ECLI:NL:RBDHA:2015:13586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
AWB 15/18990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortduring van vrijheidsontnemende maatregel na afwijzing asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel na een afwijzend asielbesluit. Eiser, een Colombiaanse nationaliteit, verbleef in het Justitieel Complex Schiphol en had een asielaanvraag ingediend die in de grensprocedure als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zich op het standpunt kon stellen dat de vrijheidsontnemende maatregel moest worden voortgezet, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank benadrukte dat voor de toepassing van artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder j, van het Vreemdelingenbesluit, het niet noodzakelijk is dat het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag rechtmatig is vastgesteld. De rechter die het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag behandelt, zal dit moeten beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15 / 18990
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Colombiaanse nationaliteit, verblijvende in het Justitieel Complex Schiphol,
eiser,
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels, advocaat te Rotterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.M. Hollebrandse, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft bij besluit van 11 oktober 2015 eiser meegedeeld dat op grond artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde en vierde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een besluit omtrent de weigering van toegang tot Nederland is uitgesteld voor ten hoogste vier weken. Bij besluit van diezelfde datum is aan eiser op grond van artikel 6, derde lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
De door eiser ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bij besluit van 25 oktober 2015 afgewezen. Tevens is in dit besluit aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd en bepaald dat de eerder opgelegde vrijheidsontnemende maatregel zal worden voortgezet.
Bij besluit van 25 oktober 2015 heeft verweerder eiser definitief de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 5, gelezen in samenhang met artikel 13 van de van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode).
Voorts is op 25 oktober 2015 een besluit ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw aan eiser uitgereikt waarin is opgenomen dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt voortgezet in de grenslogies.
Eiser heeft tegen het besluit tot uitstel van een besluit omtrent de weigering van toegang en het besluit tot definitieve weigering van de toegang tot Nederland op 25 oktober 2015 beroep ingesteld.
Eiser heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel en de voortzetting daarvan na afwijzing van eisers asielrelaas op 25 oktober 2015 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep tegen het besluit tot het uitstellen van de toegangsweigering en de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw

Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, zesde lid, Vw het beroep gegrond.
Ingevolge artikel 6, derde lid, Vw kan de vreemdeling wiens aanvraag overeenkomstig artikel 3, derde lid, wordt behandeld in de grensprocedure, worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
Eiser voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte hem de verdere toegang heeft geweigerd.
3.1
Door verweerder is het besluit van 11 oktober 2015 ter zitting toegelicht, in die zin dat dit besluit geen weigering van de (verdere) toegang inhoudt maar een uitstel van de toegangsweigering op grond van artikel 3, vierde lid, Vw omdat op eisers asielaanvraag de grensprocedure is toegepast. De rechtbank kan dit volgen en verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 13.2 van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 oktober 2015 (ECLI:RBDHA:2015:11418). De beroepsgrond slaagt dus niet.
4. Eiser voert voorts aan dat hij bij aankomst in Nederland in het bezit was van zijn paspoort en dus volledig gedocumenteerd was. Ook bleek uit eisers paspoort dat hij afkomstig was uit Colombia. Colombia staat bekend als land waar op grote schaal onveiligheid heerst voor burgers. Verweerder heeft daarom, naar de rechtbank begrijpt, ten onrechte de grensprocedure toegepast.
4.1
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in voornoemde uitspraak van 2 oktober 2015 in rechtsoverweging 16.2 geoordeeld dat een zogeheten pré-toets door verweerder voor de aanvang van de grensprocedure niet noodzakelijk is. De rechtbank neemt deze overwegingen over en maakt die tot de hare. De beroepsgrond faalt daarom.
Ten aanzien van de definitieve toegangsweigering en de voortduring van de maatregel op 25 oktober 2015
5. Verweerder heeft op 25 oktober 2015 eiser definitief de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5 Schengengrenscode omdat eiser niet in het bezit is van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning.
Verweerder heeft zich voorts, zoals nader toegelicht ter zitting, in het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag op het standpunt gesteld dat de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel dient te worden wordt voortgezet omdat de openbare orde zulks vordert vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Op eiser zijn de gronden genoemd in artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder a en j, Vreemdelingenbesluit (Vb) van toepassing. Eiser heeft immers een poging gedaan om Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnen te komen omdat hij niet in het bezit was van het vereiste visum en zijn aanvraag is in de grensprocedure afgedaan als zijnde kennelijk ongegrond.
Ten slotte is bij apart besluit van 25 oktober 2015 tevens bepaald dat de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, tweede lid, Vw in de grenslogies zal plaatsvinden.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet betwist dat hij niet voldeed aan de vereisten voor toegang tot Nederland genoemd in artikel 5, gelezen in samenhang met artikel 13 van de Schengengrenscode. De rechtmatigheid van de definitieve toegangsweigering op 25 oktober 2015 is daarom niet in geschil.
7. Eiser voert aan dat verweerder de asielaanvraag van eiser ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en de vrijheidsontnemende maatregel reeds daarom heeft voortgezet. De rechter in de bewaringsprocedure dient te beoordelen of verweerder terecht de asielaanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.
7.1
In artikel 5.1.a, eerste lid aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit (Vb) is bepaald dat een vreemdeling als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Wet in bewaring kan worden gesteld op grond dat het belang van de openbare orde of nationale veiligheid zulks vordert, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ingevolge het vierde lid van voormeld artikel is het eerste lid daarvan van overeenkomstige toepassing in geval van oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, zesde lid, van de Wet. In die bepaling is neergelegd dat een maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 6 van de Vw kan worden opgelegd aan de vreemdeling wiens asielaanvraag in de grensprocedure is afgewezen indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert.
In artikel 5.1b, eerste lid, Vb is neergelegd dat aan de voorwaarden voor inbewaringstelling, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, of voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel, bedoeld in artikel 5.1a, vierde lid, slechts is voldaan indien ten minste twee van de gronden, bedoeld in het derde en vierde lid, zich voordoen.
In artikel 5.1b, derde lid, Vb is neergelegd dat er sprake is van een zware grond voor inbewaringstelling of voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel indien de vreemdeling:
a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
(…)
j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond.
7.2
Nu eiser niet heeft betwist dat hij niet in het bezit was van het voor de toegang tot Nederland benodigde visum, kon verweerder aan de voortduring maatregel artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder a, Vb ten grondslag leggen.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat voor de vraag of verweerder terecht artikel 5.1b, derde lid, onder j, Vb heeft tegengeworpen reeds voldoende is dat wordt vastgesteld dat eiser aan de grens te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen en deze aanvraag in de grensprocedure is afgedaan als zijnde kennelijk ongegrond. Artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder j, Vw stelt immers niet als voorwaarde dat reeds is vastgesteld dat het besluit waarbij de asielaanvraag is afgewezen rechtmatig is. De rechter die op 12 november 2015 het beroep en de voorlopige voorziening tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag zal behandelen, dient dit te beoordelen. Indien die rechter oordeelt dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, kan eiser de bewaringsrechter om opheffing van de maatregel en een schadevergoeding verzoeken.
7.4
Gelet op het bovenstaande slaagt de beroepsgrond niet.
8. Het beroep is daarom ongegrond.
9. De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding daarom afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel