ECLI:NL:RBDHA:2015:13340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
15/18651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Bulgarije onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2015 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van een eiser van Iraakse afkomst, die behoort tot de Yezidi bevolkingsgroep. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Bulgarije op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De eiser betoogde dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asielsysteem en de opvangvoorzieningen in Bulgarije. Hij vreesde dat hij na overdracht aan Bulgarije zou worden gedetineerd onder omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Bulgarije zijn verplichtingen niet nakomt. Hoewel er zorgen zijn over de opvangfaciliteiten en de behandeling van asielzoekers in Bulgarije, was er onvoldoende bewijs dat de asielprocedure in Bulgarije in zijn geheel ernstige gebreken vertoonde. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico liep op detentie. Bovendien faalde het beroep van de eiser op artikel 16 van de Dublinverordening, omdat hij niet had aangetoond dat hij afhankelijk was van de hulp van zijn zus in Nederland. Ook het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening, dat stelde dat bijzondere individuele omstandigheden de overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid zouden getuigen, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om het asielverzoek van de eiser in behandeling te nemen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: AWB 15/18651, V-nummer: [a]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2015 in de zaak tussen

[eiser], eiser,
gemachtigde: [gemachtigde],
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn.

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep van de Yezidi. Zijn echtgenote en kinderen verblijven nog in Irak.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat op grond van artikel 25 van Verordening 604/2013 (Dublinverordening) Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser.
3. Eiser betoogt, met een beroep op artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser is in Bulgarije nog immer sprake van (structurele) tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser vreest dat hij na overdracht aan Bulgarije zal worden gedetineerd onder omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Ook vreest eiser dat Bulgarije hem, zonder voorafgaande rechterlijke toetsing aan het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, zal terugsturen naar Irak. Eiser beroept zich op de volgende documenten:
  • rapporten van Amnesty International van 31 maart 2014 en 9 februari 2015;
  • nieuwsberichten van de European Council on Refugees and Exiles (ECRE) van 7 april 2014 en 23 oktober 2015;
  • het rapport van het Bulgarian Helsinki Committee van 18 april 2014;
  • de rapporten van Human Rights Watch van 29 april 2014 en 18 september 2014;
  • de rapporten van Pro Asyl van 2 juni 2014 en april 2015;
  • het AIDA Country Report van 31 januari 2015;
  • het UNHCR-rapport van 31 maart 2015;
  • het Freedom House-rapport van 6 juni 2015;
  • het rapport van Nils Muižnieks, commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa van 22 juni 2015.
3.1.
Eiser heeft met de door hem genoemde rapporten en nieuwsberichten niet aannemelijk gemaakt dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen niet langer nakomt. Weliswaar kan daaruit worden afgeleid dat de opvangfaciliteiten en voorzieningen voor asielzoekers in Bulgarije op onderdelen te kort schieten en dat zich van tijd tot tijd – ook recent nog – zorgwekkende incidenten voordoen wat betreft de behandeling van asielzoekers in dat land, maar dat betekent nog niet dat moet worden aangenomen dat de asielprocedure in Bulgarije in zijn algemeenheid dusdanig ernstige gebreken vertoont dat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat overdracht aan Bulgarije (in)direct refoulement betekent. Uit het door verweerder genoemde EASO-rapport van 5 december 2014 volgt dat de verbeteringen, zoals die in het UNHCR-rapport van 15 april 2014 noodzakelijk werden geacht, worden doorgezet. De rapporten van Amnesty International van 9 februari 2015 en Freedom House van 6 juni 2015 beschrijven xenofobisch en racistisch geweld jegens asielzoekers en de gebrekkige respons van de Bulgaarse autoriteiten daarop, maar uit deze rapporten kan niet worden afgeleid dat sprake is van structurele tekortkomingen in het asielsysteem en de opvangvoorzieningen in Bulgarije, of dat overdracht aan Bulgarije strijd oplevert met artikel 3 van het EVRM. Het rapport van Nils Muižnieks van 22 juni 2015 beschrijft de periode vóór het EASO-rapport van 5 december 2014 en kan niet worden beschouwd als een weerspiegeling van de actuele situatie in het asielsysteem en de opvangvoorzieningen in Bulgarije. Dit geldt ook voor de meeste andere door eiser ingeroepen rapporten en nieuwsberichten.
3.2.
Eisers verwijzing naar de door de President van het EHRM op 28 januari 2015 getroffen interim measure inzake de overdracht aan Bulgarije van staatloze Palestijnen afkomstig uit Syrië treft in dit verband geen doel. De interim measure is bijna een jaar oud en niet van een motivering voorzien. Hieruit kan niet worden afgeleid of deze (ook thans nog) betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke.
3.3.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico loopt te worden gedetineerd. Uit het AIDA Country Report van 31 januari 2015 (pagina 24) blijkt dat er voor Dublinclaimanten in principe geen beletselen bestaan om (opnieuw) toegelaten te worden tot de asielprocedure. Of de Dublinclaimant naar een opvangcentrum (SAR asylum reception centre) wordt gezonden of naar een detentiecentrum hangt af van de fase waarin de asielprocedure zich bij diens vertrek bevond. In het algemeen wordt de asielprocedure na het vertrek van de vreemdeling opgeschort en wordt deze bij terugkeer overgebracht naar een opvangcentrum. Indien de asielaanvraag ‘in absentia’ is afgewezen, maar de beschikking nog niet aan de vreemdeling was uitgereikt voordat hij Bulgarije heeft verlaten, vindt eveneens transfer naar een ‘asylum reception centre’ plaats. Alleen als de asielaanvraag ‘in absentia’ is afgewezen met een ‘final decision’ voordat de vreemdeling Bulgarije heeft verlaten, of is uitgereikt ‘in absentia’ (en daarmee ‘final’ is geworden), wordt de terugkerende Dublinclaimant getransporteerd naar een detentiecentrum. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zijn asielaanvraag in Bulgarije ‘in absentia’ is afgewezen. De bewijslast hiervoor ligt in beginsel bij eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk of onredelijk bezwarend was om vanuit Nederland, waar hij ten tijde van het bestreden besluit ruim vier maanden verbleef, bij de Bulgaarse autoriteiten navraag te doen naar de stand van zaken in zijn asielprocedure.
Ook als eiser na overdracht naar Bulgarije zou worden gedetineerd met het oog op uitzetting naar Irak omdat zijn asielverzoek in Bulgarije is afgewezen, volgt daaruit overigens nog niet dat overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
Hoewel verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen expliciet standpunt heeft ingenomen over wat eiser in de zienswijze met betrekking tot zijn detentieomstandigheden in Bulgarije naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank hieraan geen consequenties verbinden. Bepalend voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit zijn niet de omstandigheden waaronder eiser in Bulgarije heeft verbleven, maar de omstandigheden bij terugkeer naar dat land. Het betoog van eiser bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er een reëel risico bestaat dat hij na overdracht naar Bulgarije onder onaanvaardbare omstandigheden wordt gedetineerd.
3.4.
Het betoog slaagt niet.
4. Eiser betoogt voorts, met een beroep op artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening, dat hij vanwege zijn psychische problemen afhankelijk is van de hulp van zijn zus, die in [b] woont en rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Ook dit betoog faalt.
4.1.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de in artikel 16 van de Dublinverordening genoemde voorwaarden. Uit de door eiser overgelegde ‘samenvatting patiëntdossier’ en de brief van zijn zus blijkt niet dat sprake is van een ernstige ziekte. Ter zitting is gebleken dat eiser wel gesprekken heeft gehad met een psycholoog, maar dat geen diagnose is gesteld waaruit volgt welke psychische problemen eiser heeft en wat de ernst ervan is. Ook de medische situatie van zijn echtgenote en kinderen heeft eiser niet onderbouwd. Bovendien heeft eiser verklaard dat zijn echtgenote en kinderen nog in Irak verblijven. Hoewel begrijpelijk is dat eiser steun zoekt en vindt bij zijn zus, volgt daaruit ook overigens niet dat tussen hen sprake is van een bijzondere band die maakt dat verweerder niet in redelijkheid kan weigeren het asielverzoek van eiser aan zich te trekken.
5. Eiser betoogt met een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en punt 17 van de preambule bij deze verordening dat bijzondere individuele omstandigheden maken dat zijn overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. Eiser meent dat hij een kwetsbare asielzoeker is vanwege het trauma dat hij in Irak heeft opgelopen. In dit verband beroept eiser zich ook op het arrest inzake Tarakhel. Daarnaast heeft eiser maar kort in Bulgarije verbleven, waarvan vier dagen in detentie en vijf dagen in een flat. Eiser heeft niet bewust asiel aangevraagd in Bulgarije. Hij heeft gedwongen zijn vingerafdrukken moeten afstaan, geen documenten ontvangen en er werd niet in een voor eiser begrijpelijke taal met hem gecommuniceerd.
5.1.
Het betoog faalt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen bijzondere, individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat overdracht van eiser aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. Dat hij een kwetsbare asielzoeker is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De samenvatting van zijn patiëntdossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat eiser in Bulgarije de medische behandeling kan krijgen die hij nodig heeft. Eiser heeft op dit punt geen tegenbewijs geleverd. Om die reden ook kan het beroep op het arrest Tarakhel – nog daargelaten of dit arrest ook in het kader van overdracht aan Bulgarije van toepassing is – niet slagen. Dat eiser slechts een paar dagen in Bulgarije heeft verbleven en zich er naar gesteld niet van bewust was dat hij daar een asielaanvraag heeft gedaan, laat onverlet dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Verweerder heeft in de genoemde omstandigheden dan ook geen aanleiding hoeven zien het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.