ECLI:NL:RBDHA:2015:1329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
09/819213-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke ontploffing van vuurwerk met gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel

Op 11 februari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 september 2014 in Zoetermeer opzettelijk een stuk illegaal vuurwerk, een Cobra, in de brievenbus van een woning heeft gestoken en deze in brand heeft gestoken, wat leidde tot een explosie in de woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, waarbij gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank achtte niet bewezen dat er levensgevaar was te duchten, maar concludeerde wel dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bestond. De verdachte werd ook beschuldigd van het in brand steken van een auto door een Cobra erin te gooien, wat eveneens gemeen gevaar voor de auto en de spullen daarin met zich meebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van twee andere feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling bij De Waag. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de explosie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819213-14
Datum uitspraak: 11 februari 2015
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting].

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 december 2014 (pro forma) en ter terechtzitting van 28 januari 2015 (inhoudelijk).
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.M.D. Naarden, advocaat te Den Haag, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.C. Stolk heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding met onder 1 (met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was), 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte wordt verplicht om zich te melden bij de reclassering en dat verdachte wordt verplicht om zich te laten behandelen bij De Waag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 06 september 2014 te Zoetermeer, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door, een stuk (illegaal) vuurwerk, te weten een Cobra, in aanraking te brengen met vuur en/of (vervolgens):
- dat aangestoken stuk vuurwerk, door of via de brievenbus van de woning van [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] (gelegen aan het [adres 1]), de woning in/binnen te gooien/brengen en/of
- dat aangestoken stuk vuurwerk klem te zetten tussen de klep van de brievenbus van die woning en/of in die brievenbus van die woning te steken en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de zich in die woning bevindende spullen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 06 september 2014 te Zoetermeer opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door een of meer stuk(ken) (illegaal) vuurwerk, te weten (een) Cobra(s), in aanraking te brengen met vuur en/of (vervolgens) dat/die aangestoken stuk(ken) vuurwerk, door de (door hem met een ruitentikker) ingeslagen ruit van een auto, toebehorende aan [benadeelde 1] te gooien/te brengen en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of de zich in die auto bevindende spullen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 06 september 2014 te Zoetermeer een of meer wapens van categorie III, te weten een Gaspistool (Heckler & Koch), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 6 september 2014 te Zoetermeer, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten drie, althans een of meer Cobra's, terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad en/of heeft opgeslagen;
5.
hij op of omstreeks 06 september 2014 te Zoetermeer (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten vier, althans een of meer voor be- of afdreiging geschikt(e) veerdruk pisto(o)l(en), te weten drie, althans een of meer veerdrukpisto(o)l(en) merk Cyma en/of een veerdrukpisto(o)l(en) merk Beretta, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en/of afmeting(en) een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) en/of zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad.

Vrijspraak feiten 3 en 5

Uit het dossier volgt dat op 7 september 2014 in de woning van verdachte in Gouda de wapens zijn aangetroffen die staan vermeld in de tenlastelegging van feiten 3 en 5. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij deze wapens al enige tijd in bezit had. De rechtbank heeft geconstateerd dat in de tenlastelegging van beide feiten niet Gouda maar Zoetermeer als pleegplaats staat vermeld. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 6 september 2014, de tenlastegelegde datum, daadwerkelijk in Zoetermeer is geweest, maar niet dat hij de in feiten 3 en 5 genoemde wapens toen bij zich had.
De rechtbank overweegt dat de grondslag van de tenlastelegging zou worden verlaten indien in de tenlastegelegde pleegplaats Zoetermeer de plaats Gouda zou worden ingelezen, zodat de rechtbank zich daartoe niet vrij acht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 3 en 5 tenlastegelegde feiten.

De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1:

Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op 6 september 2014 te Zoetermeer een stuk illegaal vuurwerk, te weten een Cobra, in de brievenbus van die woning heeft gestoken en klem heeft gezet tussen de klep van de brievenbus en vervolgens in aanraking heeft gebracht met vuur. Het vuurwerk is in de woning tot ontploffing gekomen. Uit forensisch technisch onderzoek blijkt dat het centrum van de explosie in de hal is geweest, gelet op de krachtinwerking op het glas en de muren van de hal van de woning, en dat de schade in de hal van de woning is veroorzaakt door een stuk knalvuurwerk, te weten een Cobra. Na de ontploffing is geconstateerd dat het raam, dat zich onder de brievenbus bevindt van voornoemde woning, was gesprongen en dat in de hal, woonkamer en voortuin van de woning glasscherven lagen. In de hal van de woning is een stalen kastroede van circa 1 meter lang op grond aangetroffen, evenals diverse kledinghangers. Ook is geconstateerd dat het ruitje dat zich boven de deur van het toilet bevond, uit de sponning was gevallen en dat de tussenmuur van de hal naar de kamer een halve centimeter wijkt. Voorts is er een brandplek aangetroffen in de hal. Ten tijde van de ontploffing waren de twee hoofdbewoners aanwezig in de woning; zij lagen te slapen op de eerste verdieping.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning en goederen die zich daarin bevonden, te duchten was. Dit heeft ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.
De vragen die de rechtbank thans nog voorliggen zijn of ten gevolge van de hiervoor beschreven handelingen van verdachte, levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
De rechtbank overweegt dat om een dergelijk gevaar in rechte als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang (zie HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009: BG1653).
Met betrekking tot het levensgevaar is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat van een dergelijke voorzienbaarheid geen sprake is. Weliswaar kan uit het NFI-rapport van 26 maart 2013 worden opgemaakt, dat het gebruikte explosief, mits het op een bepaalde plaats van het lichaam huidcontact maakt op het moment van exploderen, dodelijk letsel kan veroorzaken, maar dat is onvoldoende om te kunnen concluderen dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat indien men een dergelijk stuk vuurwerk tot ontploffing brengt in de brievenbus van een woning, dat levensgevaar oplevert. Aangezien niet is gebleken van bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van het gevaar voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Uit voornoemd rapport van het NFI volgt dat het om een zeer krachtig explosief gaat en dat er gevaar voor letsel bestaat indien deze in de nabijheid van personen ontploft. Dit vindt steun in de hiervoor beschreven gevolgen van de ontploffing in de hal van de woning. Voorts wordt in het NFI-rapport vermeld dat tot een afstand van enkele meters van de ontploffing gevaar voor gehoorbeschadiging en oogletsel ontstaat. Naar algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat dergelijk letsel langdurige, zo niet blijvende klachten en beperkingen kan opleveren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gevaar voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing in de hal van een op dat moment bewoonde woning naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd volgt dat hij op 6 september 2014 te Zoetermeer twee Cobra’s bij zich heeft gehad, zulks voor eigen – particulier – gebruik, immers heeft hij deze aldaar tot ontploffing gebracht in een auto (feit 2) respectievelijk in een woning (feit 1). Voorts blijkt uit forensisch onderzoek dat in voornoemde auto en woning resten zijn aangetroffen van een Cobra, zijnde professioneel vuurwerk. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 september 2014 te Zoetermeer opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten twee Cobra’s, voorhanden heeft gehad, terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 06 september 2014 te Zoetermeer, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk illegaal vuurwerk, te weten een Cobra, in aanraking te brengen met vuur en
dat aangestoken stuk vuurwerk klem te zetten tussen de klep van de brievenbus van die woning en in die brievenbus van die woning te steken en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich in die woning bevindende spullen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 2] en [benadeelde 3] te duchten was;
2.
hij op 06 september 2014 te Zoetermeer opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk illegaal vuurwerk, te weten een Cobra, in aanraking te brengen met vuur en vervolgens dat aangestoken stuk vuurwerk, door de door hem met een ruitentikker ingeslagen ruit van een auto, toebehorende aan [benadeelde 1], te gooien en daarvan gemeen gevaar voor die auto en de zich in die auto bevindende spullen te duchten was;
4.
hij op 6 september 2014 te Zoetermeer, opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten Cobra's, terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Ten aanzien van feit 2: opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van feit 4: opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft uit onvrede met een rechterlijke beslissing omtrent een omgangsregeling van de dochter van zijn vriendin met haar biologische vader, besloten die vader, genaamd [benadeelde 1], en diens ouders schrik aan te jagen door middel van het tot ontploffing brengen van explosieven. Verdachte beschikte onbevoegd over krachtig, professioneel knalvuurwerk van het type Cobra, hetgeen op zichzelf al strafbaar is. Hij is daarmee ’s nachts naar de auto van [benadeelde 1] toegegaan, die in een woonwijk stond geparkeerd, heeft een ruit van die auto ingeslagen en heeft vervolgens een Cobra aangestoken en in de auto gegooid, waardoor deze in de auto tot ontploffing kwam. Dit heeft een grote knal, brand en aanzienlijke schade aan de auto teweeggebracht, waardoor deze later total-loss is verklaard. Deze knal heeft verdachte er niet van weerhouden om vervolgens naar de woning van de ouders van [benadeelde 1] te gaan, daar een andere Cobra in de brievenbus te stoppen en deze aan te steken, wederom met een grote knal en aanzienlijke schade tot gevolg. Hoewel de ouders van [benadeelde 1] in hun woning aanwezig waren is er gelukkig niemand gewond geraakt en is het bij materiële schade gebleven.
Dit zijn ernstige feiten. Het is algemeen bekend dat aan het gebruik van vuurwerk zoals een Cobra zeer ernstige risico’s kleven. Verdachte heeft bij de slachtoffers grote schade veroorzaakt en onverantwoorde risico’s in het leven geroepen voor de veiligheid en gezondheid van de bewoners van de woning. Dat niemand zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte te danken is. Door dergelijke feiten worden voorts de gevoelens van veiligheid van de slachtoffers en van de omwonenden ernstig aangetast. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Dat verdachte deze feiten heeft gepleegd uit onvrede met een rechterlijke beslissing, waarbij hij door toepassing van geweld het recht in eigen hand heeft willen te nemen, maakt ze nog ernstiger.
De rechtbank neemt in het voordeel van verdachte in aanmerking dat verdachte ter zitting blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien, dat hij spijt heeft betuigd van zijn daden en dat hij heeft aangegeven bereid te zijn om alle schade te vergoeden die door zijn toedoen is veroorzaakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 8 september 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking geweest.
De rechtbank heeft ten slotte kennis genomen van een reclasseringsadvies betreffende verdachte van 27 januari 2015. De reclasseringsmedewerker concludeert dat het er op lijkt dat verdachte door sterfgevallen in zijn directe omgeving mogelijk zeer nauw betrokken is geraakt bij de dochter van zijn vriendin en niet in staat is gebleken om gevoelens van teleurstelling, die zijn veroorzaakt door de handhaving van de omgangsregeling van de biologische vader met de dochter van zijn vriendin, adequaat te kunnen hanteren. Dit heeft geleid tot het plegen van de delicten. De reclasseringsmedewerker acht geïndiceerd dat verdachte, om de recidivekans te minimaliseren, een behandeling zal ondergaan zodat hij kan leren om zijn emoties te reguleren. De reclassering heeft verdachte reeds aangemeld bij De Waag. Verdachte heeft aangegeven positief te staan tegenover het volgen van deze behandeling.
De rechtbank houdt voorts rekening met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur een passende reactie op de strafbare feiten welke verdachte heeft gepleegd. Zij zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen en daaraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij De Waag koppelen, gelet op het hiervoor besproken reclasseringsadvies.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden voldoende tot uitdrukking in de door de haar bepaalde straf. Het is op deze grond en – in mindere mate – omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, dat de rechtbank de hierna te vermelden straf van minder lange duur zal opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde 1], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,00.
De vordering is door en namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 6 september 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 september 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1].

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;
  • 1.2.2 en 5.4.0 van het Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

Ten aanzien van feit 1:

opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

Ten aanzien van feit 2:

opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

Ten aanzien van feit 4:

opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, te weten RN Adviesunit 2 Zuid-West, adres: Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Ten aanzien van feit 2:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1], adres: [adres 2], een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 september 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 september 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. W.N.L. Donker, rechter,
mr. J.B. Wijnholt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2015.