ECLI:NL:RBDHA:2015:13366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
09/842050-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met geweld tegen personen door minderjarige

Op 23 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1997, die beschuldigd werd van diefstal in vereniging, gepleegd met geweld en bedreiging. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 20 januari 2015 in De Lier, waar de verdachte samen met een mededader de eigenaar van een pizzeria onder bedreiging met een mes dwong de kassa te openen en €130,- wegnam. De tweede op 11 oktober 2015 in Leiden, waar de verdachte samen met anderen enkele toiletartikelen heeft gestolen uit een winkel. Tijdens de zitting op 9 november 2015 heeft de verdachte de feiten bekend, maar ontkende dat het mes daadwerkelijk tegen de keel van het slachtoffer is gehouden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten gewogen en kwam tot de conclusie dat de bedreiging met geweld voldoende bewezen kon worden verklaard, met uitzondering van het feit dat het mes tegen de keel is gehouden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten en hem een jeugddetentie van 75 dagen opgelegd, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een werkstraf van 20 uren en een leerstraf opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, waarbij de verdachte gedeeltelijk aansprakelijk werd gesteld voor de geleden schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers 09/842050-15; 09/797278-15 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 23 november 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 9 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. de Jong en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. M.L. Verkuil, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
dagvaarding met parketnummer 09/842050-15 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 20 januari 2015 te De Lier, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld (130 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- het vastpakken bij het lichaam en/of de armen en/of (vervolgens) vasthouden van die [slachtoffer 1] en/of
- het tonen van een mes en/of genoemd mes houden tegen en/of bij de keel van die [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] de woorden toevoegen: “maak de kassa open”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
dagvaarding met parketnummer 09/797278-15 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen douchegel en/of scheerschuim en/of tandpasta, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hoogvliet ( [adres 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
dagvaarding I
Op 20 januari 2015 is [slachtoffer 1] , eigenaar van [bedrijf] in De Lier, door twee jongens in de pizzeria vastgehouden en onder bedreiging van een mes gedwongen de kassa te openen, waarna geld uit de kassa, te weten € 130, is weggenomen. De verdachte en zijn [medeverdachte 1] hebben dit feit bekend.
De rechtbank ziet zich thans nog gesteld voor de vraag of het mes dat is getoond ook door een van de jongens tegen of bij de keel van die [slachtoffer 1] is gehouden.
dagvaarding II
Op 11 oktober 2015 is namens Hoogvliet ( [adres 2] ) te Leiden aangifte gedaan van diefstal in vereniging van enkele toiletartikelen. De verdachte en zijn [medeverdachte 2] hebben dit feit bekend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte deze feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
dagvaarding I
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 november 2015;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2015, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] (blz. 48-50) en
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2015, inhoudende de uitwerking van het studioverhoor van [medeverdachte 1] (blz. 277-281).
gebruik mes
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het mes het volgende af. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben beide ontkend dat de verdachte het mes tegen of bij de keel van aangever heeft gehouden. Zij hebben verklaard dat de verdachte een mes heeft getoond en dat de verdachte hierbij het mes met de punt naar boven heeft gehouden, terwijl [medeverdachte 1] aangever vasthield en deze werd gesommeerd de kassalade open te maken. Hoewel het wettige bewijs dat het mes tegen of bij de keel van aangever is gehouden voldoende uit de verklaring van aangever volgt, mist de rechtbank, gelet op de voor het overige gave bekentenis van de beide verdachten, de overtuiging dat het mes “tegen en/of bij
de keelvan” aangever is gehouden. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dat onderdeel vrijspreken, zodat thans wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard dat een mes is getoond en dat dat mes is “(
ge)houden bij die [slachtoffer 1] ”.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit, met uitzondering van hiervoor genoemde passage, heeft begaan.
dagvaarding II
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van
9 november 2015;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 oktober 2015, met bijlage, inhoudende de verklaring van [getuige] (blz. 16-18) en
- een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 11 oktober 2015, inhoudende de aangifte van [getuige] namens Hoogvliet, vestiging Leiden (blz. 13-15).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
dagvaarding I
hij op 20 januari 2015 te De Lier, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld (130 euro) toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- het vastpakken bij het lichaam en de armen en vervolgens vasthouden van die [slachtoffer 1] en
- het tonen van een mes en genoemd mes houden bij die [slachtoffer 1] en
- vervolgens die [slachtoffer 1] de woorden toevoegen: “maak de kassa open”.
dagvaarding II
hij op 11 oktober 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen douchegel en scheerschuim en tandpasta toebehorende aan Hoogvliet ( [adres 2] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de bij dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 75 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de William Schrikker Groep, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie en een leerstraf, zijnde de leerstraf SoCool Verlengd voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het handelen van de verdachte een direct uitvloeisel is van zijn verstandelijke beperking. De verdachte kon door zijn beperking op het moment van handelen de gevolgen niet overzien. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat de verdachte gemotiveerd is om de leerstraf SoCool Verlengd te volgen. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat de periode van onzekerheid door het tijdsverloop tussen de pleegdatum van de feiten en de uitspraak al als een bestraffing op zich wordt ervaren door de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een brutale overval op klaarlichte dag van de eigenaar van een pizzeria. Dit is een zeer ernstig feit. Het slachtoffer is tijdens deze overval vastgehouden, waarbij hem een mes is getoond. De verdachte heeft met het plegen van dit feit het slachtoffer doodsangst aangejaagd en schade toegebracht. Daarnaast heeft de verdachte door aldus te handelen, getoond dat hij geen respect heeft voor anderen en voor eigendommen van anderen en bereid en in staat is om daarop, kennelijk met het oog op eigen behoeftebevrediging, op grove wijze inbreuk te maken. Aannemelijk is dat het slachtoffer nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen van dit feit zal ondervinden. Dat komt ook duidelijk naar voren uit de inhoud van de schriftelijke slachtofferverklaring zoals door het slachtoffer opgesteld en ter zitting voorgehouden. De verdachte heeft met het plegen van dit feit voorts gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt, niet alleen bij het slachtoffer en zijn directe omgeving, maar ook in de maatschappij in het algemeen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf geboden is.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, hetgeen niet alleen hinderlijk is voor de winkeliers, maar tevens hoge onkosten met zich meebrengt in de vorm van beveiligingsapparatuur en beveiligingspersoneel. Deze extra kosten worden vervolgens weer doorberekend aan de klant. De verdachte heeft met zijn handelen deze kostenspiraal in stand gehouden.
Daarnaast is komen vast te staan dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 oktober 2015 in het verleden niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uitgebreide advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 27 oktober 2015. Hierin komt onder meer het volgende naar voren. De verdachte heeft een verstandelijke beperking. Hij heeft een belast verleden waarbij hij huiselijk geweld en verwaarlozing heeft meegemaakt. Dit maakt hem een kwetsbare jongen die geen stabiele basis heeft. Aan de andere kant doet de verdachte het op school goed en is er geen sprake van verzuim. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de leerstraf SoCool Verlengd op te leggen. De verdachte zal middels deze leerstraf de directe consequenties van zijn gedrag ervaren en voorts vaardigheden aangeleerd krijgen zodat de kans op herhaling wordt verkleind. Voorts adviseert de Raad een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals opgenomen in genoemd advies.
De rechtbank overweegt dat zij, gelijk de vordering van de officier van justitie en gelet op het hiervoor overwogene, een groot deel van de op te leggen vrijheidsbenemende straf, voorwaardelijk op zal leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd. De rechtbank acht dit, gelet op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij de overval heeft gepleegd, een passende reactie. Tevens zal de rechtbank de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde en door de officier van justitie gevorderde leerstraf en werkstraf opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij (dagvaarding I)

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 930,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 130,-, bestaande uit de post ‘contant geld’, en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 800,-.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor een kwart van de totale som, te weten een bedrag van € 32,50 aan materiële schade en een bedrag van € 200,- aan immateriële schade kan worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover. Daarnaast heeft hij gevorderd dat voor het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft veel spijt van wat hij heeft gedaan heeft en heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is het geld dat is weggenomen terug te betalen. De raadsvrouw heeft bepleit dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade weliswaar hoog is, maar goed onderbouwd. De raadsvrouw heeft verzocht in het dictum op te nemen dat de vordering door de verdachte in termijnen mag worden betaald.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze ziet op de materiële schade ad € 130,-, is niet weersproken en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze vordering voor het aandeel van de verdachte hierin, zijnde een vierde deel ad € 32,50, toewijzen.
De rechtbank overweegt dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 800,- als vergoeding voor de immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. Ook bij deze schade zal de rechtbank slechts het aandeel van de verdachte hierin, zijnde een vierde deel ad € 200,- toewijzen.
De rechtbank zal de vordering gelet op het voorgaande dan ook gedeeltelijk toewijzen. Voorts ziet de rechtbank aanleiding de vordering hoofdelijk toe te wijzen, waarbij geldt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De gevorderde wettelijke rente wordt als niet bestreden toegewezen vanaf 20 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte overwegend in het ongelijk is gesteld, dient hij in de proceskosten van de benadeelde partij te worden veroordeeld. Deze proceskosten worden tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal ten slotte bepalen dat de verdachte het bedrag in vijf gelijke termijnen mag betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 232,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] . Indien en voor zover noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt zal – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende jeugddetentie worden toegepast voor de duur van 4 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
dagvaarding I
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor de bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
dagvaarding II
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 75 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
60 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door William Schrikker Groep te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze periode door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
- medewerking zal verlenen aan huisbezoeken en
- onderwijs zal volgen;
geeft opdracht aan William Schrikker Groep, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaand uit een werkstraf, voor de tijd van
20 (twintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van respectievelijk
10 (tien) DAGEN;
een taakstraf, bestaand uit een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten
SoCool Verlengd, voor de tijd van
50 (vijftig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van respectievelijk
25 (vijfentwintig) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van
€ 232,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een van zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 232,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1];
bepaalt dat dit bedrag van € 232,50 mag worden voldaan in 5 opeenvolgende maandelijkse termijnen van € 46,50;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.L. Strop, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Kramer, kinderrechter,
en mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel, griffier.
Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 november 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven – delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL 1563 2015021826 (dagvaarding I), blz. 001 t/m 299 en PL1500-2015297941 (dagvaarding II), blz. 01 t/m 26.