3.4De beoordeling van de tenlastelegging.
dagvaarding I
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 november 2015;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2015, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] (blz. 48-50) en
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2015, inhoudende de uitwerking van het studioverhoor van [medeverdachte 1] (blz. 277-281).
gebruik mes
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het mes het volgende af. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben beide ontkend dat de verdachte het mes tegen of bij de keel van aangever heeft gehouden. Zij hebben verklaard dat de verdachte een mes heeft getoond en dat de verdachte hierbij het mes met de punt naar boven heeft gehouden, terwijl [medeverdachte 1] aangever vasthield en deze werd gesommeerd de kassalade open te maken. Hoewel het wettige bewijs dat het mes tegen of bij de keel van aangever is gehouden voldoende uit de verklaring van aangever volgt, mist de rechtbank, gelet op de voor het overige gave bekentenis van de beide verdachten, de overtuiging dat het mes “tegen en/of bij
de keelvan” aangever is gehouden. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dat onderdeel vrijspreken, zodat thans wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard dat een mes is getoond en dat dat mes is “(
ge)houden bij die [slachtoffer 1] ”.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit, met uitzondering van hiervoor genoemde passage, heeft begaan.
dagvaarding II
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van
9 november 2015;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 oktober 2015, met bijlage, inhoudende de verklaring van [getuige] (blz. 16-18) en
- een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 11 oktober 2015, inhoudende de aangifte van [getuige] namens Hoogvliet, vestiging Leiden (blz. 13-15).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan.