Laan van Waalhaven. Het slachtoffer had meerdere steekwonden en er was sprake van fors bloedverlies. De verdachte meldde zich kort na de daad bij de politie en bekende de moord. Hij verklaarde dat hij de zwager met een klauwhamer had geslagen en vervolgens met een mes had gestoken. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat het bloed op de wapens van het slachtoffer afkomstig was.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van een geldbedrag uit de portemonnee van het slachtoffer, wat leidde tot vrijspraak van deze aanklacht. De rechtbank concludeerde dat de doodslag niet gepleegd was met het oogmerk om geld weg te nemen, waardoor de kwalificatie van gekwalificeerde doodslag niet kon worden bewezen. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan doodslag, wat resulteerde in de opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de daad was gepleegd, de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, en de impact van het delict op de nabestaanden. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, die de gevolgen van het delict heeft ondervonden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827046-15
Datum uitspraak: 4 december 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, locatie De Schie, te Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.J. de Jong en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 april 2015 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal met een (klauw)hamer, althans een zwaar en/of hard en/of puntig voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of (vervolgens) met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of de hals/nek, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te teken/snijden, welke doodslag al dan niet werd gevolgd en/of vergezeld van enig strafbaar feit, te weten een diefstal van een geldbedrag, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken;
en/of
hij op of omstreeks 08 april 2015 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 8 april 2015 omstreeks 15:24 uur werd aan de openbare weg gelegen aan de Laan van Waalhaven te Den Haag het stoffelijk overschot aangetroffen van een man. De man had diverse steekwonden en er was sprake van fors bloedverlies. [2] De man bleek [slachtoffer 1] (hierna: ‘het slachtoffer’) te zijn. [3] Na onderzoek door het NFI bleek het bloed op het mes en de klauwhamer, die vlakbij het slachtoffer werden aangetroffen, van het slachtoffer te zijn. [4]
Bij het slachtoffer zijn tien steekwonden aan hals/nek, hoofd en schouder/borst geconstateerd en een tweetal verwondingen op het hoofd. De verwondingen op het hoofd zijn goed te verklaren door slaan met de niet stompe zijde van een klauwhamer. Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer blijkt dat door het steken met een mes twee slagaders zijn geraakt. De dood is ingetreden door het forse bloedverlies als gevolg van de steekwonden in combinatie met de effecten van verstikking door de inademing van veel bloed. De verwondingen op het hoofd als gevolg van het slaan met een stomp voorwerp hebben op zich geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Evenwel is het heel goed mogelijk dat als gevolg van de klappen op het hoofd er een verminderd bewustzijn is ontstaan, waardoor het slachtoffer een verminderd vermogen had om zich tegen het volgende geweld te verdedigen. [5]
Even later, om 15:38 uur, meldt de verdachte zich op een politiebureau in Rotterdam. Hij zegt tegen de agent achter de balie: “Hallo, die jongen vanmiddag, in Ypenburg, is geslagen met een hamer en gestoken met een mes. Dat heb ik gedaan”. Een andere agent vraagt kort daarna of de verdachte bij zijn eerdere verklaring blijft dat hij iemand heeft neergestoken. De verdachte bevestigt dit. De verdachte wordt daarop aangehouden op verdenking van moord dan wel doodslag. [6] De verdachte verklaart dezelfde avond in zijn eerste verhoor: “Ik pakte de hamer en sloeg hem neer. Ik pakte het mes en stak hem.” [7] Op de broek en schoenen van de verdachte wordt door het NFI bloed van het slachtoffer aangetroffen. [8]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, zij het dat wel de doodslag, doch niet de gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. Niet bewezen kan namelijk worden dat de doodslag gepleegd is met het oogmerk om het geld weg te nemen c.q. het kunnen wegnemen daarvan.
Ten aanzien van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde diefstal heeft de officier van justitie aangevoerd dat er in de in de Mercedes Vito bestelbus gevonden portemonnee van het slachtoffer geen briefgeld zat, terwijl dat er – gelet op de camerabeelden van de Praxis – wel in had moeten zitten. Op de betreffende beelden is te zien dat het slachtoffer de aankopen bij de Praxis contant betaalt. Volgens de teruggevonden kassabon van de Praxis bedroegen de aankopen € 70,--. Het slachtoffer haalt zijn portemonnee uit zijn schoudertas en betaalt met twee briefjes van 50 euro. Te zien is dat hij nog ten minste één briefje overhoudt en dit terug stopt in de portemonnee. Het slachtoffer krijgt twee briefjes terug, waarschijnlijk een briefje van 20 euro en een briefje van 10 euro, welke hij vervolgens ook in zijn portemonnee stopt. Voor zover bekend is dat de laatste betaling die het slachtoffer op 8 april 2015 doet en moet er dus nog geld in zijn portemonnee hebben gezeten, aldus de officier van justitie.
De recherche heeft de schoudertas aangetroffen op de voorbank van de Mercedes bestelbus. Er zijn bloedsporen van het slachtoffer aangetroffen op achtereenvolgens de hendel van het rechterportier van het busje, op de schoudertas, die aan die kant in de auto lag en op de rits van het hoofdvak, waarin de portemonnee zich bevond. Ook op de portemonnee is een bloedspoor aangetroffen, nabij de opening van het biljetvak.
In de auto waarmee de verdachte naar Rotterdam is gereden, is op de vloer bij de bijrijdersstoel een biljet van 20 euro gevonden, waarop bloedspatten van het slachtoffer zaten. De verdachte is, nadat hij het slachtoffer had gedood, langs de woning van zijn vriendin gereden en heeft daar een geldbedrag van rond de 200 euro in de brievenbus gedaan.
De officier van justitie komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte ten minste drie geldbiljetten heeft weggenomen uit de portemonnee van het slachtoffer.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde diefstal en gekwalificeerde doodslag, omdat (i) niet is vast te stellen dat het slachtoffer op de plaats delict meer geld had dan is aangetroffen, (ii) niet is vast te stellen dat er geld is weggenomen, en (iii) niet is vast te stellen dat de verdachte na de doodslag in de tas en/of de portemonnee van het slachtoffer is geweest.
3.4
De beoordeling van de ten laste gelegde (gekwalificeerde) doodslag of diefstal
Gelet op de in de inleiding aangehaalde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde doodslag heeft gepleegd.
Wat betreft de beantwoording van de vraag of de verdachte ook een geldbedrag van het slachtoffer heeft weggenomen en zo ja, of alsdan ook sprake is van een gekwalificeerde doodslag, overweegt de rechtbank als volgt.
Op basis van de tijdens het onderzoek ter terechtzitting getoonde camerabeelden van de Praxis stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer, toen hij de Praxis verliet, enig briefgeld in zijn portemonnee had zitten. Het slachtoffer is vervolgens in de periode gelegen tussen het verlaten van de Praxis en het moment van zijn overlijden nog bij verschillende bedrijven in de buurt langsgegaan. De rechtbank kan niet uitsluiten dat het slachtoffer, nadat hij de Praxis had verlaten, nog een of meer contante betaling(en) heeft gedaan.
Voorts overweegt de rechtbank dat door het NFI niet is vastgesteld hoe oud de, overigens beperkte, bloedsporen op de portemonnee en tas waren. Derhalve is door de rechtbank niet vast te stellen wanneer deze bloedsporen op de tas en portemonnee zijn terechtgekomen. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat de bloedvlekken nog bij leven van het slachtoffer op de tas en portemonnee terecht zijn gekomen, doordat het slachtoffer bijvoorbeeld een klein wondje aan zijn handen heeft gehad. Uit de aangetroffen bloedvlekken kan dan ook niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte na het overlijden van het slachtoffer, de portemonnee en tas van het slachtoffer heeft aangeraakt.
Ook uit het feit dat in de auto van de verdachte een biljet van 20 euro is aangetroffen, waarop bloed van het slachtoffer zat, kan de rechtbank niet zondermeer afleiden dat dit biljet door de verdachte bij het slachtoffer is weggenomen. Niet valt uit te sluiten dat de verdachte dit biljet op 8 april 2015 al bij zich had en dat hij dit biljet na de door hem gepleegde doodslag, ten gevolge waarvan hij bloed van het slachtoffer op zijn hand had, heeft aangeraakt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat, hoewel er aanwijzingen zijn dat de verdachte een geldbedrag uit de portemonnee van het slachtoffer heeft weggenomen, hiervoor geen wettig en overtuigend bewijs is. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de aan hem ten laste gelegde diefstal en de onder het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 8 april 2015 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een klauwhamer op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en (vervolgens) met een mes meermalen in het gezicht en de hals/nek van die [slachtoffer 1] te steken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
doodslag.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van de in voorarrest en preventieve hechtenis doorgebrachte tijd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht een straf op te leggen die lager is dan het uit de jurisprudentie en de LOVS-oriëntatiepunten volgende uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, omdat er in casu strafverminderende omstandigheden zijn.
Als strafverminderende factoren heeft de raadsman genoemd de schuldbewuste houding van de verdachte, het feit dat de verdachte zich direct heeft gemeld bij de politie en het feit dat de verdachte vanaf het begin af aan openheid van zaken heeft gegeven. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het feit dat de doodslag op een publieke plaats heeft plaatsgevonden niet tot een strafverhoging zou moeten leiden, omdat niemand de doodslag op de betreffende publieke plaats heeft zien gebeuren. De raadsman stelt dat op grond van de door hem aangevoerde strafverminderende omstandigheden aanleiding bestaat om in matigende zin af te wijken van het uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij tevens acht geslagen op straffen die in andere zaken van doodslag zijn opgelegd.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van doodslag op zijn compagnon en zwager [slachtoffer 1] . Het slachtoffer is door de verdachte met een klauwhamer op zijn hoofd geslagen en vervolgens tien maal met een mes in zijn nek, hals, gezicht en schouder/borst gestoken. Het slachtoffer is ten gevolge van dat geweld overleden. Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten, waarop de wetgever een straf heeft gesteld. Het meest wezenlijke recht van iemand, namelijk het recht te mogen leven, is op grove wijze geschonden. Het slachtoffer laat onder anderen zijn vrouw en twee kinderen na, die ernstig lijden onder het verlies van hun man en vader. Blijkens de ter terechtzitting voorgedragen nabestaandenverklaring van de vrouw van het slachtoffer heeft dit verlies het leven van de vrouw en kinderen ernstig ontwricht. Het wegvallen van het slachtoffer heeft voor een onherstelbaar gemis in hun leven gezorgd.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan dit zeer ernstige misdrijf. Gelet op het feit dat de verdachte en het slachtoffer al van jongs af aan bevriend waren, zij bovendien zwagers waren en sinds een paar maanden ook samen een verhuisbedrijf hadden, kwam het buitengewoon heftige en disproportionele geweld dat de verdachte jegens het slachtoffer heeft gebruikt, als een donderslag bij heldere hemel. De door de verdachte genoemde aanleiding van zijn geweldsuitbarsting – naar de kern inhoudende dat er ruzie was ontstaan omdat het slachtoffer niet meer geld uit de onderneming wilde geven aan de verdachte en dat het slachtoffer tegen de verdachte had gezegd het zijn ‘kankerprobleem was” en dat hij het zelf “moest uitzoeken” – staat in geen verhouding tot het gepleegde geweld, ook niet als wordt meegenomen dat sprake was van voorgaande van ruzies, zoals de verdachte heeft verklaard. De rechtbank rekent dit ernstige misdrijf de verdachte om deze reden extra zwaar aan.
In strafverminderende zin zal de rechtbank rekening houden met het feit dat de verdachte zich nagenoeg direct na zijn daad en feitelijk voordat de politie naar hem op zoek was als mogelijke dader uit eigen beweging bij de politie heeft gemeld en de doodslag heeft bekend.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft aangegeven dat hij de vordering van de benadeelde partij wil voldoen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.583,37, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 april 2015.
De vordering is door de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.583,37. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 5 mei 2015 is ontstaan. [9]
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 7.583,37, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8 (ACHT) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 7.583,37, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2015 tot aan de dag aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 7.583,37, vermeerderd met de gevorderde rente daarover vanaf 5 mei 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 72 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. D.E. Alink, rechter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Alsemgeest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar het Ambtshandelingendossier, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal Ambtshandelingendossier met het nummer PL1500-2015106653, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, afdeling Generieke Opsporing, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 307). Waar wordt verwezen naar het Forensisch dossier, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015106653, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, afdeling Generieke Opsporing, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 310). Waar wordt verwezen naar Algemeen Dossier betreft dit de betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal Algemeen Dossier met het nummer PL1500-2015106653, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, afdeling Generieke Opsporing (doorgenummerd p. 1 t/m 24). Waar wordt verwezen naar Verdachte Dossier betreft dit de betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal Verdachte Dossier met het nummer PL1500-2015106653, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, afdeling Generieke Opsporing (doorgenummerd p. 1 t/m 74).
2.Ambtshandelingendossier, p. 16.
3.Algemeen Dossier, p. 5.
4.NFI-rapport d.d. 6 mei 2015, Forensisch dossier, p. 301.
5.NFI-rapport d.d.16 april 2015, Forensisch dossier p. 117 en 119.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2015, Ambtshandelingen, p. 21-23.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 april 2015, Verdachte Dossier, p. 26-27.
8.NFI-rapport d.d.16 april 2015, Forensisch dossier p. 301.
9.De benadeelde partij heeft desgevraagd medegedeeld dat zij de op de nota van Uitvaartverzorging [bedrijf] d.d. 21-04-2015 opgevoerde kredietkosten van 3% heeft betaald, omdat zij de nota niet voor 5 mei 2015 heeft voldaan.