Op 23 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een 12-jarig meisje en van diefstal van een fiets. De rechtbank heeft de zaak in twee delen behandeld: de eerste dagvaarding betrof de ontuchtige handelingen, terwijl de tweede dagvaarding betrekking had op de diefstal. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen in de nacht van 18 op 19 oktober 2014, waarbij hij met het slachtoffer, dat op dat moment 12 jaar oud was, seksuele handelingen verrichtte. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen, maar de verdediging betoogde dat er geen sprake was van een schending van de sociaal-ethische norm. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte drie jaar ouder was dan het slachtoffer, er geen ongelijkwaardigheid was in de relatie en dat de handelingen niet als ontuchtig konden worden aangemerkt. De verdachte werd dan ook vrijgesproken van de ontuchtige handelingen.
In de tweede dagvaarding werd de verdachte beschuldigd van diefstal van een fiets op 22 oktober 2015. De rechtbank oordeelde dat de verdachte dit feit wettig en overtuigend bewezen had gepleegd, aangezien hij had bekend en er voldoende bewijs was. De rechtbank legde een taakstraf op van 20 uren, in plaats van de door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op zwakbegaafd niveau functioneerde, en met de omstandigheden waaronder de diefstal was gepleegd. De rechtbank besloot ook om een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie om te zetten in een taakstraf, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd.