ECLI:NL:RBDHA:2015:13356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
C/09/499087 KG ZA 15/1668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot staking executie dwangbevelen door de Gemeente Noordwijk

In deze zaak, die op 12 november 2015 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben de eiseressen, de naamloze vennootschap N.V. [de Holding] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MIM, een kort geding aangespannen tegen de Gemeente Noordwijk. De eiseressen vorderden onder andere de staking van de executie van dwangbevelen die door de Gemeente waren uitgevaardigd in verband met verbeurde dwangsommen. De Gemeente had in 2012 en 2013 aan de eiseressen gelast om maatregelen te treffen aan hun panden, met de dreiging van dwangsommen. De eiseressen stelden dat de vordering van de Gemeente inmiddels was verjaard, omdat de invorderingsbevoegdheid langer dan een jaar niet was uitgeoefend na de laatste beslaglegging in april 2014.

De voorzieningenrechter overwoog dat de Gemeente tijdig aanmaningen had verzonden en dwangbevelen had uitgevaardigd, waardoor de verjaringstermijn niet was verstreken. De rechter oordeelde dat de Gemeente met het uitvaardigen van de dwangbevelen reeds tot invordering was overgegaan, wat betekende dat de verjaringstermijn van artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiseressen niet konden worden toegewezen, omdat de Gemeente niet in strijd met haar bevoegdheden handelde.

De rechter wees de vorderingen van de eiseressen af en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig stuitingshandelingen te verrichten in het kader van invorderingsprocedures en de gevolgen van het niet tijdig uitoefenen van bevoegdheden door bestuursorganen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/499087 / KG ZA 15/1668
Vonnis in kort geding van 12 november 2015
in de zaak van

1.de naamloze vennootschap N.V. [de Holding ] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Muntendamsche Investeringsmaatschappij,
beide gevestigd te Wassenaar,
eiseressen,
advocaat mr. T.N. Sanders te Breda,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Noordwijk,
gevestigd en kantoorhoudende te Noordwijk,
gedaagde,
advocaat mr. R. Lever te Leiden.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [de Holding c.s.] ’ en ieder afzonderlijk als respectievelijk ‘ [de Holding ] ’ en ‘MIM’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Gemeente’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en de nadien overgelegde producties;
- de door de Gemeente overgelegde producties;
- de op 6 november 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Op 12 november is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Het college heeft [de Holding c.s.] in 2012 en 2013 op straffe van verbeurte van dwangsommen gelast om maatregelen te treffen aan een aantal van hun panden in [plaats] (hierna: de dwangsombesluiten), ertoe strekkende dat [de Holding c.s.] die panden in een betere staat van onderhoud zouden brengen. De betreffende panden zijn thans door [de Holding c.s.] gesloopt, maar de Gemeente stelt zich op het standpunt dat er inmiddels € 560.000,- aan dwangsommen zijn verbeurd.
2.2.
De Gemeente heeft ten aanzien van de verschillende dwangsombesluiten in 2013 en 2014 invorderingenbeschikkingen genomen en aanmaningen verzonden. Vervolgens heeft zij, bij gebreke van betaling door [de Holding c.s.] , dwangbevelen uitgevaardigd en executoriaal beslag laten leggen op onroerende zaken van [de Holding c.s.] De laatste beslaglegging dateert van 10 april 2014.
2.3.
In 2015 heeft de Gemeente exploten aan [de Holding c.s.] laten betekenen, waarin zij aan hen laat aanzeggen, kort gezegd, welke dwangsommen er zijn verbeurd alsmede dat de Gemeente daar onverkort aanspraak op maakt en dat daarmee de verjaring van die dwangsommen is gestuit (hierna: de exploten).
2.4.
Er lopen bestuursrechtelijke procedures tegen de dwangsombesluiten en invorderingsbeschikkingen. Voor wat betreft de eerste besluiten staan de zaken gepland voor uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS). Voor wat betreft de tweede besluiten staan de zaken gepland voor uitspraak van de rechtbank Den Haag. De Gemeente heeft ingestemd met het verzoek van [de Holding c.s.] om de invordering van de dwangsommen op te schorten in afwachting van de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedures.

3.Het geschil

3.1.
[de Holding c.s.] vorderen, zakelijk weergegeven,
1. te bepalen dat de executie van de door het college (lees: de Gemeente) jegens [de Holding ] en jegens MIM in 2013 en 2014 uitgebrachte dwangbevelen als vermeld in de dagvaarding zal worden gestaakt, dan wel verboden, dan wel geschorst tot een nader te bepalen tijdstip en de Gemeente te gebieden zich te onthouden van verdere (executoriale) maatregelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. de door de Gemeente in 2013 en 2014 gelegde executoriale beslagen als vermeld in de dagvaarding met onmiddellijke ingang op te heffen en de Gemeente opdracht te geven tot het doorhalen van de beslagen in het kadaster binnen één dag na dagtekening van dit vonnis;
een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voeren [de Holding c.s.] – samengevat – het volgende aan. De invorderingsbevoegdheid van het college voor alle vermeend verbeurde dwangsommen is verjaard. De executoriale beslagen zijn namelijk langer dan een jaar geleden gelegd en het college heeft daarna geen stuitingshandelingen meer verricht. De exploten zijn, anders dan in het civiele recht, geen rechtsgeldige stuitingshandelingen bij bestuursrechtelijke dwangsommen. Het college is dan ook niet langer bevoegd om tot invordering van de dwangsommen over te gaan. Zij kan daarom haar titel niet meer executeren en dient de beslagen op te heffen. Door dat te weigeren maakt de gemeente misbruik van haar bevoegdheid en handelt zij onrechtmatig jegens [de Holding c.s.] Er is voorts sprake van een spoedeisend belang bij het gevorderde. De financier van [de Holding ] heeft namelijk de financiering opgezegd en de nieuwe geldverstrekker die [de Holding ] heeft gevonden, wil als eerste in rang hypotheken vestigen op de registergoederen. Daartoe dienen de beslagen te worden opgeheven. Deze nieuwe geldverstrekker dreigt de lening niet meer te verstrekken, dan wel niet onder dezelfde voorwaarden, indien dat niet op korte termijn gebeurt.
3.3.
De Gemeente voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Bij een executiegeschil als het onderhavige kunnen geen inhoudelijke bezwaren tegen de executoriale titel aangevoerd worden, behoudens die welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Volgens [de Holding c.s.] is hiervan in dit geval sprake, omdat de invorderingsbevoegdheid van de Gemeente intussen is verjaard. Dat is door de Gemeente gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 4:104 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verjaart de rechtsvordering tot betaling van een geldsom vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken (lid 1) en kan het bestuursorgaan na voltooiing van de verjaring zijn bevoegdheden tot aanmaning en verrekening en tot uitvaardiging en tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet meer uitoefenen (lid 2). Artikel 5:35 Awb bepaalt dat in afwijking van artikel 4:104 Awb de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Gemeente tijdig, te weten voordat haar bevoegdheid tot invordering van de dwangsommen is verjaard, aanmaningen aan [de Holding c.s.] heeft verzonden en vervolgens dwangbevelen heeft uitgevaardigd. [de Holding c.s.] hebben het standpunt ingenomen dat de Gemeente na het uitvaardigen van de dwangbevelen wederom binnen een jaar één van de in de wet voorgeschreven stuitingshandelingen had moeten verrichten om verjaring van haar vordering te voorkomen. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Immers, de Gemeente is met het uitvaardigen van de dwangbevelen reeds (tijdig) tot invordering overgegaan. Met het uitvaardigen van deze dwangbevelen is de invordering voltooid zodat de verjaringstermijn van artikel 5:35 Awb vanaf dat moment niet langer geldt. Na het uitvaardigen van de dwangbevelen vangt de executiefase aan. Het dwangbevel levert, ingevolge het bepaalde in artikel 4:116 Awb een executoriale titel op die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd. Nu het dwangbevel een executoriale titel oplevert, geldt een verjaringstermijn van twintig jaar.
4.4.
Gelet op het vorenstaande is de grondslag aan de vorderingen van [de Holding c.s.] komen te ontvallen. Dat [de Holding c.s.] belang hebben bij opheffing van de beslagen kan, gelet op hetgeen zij hebben aangevoerd over de door [de Holding ] af te sluiten nieuwe financiering, wel worden aangenomen. Dat kan gezien hetgeen hiervoor is overwogen over de vordering van de Gemeente op [de Holding c.s.] echter niet leiden tot het oordeel dat de Gemeente misbruik maakt van haar bevoegdheid. Daarbij is ook acht geslagen op de toezegging van de Gemeente om medewerking te verlenen aan opheffing van de beslagen, indien er van het bedrag van bijna € 30.000.000,-, dat volgens [de Holding c.s.] bij de notaris in depot berust (gestort door haar bedrijfsfinanciers) een bedrag van € 620.000,- in depot wordt gehouden. Wat betreft de eerste vordering heeft de Gemeente er overigens op gewezen dat zij al aan [de Holding c.s.] heeft toegezegd de verdere executie van de dwangbevelen op te schorten totdat de bestuursrechter onherroepelijke beslissingen heeft genomen op de (hoger) beroepen met betrekking tot de dwangsombesluiten en de invorderingsbeschikkingen, zodat [de Holding c.s.] bij die vordering ook geen belang heeft. Het gevorderde zal derhalve worden afgewezen.
4.5.
[de Holding c.s.] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [de Holding c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015.
ts