3.5De beoordeling van de tenlastelegging.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 20 januari 2015 doet [benadeelde 1] (hierna: aangever) aangifte van diefstal onder bedreiging van een mes. Omstreeks 15:00 uur bevindt hij zich in zijn pizzeria, te weten [benadeelde 2] in De Lier, gemeente Westland. Er komen twee jongens binnen. Een van de twee jongens, de kleinste, pakt aangever beet en houdt de armen van aangever vast. De andere jongen, de langste, houdt een mes vast, vlakbij zijn hals. Vervolgens wordt aangever in de richting van de kassa geduwd, waarna hem wordt gezegd dat hij de kassa open moet maken. Vervolgens pakt de langste jongen het geld uit de geopende kassa en rennen beide jongens weg. Er blijkt € 130,- te zijn weggenomen.
Kort hierna worden in de directe omgeving van de pizzeria medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bekennen dat zij de overval samen hebben gepleegd. Zij zijn samen de pizzeria binnengegaan en [medeverdachte 1] heeft de man in de pizzeria vastgepakt. [medeverdachte 2] pakte het mes en hield het voor zich. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] het geld gepakt en zijn ze weggerend.
Wat betreft het mes hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden verklaard dat [medeverdachte 2] het mes aan aangever heeft getoond en met de punt naar boven heeft gehouden.Hoewel aangever hier anders over verklaart, mist de rechtbank, gelet op de voor het overige gave bekentenis van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de overtuiging dat het mes ‘tegen en/of bij de keel van die [benadeelde 1] ’ is gehouden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het mes ‘bij die [benadeelde 1] ’ is gehouden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat op 20 januari 2015 bij [benadeelde 2] te De Lier een diefstal met geweld en bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden, waarbij een geldbedrag van € 130,- is weggenomen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare uitlokking van deze overval. Ten behoeve van de beantwoording van die vraag dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte het opzet heeft gehad op uitlokking van het feit, of de verdachte hiertoe een ander heeft aangezet, of de verdachte hierbij een of meerdere uitlokkingsmiddelen zoals misbruik van gezag, bedreiging of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft gebruikt, of het uitgelokte delict is gevolgd en of de uitgelokte strafbaar is.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op vrijdag voor de overval (de rechtbank begrijpt: vrijdag 16 januari 2015) met [betrokkene 1] had gesproken. [betrokkene 1] zei dat hij een klusje had en [medeverdachte 1] zei “ja dat is goed”. [medeverdachte 1] wist toen niet om wat voor klus het ging.
[betrokkene 1] heeft [medeverdachte 1] vervolgens appjes gestuurd op zaterdag (de rechtbank begrijpt: zaterdag 17 januari 2015) dat hij dinsdag (de rechtbank begrijpt: dinsdag 20 januari 2015) om 14:30 uur bij station Delft moest zijn. [medeverdachte 1] moest een extra t-shirt voor hemzelf en [medeverdachte 2] meenemen om hun gezicht te bedekken – dit had hij van [betrokkene 1] geleerd – en een mes.
Vervolgens heeft [medeverdachte 1] op zondag voor de overval (de rechtbank begrijpt: zondag 18 januari 2015) met [medeverdachte 2] gesproken over dat ze “doekoe” zouden pakken, te weten geld verdienen.
Op 20 januari 2015 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen naar het station in Delft gegaan, alwaar ze [betrokkene 1] en een vriend van [betrokkene 1] genaamd [betrokkene 2] zagen. [betrokkene 1] zei tegen [medeverdachte 1] dat hij er wel klaar voor moest zijn. Vervolgens zijn ze met z’n vieren in de bus naar De Lier gestapt.
Aldaar aangekomen “zeiden ze dat wij die pizzeria moesten overvallen”, “we moesten het gewoon doen”, aldus [medeverdachte 1] .
“De jongens hebben eigenlijk alles geregeld, die wisten dat we de pizzeria moesten overvallen en welke tijd enzo. Zij hadden het in gang gezet en wij moesten daar gewoon achteraan lopen”.
Nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de pizzeria waren gelopen, zijn zij aanvankelijk weer teruggekeerd. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zeiden toen echter “ja je moet gewoon gaan”. [betrokkene 1] werd een beetje boos. Hierop zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] weer teruggelopen naar de pizzeria en heeft de overval plaatsgevonden.
In de telefoon van [medeverdachte 1] is het volgende WhatsApp-gesprek met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] en de naam [betrokkene 1] gedateerd 20 januari 2015 tussen 08:53 uur en 13:37 uur aangetroffen:
- ja
- hoe laat
- ik app jou. Jij moet klaar staan. Want ik kan je op elk moment appe
- kan niet. Half 2.
- ik app jou
- is goed. Wij zijn bij Leiden wij komen er nu aan. Luister dan. [betrokkene 1] . Ben er.
- eehj. Kom Delft.
- Waar ben jij wij staan daar al. Waar ben jij (13:05 uur)
- heb je 4 eu
- gewoon zwart. Waar ben jij. Hoe laat ben je hier.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het via de WhatsApp over geld verdienen had gehad. [medeverdachte 1] had hem op zaterdag voor de overval (de rechtbank begrijpt: 17 januari 2015) verteld dat [betrokkene 1] overvallen doet en had hem gevraagd “ga je mee?”. Die dinsdag (de rechtbank begrijpt: dinsdag 20 januari 2015) moest [medeverdachte 2] om 10:30 uur buiten staan. [medeverdachte 2] had een extra trui meegenomen, omdat [medeverdachte 1] hem op maandag (de rechtbank begrijpt: maandag 19 januari 2015) gezegd had die mee te nemen. Hij wist niet waarvoor dit was. Ook moest hij een mes meenemen. Dat moest van [betrokkene 1] , maar dat heeft hij niet gedaan. Vervolgens is hij samen met [medeverdachte 1] naar Delft gegaan. Daar hoorde [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] dat het de bedoeling was dat ze een overval zouden plegen en heeft hij [betrokkene 1] en een andere jongen ontmoet. Ze zijn in de bus gestapt. Op een gegeven moment zei [betrokkene 1] “hier uitstappen”, zijn zij uitgestapt en is hij met [medeverdachte 1] erachteraan gelopen.
Daarnaast heeft [medeverdachte 2] verklaard dat ze op een gegeven moment in een steegje stonden. [betrokkene 1] wees [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op een pizzeria, waar zij zojuist langs waren gereden en zei: “Hij heeft heel veel geld in zijn zak zitten. (…) Jullie moeten die man overvallen en zeggen dat hij op de grond moet liggen en dan moet je al het geld in zijn broekzak voelen en als daar niks zit, gewoon de kassa pakken (…) pak ook telefoons (…) en dit mes moet je ook mee naar binnen nemen.”
[medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat het mes vervolgens werd gekeurd door [betrokkene 1]die
zeidat het een goed mes was. [betrokkene 1] zei toen dat ze naar binnen moesten gaan en dat ze moesten zeggen dat de man op de grond moest gaan liggen. Volgens [medeverdachte 2] moest hij vragen om geld en de kassa pakken. Toen heeft [medeverdachte 2] gezegd dat hij dat niet ging doen. Toen zei [betrokkene 1] dingen als:
- “ je doet het wel anders bedreig ik jou met het mes”,
- “ hij zei anders ga ik je verwonden met dat mes”,
- “ als je het niet doet, dan gaan we je in elkaar slaan enzo, ik weet je overal te vinden” en
- “ ik heb overal mannetjes dus die pakken je wel als je vlucht”, aldus [medeverdachte 2] .
In het steegje hebben [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij het t-shirt om zijn hoofd moest knopen, waarbij [betrokkene 1] [medeverdachte 2] heeft geholpen.
[medeverdachte 2] heeft tot slot verklaard dat [betrokkene 1] zei dat er geen camera’s waren. [betrokkene 1] en die vriend zeiden waar ze heen moesten rennen nadat zij de pizzeria hadden overvallen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij via WhatsApp contact heeft gehad met [medeverdachte 1] (naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ) en dat zij op dinsdag 20 januari 2015 hadden afgesproken om te chillen. Vervolgens heeft de verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ) in Delft ontmoet. Hier was ook nog een vierde jongen bij. Zij zijn gezamenlijk met de bus naar De Lier gegaan. Uiteindelijk hebben zij gezamenlijk in een steegje gestaan en is er gesproken over een overval. De verdachte heeft gezegd dat hij het er niet mee eens was en is vervolgens samen met zijn vriend weggerend, aldus de verdachte.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat waar [medeverdachte 1] in zijn verklaring spreekt over [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] over [betrokkene 1] respectievelijk [betrokkene 1] ”, een en dezelfde persoon wordt bedoeld, te weten de verdachte. Uit de hiervoor aangehaalde passages, waaronder de eigen verklaring van de verdachte, volgt immers dat de verdachte via de WhatsApp contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en vervolgens op 20 januari 2015 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een vierde jongen in Delft en dat zij gezamenlijk naar De Lier zijn gereisd. Voorts acht de rechtbank het aannemelijk dat het hiervoor aangehaalde WhatsApp gesprek tussen [medeverdachte 1] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] een gesprek tussen [medeverdachte 1] en de verdachte betreft, nu de verdachte zelf heeft verklaard via WhatsApp contact te hebben gehad met [medeverdachte 1]
De rechtbank acht, gelet op de hiervoor aangehaalde passages uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare uitlokking van deze overval. Het plan om de overval te plegen, vindt zijn oorsprong bij de verdachte. Hij heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar De Lier geleid, hen op de (locatie van de) pizzeria gewezen en gezegd dat zij deze moesten overvallen. Hij heeft [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gezegd een mes en extra t-shirt mee te nemen om het gezicht mee af te dekken, hij heeft ze geïnformeerd dat er geen camera’s zouden zijn en voorts geïnstrueerd hoe zij het geld en telefoons afhandig moesten maken. Toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangaven deze overval niet te willen plegen, is de verdachte boos geworden en heeft hij in ieder geval [medeverdachte 2] bedreigd. Uiteindelijk heeft de overval plaatsgevonden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn beide strafbaar gebleken voor de gepleegde overval en bij vonnis van heden hiervoor veroordeeld. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat aan alle volgens de wet gestelde vereisten voor een strafbare uitlokking is voldaan.