ECLI:NL:RBDHA:2015:13405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
09/767215-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. de Vries
  • M. Nooitgedagt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding behandeling zaak verdachte in afwachting van levensstatus

Op 24 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag de behandeling van de zaak van verdachte Soufiane Z. voor onbepaalde tijd aangehouden. Dit besluit werd genomen in afwachting van nadere berichten over de levensstatus van de verdachte, die vermoedelijk overleden zou zijn. De rechtbank had eerder, op 8 oktober 2015, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat zij toen aannam dat de verdachte overleden was. Echter, het gerechtshof Den Haag vernietigde dit vonnis en verwees de zaak terug naar de rechtbank, met de overweging dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte niet meer in leven was.

De rechtbank overwoog twee opties voor de voortzetting van de behandeling: ofwel in afwezigheid van de verdachte zonder raadsman, ofwel met een raadsman die geen contact had met de verdachte. Beide opties werden als onaanvaardbaar of uiterst ongewenst beschouwd, omdat ze niet voldeden aan de eisen van een eerlijk proces. De rechtbank benadrukte dat de raadsman niet in staat was om de verdediging te voeren zonder contact met zijn cliënt, wat de kans op een 'spookproces' vergrootte.

Uiteindelijk besloot de rechtbank de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd, in de hoop meer duidelijkheid te krijgen over de vraag of de verdachte nog in leven was. De rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de levensstatus van de verdachte, en benadrukte dat het recht op een eerlijk proces in deze uitzonderlijke situatie voorop stond. De rechtbank hield rekening met de eerdere kennisgeving aan de verdachte en zijn raadsman over de aanstaande regiezitting, en de complicaties die voortvloeiden uit de onzekerheid over de levensstatus van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 767215-13
Rechtbank Den Haag, 24 november 2015, beslissing inzake [verdachte]
1. De situatie waarin de rechtbank vandaag moet beslissen is een uitzonderlijke:
( i) mr. Nooitgedagt heeft zich op 6 januari 2015 gesteld als raadsman. Op 14 januari 2015 is aan verdachte een kennisgeving tot vervolging verzonden, met afschrift aan zijn raadsman. Zowel de raadsman als verdachte zijn daarbij op de hoogte gebracht van een aanstaande regiezitting op 19 februari 2015.
(ii) voor de zitting van 19 februari 2015 verschenen berichten dat verdachte inmiddels zou zijn overleden. De raadsman verklaarde op dat moment gemachtigd te zijn als bedoeld in artikel 279 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank besloot alle beslissingen op de onderzoekswensen van de raadsman aan te houden en de zaak niet terug te verwijzen naar de rechter-commissaris omdat zij, nu onzeker was of verdachte nog in leven was, de kans op een “spookproces”, uitmondend in een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, te groot achtte. De rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de vraag of verdachte wel of niet in leven was.
(iii) op 6 oktober 2015 verklaarde de raadsman niet langer gemachtigd te zijn tot het voeren van de verdediging. Hij zei er geen twijfel over te hebben dat de berichtgeving over het overlijden van zijn cliënt juist was.
(iv) de rechtbank achtte het op 8 oktober 2015 zeer waarschijnlijk dat verdachte was overleden en verklaarde het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk in de vervolging;
( v) Het gerechtshof vernietigde dit vonnis en wees de zaak terug naar de rechtbank teneinde met inachtneming van het arrest recht te doen op de voorliggende tenlastelegging. Het hof overwoog dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte niet meer in leven zou zijn, zodat vooralsnog van het tegendeel moet worden uitgegaan.
2. Er liggen thans drie opties voor:
(a) voortzetting van de behandeling van de zaak op korte termijn zonder gemachtigde raadsman waarbij het mogelijk zou zijn dat de rechtbank ook in deze zaak op 10 december 2015 vonnis wijst;
(b) honorering van het verzoek van de raadsman als niet gemachtigde de verdediging te voeren en in dat kader verzoeken te doen die de verdediging dienstig voorkomen en de zaak daartoe voor (on)bepaalde tijd aan te houden;
(c) aanhouden voor (on)bepaalde tijd in afwachting van nadere berichten/nader onderzoek.
Het Openbaar Ministerie kiest voor optie a, de verdediging voor optie c subsidiair b.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
Voortzetting van het proces in afwezigheid van de verdachte, zonder een gemachtigde raadsman, voldoet in dit uitzonderlijke geval niet aan de eisen van een eerlijk proces. De verdachte heeft immers al voor de kennisgeving verdere vervolging zijn raadsman benaderd om hem in dit proces te verdedigen. De raadsman acht zich hiertoe niet langer in staat omdat zijn cliënt naar zijn vaste overtuiging is overleden en hij dus niet langer als zijn gemachtigde kan optreden. De rechtbank betrekt hierbij ook nog dat de zaak op tegenspraak is aangevangen en dus op tegenspraak gevoerd blijft en dat een vonnis van de rechtbank op 10 december 2015 op grond van artikel 408 Wetboek van Strafvordering op 24 december 2015 onherroepelijk wordt nu immers uitgesloten moet worden geacht dat de raadsman een machtiging krijgt voor het instellen van appel. Wat het Openbaar Ministerie voorstelt komt er op neer dat
(a) dit proces plaatsvindt zonder verdediging omdat de raadsman ervan uitgaat dat zijn cliënt is overleden;
(b) de verdachte feitelijk niet in twee instanties kan worden berecht.
4. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier het uitzonderlijke geval, als bedoeld in r.o. 4.8 van het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2001, dat de raadsman de verdediging moet kunnen voeren zonder daartoe uitdrukkelijk gemachtigd te zijn. De rechtspraak over de vraag of zich een uitzonderlijk geval voordoet, is begrijpelijkerwijs schaars. De rechtbank heeft in het bovenstaande al aangegeven dat deze zaak heel uitzonderlijk is en dat het recht op een eerlijk proces in dit geval vereist dat een niet uitdrukkelijk gemachtigde raadsman de verdediging kan voeren. De rechtbank betrekt hierbij nog dat genoemd arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2001 ziet op de situatie dat de raadsman geen machtiging heeft en de procedure bij verstek wordt voortgezet, terwijl in deze zaak sprake is van een procedure op tegenspraak. In geval van voortzetting van de zaak waarin de niet gemachtigde raadsman de verdediging voert, blijft de kans op een “spookproces” onverminderd groot omdat verdachte vermist is. Bovendien kan slechts sprake zijn van een gemankeerde verdediging omdat de raadsman niet met zijn cliënt daarover zou kunnen overleggen.
5. Optie een is onaanvaardbaar, optie twee uiterst ongewenst. Alleen hierom al komt de rechtbank tot optie c. De rechtbank realiseert zich dat het hof er
vooralsnog(cursivering rechtbank) van uitgaat dat verdachte nog in leven is, nu van het tegendeel onvoldoende is gebleken. De rechtbank begrijpt dat op grond van dit oordeel het hof het Openbaar Ministerie ontvankelijk acht. Dit is voor de rechtbank een gegeven. Dit oordeel staat er echter niet aan in de weg de zaak aan te houden teneinde te pogen op dit punt grotere zekerheid te krijgen, zeker gelet op de onaanvaardbaarheid dan wel ongewenstheid van de overige opties. De rechtbank houdt de zaak daarom aan voor onbepaalde tijd in afwachting van nadere berichten.